zaterdag 31 december 2022

OUDEJAARSAVOND 2022.

 

Het is donker. Ik zet mijn fietsje dubbel op slot tegen een lantarenpaal. Hier in Rotterdam kan je niet voorzichtig genoeg zijn.  De fietsen worden hier soms onder je kont vandaan gejat. Deze oudejaarsavond zit ik bij Els. Er komen d’r nog een paar die ik ken. Hartelijk, luid en bijzonder schel, heet Els mij welkom. Nog geen seconde nadat ik op de bel druk: ‘Hallo Ton, leuk dat je er bent, kom boven,’ schalt ze. Drie hoog staat Els met in haar linkerhand een glas en in haar rechterhand een fles wijn: ’Wat wil je drinken, een wijntje zeker?’

’Neen, Els, doe mij maar eens een lekker kopje thee. Heb je groene thee?’

‘Natuurlijk heb ik geen groene thee! Als je zoiets wil, dan moet je dat maar van je eigen huis meenemen. Ik ga niet van die achterlijke groene thee kopen, altijd wat bijzonders, jij.’

‘Nou zeg, ‘t was maar een geintje hoor, geef me maar eens gauw zo’n heerlijk wijntje, een Saint-Emilionnetje van je. Saint-Emilion, de lekkerste wijn van de hele wereld, gemaakt van druiven uit de regio van Bordeaux. Al bij het eerste slokje van die wijn voel ik alsof ik daar ook ben in die warme, zonnige, feeërieke omgeving. Je betaalt wel wat meer voor zo’n flesje, zo’n twintig euro, maar dan heb je ook wel wat. ’

‘Nou Ton,’ zegt Els, ‘je bent wel bezig, zeg. Zo ken die wel weer, hè? Hebbie thuis misschien al zitten indrinken? Je staat zo lollig te doen. Ik weet niet hoe je die superwijn van daarnet noemde, maar bij mij zal je het met een simpel Hema-wijntje van vijf euro moeten doen, Ton. Niks mis mee. Nooit klachten over gehad.

 

Ger, Thea en Sjon zijn al aan het oliebollen en appelflappen. Ik plof op driezitter neer naast Ger.Net als ik tegen Thea iets zeg over haar weliswaar erg leuke maar erg ’s zomerse truitje, buigt Ger opeens schuin voor me langs  en terwijl hij met zijn hand op mijn knie steunt, werpt hij een blik op de vloer voor me:

‘Gatverdamme, Ton, kijk, dààr Ton, gatverdamme, stront, aan je schoen. Ik ga hier echt van over mijn nek,’ walgt Ger en in zijn opwinding sprietsen enkele stukjes oliebol of appelflap uit zijn mond bovenop mijn schoen.

  

Bij het op slot zetten van mijn fiets, daarstraks, moet ik er ongemerkt, met de punt van mijn schoen zijn ingetrapt. Ger kijkt over zijn schouder de woonkamer in en wijst mij, iets te luidruchtig en jolig naar mijn zin, op het spoor dat ik heb achtergelaten. Voor Ger kan deze avond al niet meer stuk.  Hier kòmt hij als het ware voor, die dweil.

 

De anderen zitten gezellig te babbelen, borrelen, lekkere toastjes te eten, te mens erger je nieten of te scrabbelen. Ik trek mijn schoenen uit en maak ze met tientallen papieren zakdoekjes in Els d’r badkamer schoon. Dan wis ik de sporen in de woonkamer en op de trap en ’t is weer schoon.

 

Als gevolg hiervan zien voor mij, alle hapjes er deze avond alleen op ruime afstand lekker uit. Zodra ik ze in mijn hand neem en ze richting mijn mond beweeg, ruik ik die nare geur weer en voel ik het begin van kokhalzen. Alleen de vele Hema-wijntjes zijn goed binnen te houden. Zo veel zelfs, dat deze ezel zich voor de tweede maal deze avond aan dezelfde steen stoot: bij het pakken van zijn fietsje.

 

Gelukkiger kan een nieuw jaar toch niet beginnen!

 

 

Beste wensen voor 2023

vrijdag 30 december 2022

LIEFDEVOLLE GESPREKKEN.

Ik had mijn vriendin Anna gebeld. Ik moest haar even spreken.  Dat was gisteravond tegen acht uur. Ik had ingesproken op haar voicemail. Het is vandaag bijna weer acht uur en ze heeft nog  niets laten horen. Niks voor haar. Ik probeer het nog maar eens. Weer die voicemail. Ik vertrouw het niet.

Anna woont in Delfshaven, drie kwartier bij mij vandaan. Ik fiets even heen en weer naar haar. Er is verder niemand bij mij thuis. Laura, mijn vrouw, is nog op haar werk. Voor haar laat ik een briefje achter.

Anna woont in de Grote Visserijstraat 26. Een benedenwoning. Er brandt licht in haar huis. Ik smijt mijn fiets tegen de pui; niet op slot. Ga dan staan springen. Met elke sprong kan ik één tiende van een seconde Anna’s huiskamer in kijken.

Zie ik het goed? Zit Laura daar nou echt op schoot bij Anna?  Ze zoenen. Anna  herkent hij wel maar die vrouw op schoot kijkt de andere kant op. Nee, ja, nee, toch wel, nou ziet hij het, zij heeft  dat groene bloemenbloesje aan. Dat van haar verjaardag. Dat is Laura.

Laura staat plotseling op van Anna’s schoot. Ze  komt naar het raam, waarachter ik stond te springen.  Ze herkent me natuurlijk meteen. Resoluut loopt ze naar de voordeur en vraagt: ‘Wat kom je hier in ’s hemelsnaam doen Albert?’.  Ik vertel haar dat ik ongerust was geworden over Anna.

‘Maar wat doe jij hier in godsnaam, Laura?

 ‘Praten met Anna, praten over hoe het nu met ons verder moet’.

‘Met ons?’

‘Ja, met ons … met ons drieën’.

Hoezo met ons drieën?’

‘Hou je nu maar niet van de domme Albert. Je hebt al een tijdje een relatie hebt met Anna. Kort geleden word ik door Anna gebeld. Jullie zien elkaar regelmatig, meestal bij haar thuis. Ze zegt me ook dat ze niet gelukkig is met deze situatie en vraagt me om eens bij haar langs te komen om er over te praten.

Albert trekt wit weg en stamelt: ’Praten jullie hier al lang over?’

‘Gisteravond voor het eerst. Toen jij Anna belde, waren wij in gesprek. Maar, Albert, kom mee naar binnen, dan praten we verder. Ook belangrijk voor jou.’

‘Hallo Laura’, zegt een schuldbewuste Albert’, die in de deuropening van de woonkamer blijft staan.

‘Ja, Albert, daar sta je van te kijken, hè?’

Anna zegt tegen hem dat zij en Laura gisteren en vandaag liefdevol met elkaar gepraat hebben. Laura voegt daar aan toe dat ze vanmiddag met elkaar naar bed zijn geweest. Dat ze er beiden van hebben genoten. ’t Was zo fijn, dat ze besluiten, voortaan samen door het leven te gaan.

Albert, die nog altijd in de deuropening staat, slaat zijn voorhoofd hard tegen de deurpost. Het bloedt. Hij houdt een zakdoek tegen het wondje. Hij zegt niks. Kijkt hen niet meer aan en gaat naar  buiten. Daar ziet hij dat zijn fiets er niet meer staat: gejat.

donderdag 29 december 2022

DE ROEPING.

 

Hoe helder staan ze me nog voor de geest, de eerste momenten van mijn clownsroeping! Ik ben  dan bijna tien jaar en zo af en toe speel ik Clowntje Hebbes. Met een kleurpotlood maak ik mij neus rood. Ik trek een oude jurk van mijn moeder aan, de grote werkschoenen van mijn vader (met die stalen neuzen) en ga er en mee door ons huis lopen stampen. Mijn broertjes en zusjes (het zijn er zeven) huppelen mee. Meestal doe ik dat als mijn moeder niet thuis is. Het mag niet van haar; ze is bang dat de buren boos worden.

‘Sapperdeflapperdeflap’, zeg ik, want zo praten alle clowns toch en ik laat me dan expres zó vallen dat het me net geen pijn doet. Even ga ik heel hard namaak liggen huilen. Mijn broertjes en zusjes moeten er hard om lachen als ik daar zogenaamd lig te huilen. Dan sta ik weer op, maak ‘zieke vogel geluiden’ en ga overdreven mank lopend, stampvoetend de kamer door. Op één schoen want die andere ben ik de val verloren.

De benedenburen hebben last van ons. Ze stampen met een bezem of zoiets  tegen hun plafond, in de hoop dat wij kalmeren. Dat gebeurt niet, want ik ben de clown, dus spring ik bij elke bezemslag van de buren omhoog en kom met vaders stalen neus hard op ons zeil.  Mijn jongste broertje, dat nog maar net kan lopen,  komt achter me aan met mijn verloren schoen. Ik steek mijn hand in die schoen. Ook in die andere schoen stop ik een hand. Ik ga in die schoenen op mijn handen lopen.

 Het jurkje van mijn moeder valt nu bijna over mijn hoofd en op mijn rode neus. Ik loop in mijn onderbroek. Met mijn blote benen maak ik spartelende bewegingen. Mijn zusjes en broertjes  komen niet meer bij van het lachen.  Ik kan eerlijk gezegd ook mijn lachen bijna niet houden. Hoe kom ik er op, denk ik wel eens. Nu zing ik, nog steeds lopend op mijn handen een vrolijk lied:

 

Clowntje Hebbes is zo leuk

We lachen ons steeds weer een deuk

Hij maakt de vreemdste capriolen

En eet vandaag, ja heus, twee  witte gladiolen.

 

Ik pak twee witte gladiolen uit de bloemenvaas en peuzel die lekker op, met wat peper en zout. ‘Lekkerdelekkerdelekker’. Ik dans dan, met de schoenen weer aan mijn voeten, een vrolijke dans en roep: ‘Joppiedepoppie! Joppiedepoppie!’ En: ‘Allemaal! Allemaal!: ‘Joppiedepoppie’ en we stampen, dansen, maken gekke geluiden, lachen en zingen … Ooo Clowntje Hebbes is zó gràppig èn …  ondeugend ook.

Als onze moeder dan nog niet thuis is èn er voldoende vliegen in ons huis rondvliegen of op het raam zitten, oefen ik een nieuwe act: met elastiekjes vliegen doden.  Dat valt nog niet mee. De act duurt daarom nogal lang. Soms wel een half uur. Mijn broertjes en zusjes zien het graag. Ze gaan helemaal uit hun dak, als een vlieg gedood wordt. Ze vechten er dan om wie hem mag opeten.

Later lees ik in een medisch tijdschrift hoe ongezond dat is . Ook dat met die gladiolen kan ik er voortaan maar beter uitlaten. Dan gooi ik er dan ook uit.

Die clownsroeping is toch niet krachtig genoeg geweest. Ik kom er wel een beetje in de buurt. Goochelaar ben ik uiteindelijk geworden. Met vliegen. Die heb ik er in gehouden.

woensdag 28 december 2022

SCÈNES UIT EEN HUWELIJKSDAG.

Woensdag 28 december trouwt mijn zoon Freek (44) met Sarah (??). In het Rotterdamse stadhuis. Ik ben al vroeg op. Half zeven. Un peu nerveux. Voor het eerst sinds maanden draag ik weer iets anders dan zwart. Ik twijfel of ik helemaal in het zwart zou gaan. Besluit toch maar een wit coltruitje aan te doen. Voor de rest ben ik in het zwart. Later zie ik mijn kleinzoontjes, (de kinderen van mijn jongste zoon Ralf en zijn vrouw) helemaal in het zwart gekleed. Had ik het ook wel kunnen doen, eigenlijk.

Om half twaalf. In een klein gezelschap trouwen ze.  Freek zijn moeder, Winny (mijn ex) en ik, zijn vader, zijn er vanzelfsprekend ook bij. De grote vrolijke bruiloft met heel veel gasten staat al op de agenda: 2 september 2023. Natuurlijk zijn er vandaag getuigen: voor Freek zijn dat zijn trouwe vriend Thijs (vanaf de lagere school al) en Ralf, Freek zijn broer.  Sarah, de bruid, heeft haar zus en een hoogzwangere vriendin gevraagd om te getuigen.  

Langzamerhand komen de genodigden het stadhuis binnen druppelen. De ouders van de bruid, de getuigen, Winny en zelfs twee zussen van mij (Manda (op de fiets helemaal uit Ommoord!)  en Lidy) zij willen dit graag meemaken.

Als de club compleet is gaan we naar de trouwzaal. Het bruidspaar voorop. Wat een mooi stel! Speels en toch stijlvol gekleed. De ambtenaar van de burgerlijke stand (hij heeft een lange jurk aan) maakt grapjes, waarvan ik er maar één onthouden heb: zijn functie is Buitengewoon Ambtenaar van de Burgerlijke Stand. In het stadhuis noemen ze zo iemand een BABS. BABS, zo’n naam voor  een man in een lange jurk, dan word je niet serieus genomen. De BABS geeft ook nog een serieus advies voor het echtpaar:  zeg bij onenigheid altijd tegen elkaar: ’je hebt gelijk.’

Als alle handtekeningen gezet zijn, verhuizen we naar ‘de felicitatieruimte’. Er wordt omhelst, gezoend en gefotografeerd. Dan gaan we naar de Markthal om te lunchen.

Ik ben gespannen. Dat komt omdat ik vandaag mijn schoondochter Ilona (Ralf zijn vrouw), voor het eerst in zeven jaar zie. Ik weet niet hoe met haar om te gaan. Die twee kleine jongens zijn mijn kleinzonen. Hun heb ik de laatste zeven jaar één keer gezien. Het opa-zijn ben ik inmiddels verleerd. Van de oudste, Bent, ben ik de eerste twee jaar van zijn leven nog  oppas opa geweest. Ik vraag me af of hij nog weet wie ik ben. Voor de jongste, Markus, ben ik een onbekende man. De kinderen begroeten me als ze komen en zeggen me gedag, als ze gaan.

Winny, mijn ex, komt tijdens het eten naast me zitten. Dat vind ik fijn, ontspannend.  We zitten te lunchen in ‘21-Pinchos’. Tapas eten we. Heel veel en heel lekkere kleine hapjes: vis, kip, spek, stokbrood, frites en nog veel meer.

Om half vier is ‘het trouwgebeuren’ voorbij. Ik hoor van Freek dat hij en zijn kersverse echtgenote vandaag en de komende dagen nog leuke dingen gaan doen: heel hoog overnachten in een hotel ergens in Rotterdam, een dagje Gent en nog meer maar dat verklapt Freek me niet.

Ik zeg de nog aanwezigen gedag. Ga naar huis. Loop van de Markthal naar het metrostation en neem de metro, die er gelukkig al snel aankomt.

 

maandag 26 december 2022

DOGGYBAG.

Bobbie was als straathond geboren en zou ongetwijfeld ook zo sterven.  Voorlopig heeft hij bij mijn vriend Lars een goed thuis gevonden. Al is het nog wat onwennig, zowel voor Lars als voor Bobbie. Voor Lars is het zijn allereerste hondje en voor Bobbie … nou ja als we de informatie van het asiel moeten geloven, heeft hij in de vijf maanden dat hij nu oud is, zes verschillende baasjes gehad . Dat is ook niet echt rustgevend voor het beestje.  Hij luistert gewoon van geen kanten maar dat kan hem nauwelijks kwalijk worden genomen. Lars heeft wel een paar boekjes gelezen voordat we naar de Ardennen gingen maar daarmee ben je niet direct een bekwaam baasje.  We wandelen nu in Saint Donas onder de rook (ja, letterlijk ‘onder de rook’ bij Luik). Als we dat van te voren geweten hadden, waren we wel ergens anders naar toe gegaan. Wat een ‘smog’hier! Op de foto’s van het reisbureau ziet het er allemaal zo fraai uit. Veel groen. Ook nu nog. Naaldbomen.  

Het hoogteverschil is hier ook pittig … tenminste voor ons, jongens uit Rotterdam. Bij ons in Rotterdam  is de Erasmusbrug de hoogste ‘berg’, die je kan beklimmen, zal ik maar zeggen.

We hebben dadelijk het Kerstdiner in ons Hotel.  Half zeven moeten we weer terug zijn. Voor die tijd willen we ons met Bobbie een beetje hongerig lopen. Die arme Lars weet niet hoe het heeft. Als Bobbie wat spannends ruikt, trekt de rakker Lars bijna ondersteboven. We kunnen hem hier echt niet los laten lopen, dat zou zijn dood worden. De weggebruikers hier rijden zonder uitzondering harder dan de 50 die op de borden staat.

Daarom slaan we het eerste de beste zijpaadje in.  Fijn ook dat het hier wat koeler is. Als we zo’n honderd meter dat paadje op zijn gelopen, kan Bobbie wel  los. Lars is dan al helemaal kapot.  Hij heeft een rood hoofd van de inspanning. ‘We moeten even wat rustig lopen hoor, Jee.’ Lars zweet als een otter.

Waar Bobbie is weten we niet maar hij zal niet in zeven sloten tegelijk lopen. Er zijn hier trouwens niet eens zeven sloten, op mijn kaart zie ik er maar één. Zal je net zien dat hij daar ter afkoeling  een frisse duik in heeft genomen.   

Wat ik al vreesde is gebeurd: Bobbie spartelt wat hulpeloos rond  in die ene, zo blijkt, wat ondiepe sloot. Het kost nog de nodige moeite om hem op de kant te krijgen. Hij stinkt als een bunzing. Lars probeert hem aan te lijnen … ik laat hem maar otteren, hij moet het toch eens zelf leren doen.

We komen alweer in de buurt van ons hotel: ‘Hotel des Camions.’ We zijn mooi op tijd. Ik schuif Bobbie vlug onder onze (vaste) eettafel.

‘Ik heb ondertussen wel trek gekregen, wat jij Lars?’ ‘Nou, Jee, ik rammel van de honger.’  

Om ons heen proberen onze medegasten, met wijd opengesperde neusgaten en grote rond spiedende  ogen, te ontdekken waar de  tamelijk onbekende maar zeer onwelriekende geur vandaan komt.

Voor Lars en mij is die geur onder het eten niet zo’n punt. Want het is en blijft de geur van onze Bobbie en van ‘eigen’ kan je toch altijd meer verdragen dan van ‘vreemd’. Die avond verlaat een groot aantal hotelgasten, enigszins verward, eerder dan te doen gebruikelijk het restaurant van ‘Hotel des Camions’.

Fijn trouwens voor onze Bobbie: hij heeft dit keer wel een héél  uitgebreide doggybag, de deugniet.

zondag 25 december 2022

KERSTSTUKJE (2) slot.

'Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd?’  

 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef, haar vondeling ‘Jezus’ te noemen.

In de euforie van deze onbevlekte ontvangenis tracht Maria toch haar vriend te verleiden om de vader te worden van Jezus. Denk alsjeblieft niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan de leuke dingen: aan de spelletjes die je met hem kan doen, samen voetballen, boottochtjes maken, vissen en meer van dat fijns. Om Jozef over de streep te trekken zegt Maria hem dat ze geen probleem heeft met de relatie van Jozef met het mooie jonge buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep te gebeuren.

 Enerzijds schrikt Jozef zich een hoedje van Maria’s woorden; anderzijds draait hij enigszins bij als haar woorden langzaam maar zeker tot hem doordringen.

Maria wil hom of kuit. Meer nog ze verbindt er de liefdesvraag aan.

Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??

Do we want him???

Do we want him forever

Do we need him,

Do we never leave him

Will we make him so happy for the rest of his live

Will you take take us away and will you make me you wife?????

 

Jozef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen:

 

Let me sleep on it

Baby baby let me sleep on it

Let me sleep on it

I’ll give you the answer in the morning

 

Maria kent geen pardon: ze wil niet tot morgen wachten op Jozefs antwoord. ‘Ik wil je antwoord vòòr de zon opkomt!’

Jozef is in tweestrijd met zichzelf  maar uiteindelijk gaat hij overstag. Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw benul heeft van wat baby’s zoal eten, (marsen, krakelingen, bounties, milky ways, frietjes, zoute drop?) maar dat komt hij snel genoeg te weten. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn band met de jonge Saskia. Hij kan het haast niet geloven.

Zowel Jozef als Maria zitten nu beter in hun vel. Hij weet nog wel niet wat er allemaal komt kijken met zo’n kleine rakker erbij. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens winkelen om de babyuitzet aan te vullen. Jozef stelt voor om eerst maar eens te kijken naar een stel piepkleine voetbalschoentjes voor het manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel ’ja’ tegen Jezus, het kerstgeschenk : ‘welkom thuis ventje, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma’.

He gave her the answer in time.

 Jozef wil graag Saskia meenemen met  ‘shoppen’ voor de kleine.

‘Neen, wacht daar nog maar even mee, Jozef!’ 

zaterdag 24 december 2022

KERSTSTUKJE (1)

 

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in een meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan.In dit kerststukje speel ik zelf een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn even oude vriendin, Maria. De rol van de baby wordt gespeeld door een ‘baby-pop’, die kan huilen en plassen. 

Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nu vandaan komt,  weet ze niet precies. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  

Dit kan Jozefs kerstpakket helemaal niet zijn, want in die doos ligt een goed doorvoede  baby, een jongetje, om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan ìs het er zo maar ineens, dit schatje. Het is een prachtig ventje.  Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen en nu ligt hij hier, wonder boven wonder, zomaar op de eettafel.

Maria weet wel dat het voor Jozef helemaal niet zo hoeft, een kindje erbij. Hij voelt niet zo veel vrijheid meer met een kind om zich heen en hij is bang, dat hij dan bij mij op de tweede plaats zal komen. Bovendien zegt hij, stinken alle baby’s en maken ze vervelende geluiden: huilen, dreinen, jengelen, krijsen. Allemaal volgens Jozef dan. Dit keer, zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, ‘dit kind houd ik, dit kind is van mij’. 

Jozef komt een beetje stoned thuis, met een lachkick. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan pas dat ze ‘een kind’ in haararmen houdt. In eerste instantie denkt hij, dat het dat joch van de buren is waar Maria af en toe op past maar al gauw voelt Jozef dat er iets anders loos moet zijn. Hij maakt Maria al snel duidelijk dat, wààr zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet  in huis wil hebben en ze moet gewoon weten waarom hij dat niet wil.

‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik dat nou al niet tegen je gezegd!’   

 Maria besluit meteen na deze uitspraak van Jozef, haar godsgeschenk ‘Jezus’ te noemen.

 

(Wordt vervolgd.)

 

vrijdag 23 december 2022

UIT HUIS GEPLAATST.

 

Het begon met schelden tegen Annie, mijn vrouw, toen ging Sjanie met van alles lopen gooien, liep in huis hard te schreeuwen en het meest angstaanjagende van alles was, dat ze  zo maar steeds kwam te vallen tijdens haar gegooi en geschreeuw ... epilepsie leek het wel. De ene keer kwam ze lelijker terecht dan de andere keer. Een keer brak ze d’r neus en verloor ze drie tanden. En dat allemaal in een voor Annie en mij onbegrijpelijk woedeaanval en dan deed het zich feitelijk alleen voor als ik  niet thuis was. Het was een soort van afreageren op Annie, zeg maar. Ze was vaak nog bezig, als ik uit mijn werk  kwam. Ik deed dan rustig mijn jas uit, zette mijn pet af en liep naar Sjanie toe. Ik merkte gelijk al dat ze wat rustiger werd. Ik zei helemaal niets. Ik wees alleen maar in de richting van haar kamer. Ik zette grote ogen op, ik zei niks … wees naar haar kamer. Achteruit liep ze naar haar kamertje. Vlak voor haar slaapkamer draaide ze zich om, opende de slaapkamerdeur en ze wilde hem meteen op slot draaien maar die vlieger ging niet op. Met één grote stap was ik ook bij de deur en hield hem open. Zonder dat ik ook maar iets hoefde te zeggen, ging Sjanie op haar bed liggen. Ik bleef haar met grote  ogen aankijken. Dat bleef ik doen totdat zij in slaap was gevallen.

 

Dit was een patroon. Voor mij was dit nog wel vol te houden maar voor Annie was dit niet te doen. Zij raakte zo nu en dan gewond door die, rondvliegende voorwerpen. Op een keer smeet ze onze mooie fruitschaal in Annie d’r richting en dat deed ze met zoveel kracht dat Annie’s scheenbeen daarvan brak. Toen hebben Annie en ik elkaar eens aangekeken en uiteindelijk besloten we om haar uit huis te laten plaatsen … ook voor haar eigen bestwil. Maar ik moet wel zeggen dat zo’n beslissing altijd pijn doet, pijn voor Annie als moeder natuurlijk maar zeker ook voor mij als haar stiefvader, want ik heb nooit en te nimmer verschil willen maken, omdat ze toevallig mijn stiefdochter is. Ik heb mijn eigen dochter Berna altijd net zo behandeld als haar.

 

Met de afgelopen Pasen was het precies twintig jaar, dat Sjanie uit huis werd geplaatst. Het werd Huize de Koeling in Vriezenkoop. Elk weekend gingen we bij ons meissie op bezoek. En het is nu ook al weer bijna achttien jaar geleden, dat we  uit Vriezenkoop te horen kregen dat het beter was dat we niet meer op bezoek zouden komen bij Sjanie. Ze hadden gemerkt dat ze zowel voor als na afloop van ons bezoek helemaal uit haar doen was … ze ging schelden, hard door de gangen lopen, gooien met van alles, dus dat was heel vergelijkbaar met hoe ze zich thuis gedroeg. Vandaar dat ze dachten dat we voorlopig maar niet moesten komen. Dat duurt nu achttien jaar. Vorige week belde ik nog even met de Koeling om te vragen of Sjanie met de feestdagen een middagje bij me langs mocht komen … ik zit tenslotte ook maar in mijn uppie sinds Annie vier jaar geleden de geest gaf … maar dat kon niet want ze was die middag al bij haar zusje, ja, bij mijn eigen dochter Berna nota bene. Je zou zeggen Theo, dan ga je daar toch lekker naar toe … die woont vlak bij je in de buurt. Ja, dat klopt wel … alleen ben ik daar ook al niet meer welkom meer … weer heel ergens anders om.  Om een lullig iets met een e-bike, geloof ik.

donderdag 22 december 2022

EEN NACHTWANDELING

Het is donker, koud en een beetje mistig. Het is half een. Ik wandel door de nacht. Overdag zie je hier al haast geen kip. Dat zal ’s nacht wel niet veel anders zijn. Loop langs de in aanbouw zijnde flat. Die is versierd (beveiligd)als een kerstboom met duizenden kleine lichtjes. Om elke étage is een lichtjeslint gespannen.. Aan de achterkant van de Paladiostraat zijn nog maar weinig lichten aan. De meeste bewoners zijn al naar bed. Ik kom nou bij de Prinsenplas aan. Er hang wat mist boven het water; niet zo heel erg  dicht. Als ik dicht bij de kant kom, kwetteren een stel vogels weg, waterhoentjes, denk ik. Ze plonzen in het water en verontwaardigd wegzwemmend  blijven ze nog een beetje mopperen.

 

Linksaf loop ik de voetgangers- en fietsersbrug op.  Er komt een fiets aan. Maar ik zie hem niet. Geen  licht aan. Heel dichtbij istie nu, komt recht op me af … ’Kijk es uit’, roep ik panisch, ’t is een vrouw, zij remt en valt van haar  fiets. Haar petje van haar hoofd.

’O, sorry, meneer ik had u niet gezien.’

’Neen, ik jou ook niet. Je moet wel je licht aan doen, hé,  dan zie je wat’. Zij stinkt uit haar straatje. Alcohol. Met moeite klautert ze weer op haar zijn fiets.

 ’Sorry hoor’.

 

Op het talud links van de brug zit iemand te vissen. Onder een reuzenparaplu..

‘Heeft u al wat gevangen?’

‘Nee, niks bijzonders, alleen wat klein spul. Heb wel een paar keer beet gehad maar die vissen hebben geluk gehad.’

‘Blijf u hier nou de hele nacht vissen?’ Neen, nog een uurtje om een uur of twee ga ik naar huis. Ik ben toch maar alleen, dus …

‘En jij, wat doe jij hier nog zo laat?’

‘Ik maak een ommetje, ik kon niet slapen. Ik ben toch ook maar alleen dus …

‘Ha, ha, waar je zin in hebt.’

Nou, succes, ik ga weer verder.’

 

Vanuit het kerkhof klinken zo af en toe flarden vogelgeluiden. Waarschijnlijk vogels die in hun slaap praten.

Op een bankje aan de Michelangeloweg, vlakbij de vrije school, zit iemand uit een bierflesje te drinken. Ik loop langs hem heen, klaar om naar hem te glimlachen.

‘Hé, hé, moet je ook een pilsie?’  Ik schrik ervan dat hij me aanspreekt. Ben er een beetje van in de war.

‘Heb je nog, dan?’ vraag ik.

 ‘Ja, anders bied ik het je toch niet aan! Kom zitten, hier’ en hij tikt met zijn vlakke hand naast hem op het bankje.  Hij geeft me uit zijn Jumbo-tasje een pijpie Heineken, wipt de kroonkurk van het flesje:

 ‘Proost, ik ben Frits.’

‘Proost, ik ben Jee.’

‘Kon je nergens terecht vannacht, Frits?’

‘Jawel, Jee, maar ik had behoefte om buiten te zijn Hier voel ik me vrijer, heb  meer ruimte en vannacht is het ook niet zo koud, dat scheelt. Als het droog is en boven de 5 graden, ben ik het liefst buiten. ’s Ochtends ben ik alleen even binnen bij het Leger om te eten, te drinken en … te poepen. Dan ga ik er weer gauw vandoor. Ik ben hier vaak ‘s nachts. Jij bent de eerste die ik een pilsie kan aanbieden … maar het moet niet gekker worden, hoor,  hahaha.’

Ik drink het pilsie op, geef hem vijf euro, (‘onkostenvergoeding’), dat waardeert hij wel.  Zodra ik weg ben gaat ie languit op zijn bankje.

Over vijf minuten ben ik thuis (blij toe), zonder dat ik op dat laatste stukje een rat ben tegen gekomen.

woensdag 21 december 2022

ZO VEEL KLEUREN.

 Mijn vriendin Andrea komt graag bij mijn broer Theo. Hij is een paar jaar jonger dan zij maar ze zijn goeddeels uit hetzelfde hout gesneden. Ze lullen allebei een uur in een kwartier en ze zijn beiden niet vies van een borreltje. Ik moet het dan ook niet wagen bij Theo op bezoek te gaan zonder haar dat te laten weten.  Ze wil persé mee. We hadden voor de zekerheid twee flessen wodka meegenomen. Want het gaat  tegenwoordig hard in huize ‘Theo’. Onder de plank met zijn mooie glazen stonden altijd de flessen sterke drank, maar de laatste keer dat we bij Theo waren was daar niet veel meer van over. Nù is die plank helemáál leeg. Met die twee liter wodka moeten Andrea en Theo het maar zien te  redden vanmiddag. Ik zelf begin het liefst met een kopstootje: een glaasje jonge jenever en gelijk er achteraan een pilsie (in één teug leeg drinken en dan dat bier). Verder hou ik het gewoon op blikkies bier. Andrea zit duidelijk te balen:

Andrea:               Ik vind het zo vreselijk. ’t Is gewoon racistisch!

Theo:                    Vreselijk?? Wat?

Andrea:               dat gezeik allemaal …

Theo:                    welk gezeik allemaal?

Andrea:               over die datum, man!

Theo:                    Over welke datum hebbie het nou in godsnaam?

Andrea:               Van die ‘van kleur’ natuurlijk, weet je dat dan niet,

Theo:                    Nee, van wèlke kleur dan, Andrea?

 

Dit gezeik wil ik nu weer helemáál niet horen. Ze zoeken het maar lekker uit samen. Ik duik de nieuwe Voetbal International in. Al een paar weken heb niks over foebele gelezen omdat ik het WK in Qatar boycotte, vandaar.   Ik schenk hun glazen nog eens bij.

 

Andrea:               Van welke kleur dan?? Van zo véél kleuren!!

Theo:                    Nou, welke dan?

Andrea:               Bruin, zwart, rood en geel, krijgen allemaal excuus

Theo:                    Excuus? Van wie?

 Andrea:              Van Rutte.

Theo:                    en waarom van Rutte?

Andrea:               omdat hij de baas is van Nederland.

Theo:                    en waarom  dan excuus?

Andrea:               omdat Nederland mensen ‘van kleur’ tot slaaf heeft gemaakt .. .

Ik ben boven mijn VI in slaap gevallen. Ik neem nog een biertje en schenk de glaasjes van die twee nog eens bij.

 

Theo:                    Tot slaaf gemaakt? Tot slaaf gemaakt? Nou en …..?

Andrea:               Vele duizenden mensen ‘van kleur’ werden uit Afrika naar Nederlandse kolonies  ontvoerd. Daar werden ze verkocht aan Nederlanders, voor wie ze moesten werken.  Ze kregen daar niet voor betaald. Ze moesten soms wel 18 uur per dag werken, Ze werden mishandeld, misbruikt, verkracht  en ook veelvuldig vermoord. Mogen ze dan misschien zelf bepalen wanneer ze daar excuus voor aangeboden krijgen? Rutte deed het op 19 december 2022.  

Theo:                    Ja, dat is dan toch netjes?

Adrea:                  Netjes? Helemaal niet netjes. De mensen ‘van kleur’ wilden het excuus op 1 juli 2023.  De dag dat honderdzestig jaar geleden de slavernij officieel werd afgeschaft. Daar had Rutte naar moeten luisteren.

Theo                     Ja, daar heb je helemaal gelijk in.

 

Ik word een beetje melig van dat gezeik. Ga effe een dutje doen. Theo doet daar niet moeilijk over. ‘Ga maar op mijn bed liggen; let maar niet op de rotzooi.’ De gordijnen in zijn slaapkamer zijn nog dicht. Het enige wazige licht komt van het schemerlampje. Dat staat naast zijn onopgemaakte bed op het nachtkastje. Daar ligt ook de omgevallen bijna lege fles Henkes en een half vol glas verschraald bier. Volgens mij gaat het niet zo goed met Theo.

‘Hé Theo, zuip jij de laatste tijd niet een beetje te veel?’

‘Ja, daar heb je helemaal gelijk in,’ zegt hij.

dinsdag 20 december 2022

GEZINSHERENIGING

Uw vrouw zit naast mij op de passagiersstoel. Hier in uw woonplaats, weet ze nog goed de weg. Ze geeft aanwijzingen (‘Hier, bij het volgende weggetje, linksaf’) uw dochtertje hangt op de achterbank tegen het portier, - in mijn achteruitkijkspiegel zie ik hoe haar ogen af en toe dichtvallen – nog even en ze slaapt.  Het is warm in de auto. De airco is uitgevallen en er is geen tijd om de ANWB er naar te laten kijken. Om uiterlijk drie uur vanmiddag moeten we in Jeuvelen zijn, om bij de plaatselijk supermarkt nog wat eten en drinken in te slaan. Dan is het nog een uurtje naar Dorzo, waar u vlakbij zit. Zonder uw vrouw zou het moeilijk worden. Uw vrouw is zich terdege van de ernst van de situatie bewust. Uw vrouw kijkt mij af en toe zelfs met een kwaaie blik aan waarschijnlijk omdat ze vindt dat ik niet genoeg opschiet. Maar nòg meer snelheid maken, zou vragen om ongelukken zijn. Daar begin ik niet aan. Trouwens, uw dochtertje is inmiddels in slaap gevallen.      

In Jeuvelen vraagt uw vrouw of ik bij de visboer een scholletje voor u wil kopen. Een scholletje, uw lievelingsvis.  Omdat het kopen van dat scholletje wel erg veel tijd kost, gaan uw vrouw en uw dochtertje eens even poolshoogte nemen.  Zien ze me daar als een gek liggen schreeuwen en met mijn armen en benen spartelen, op de toch al zo gladde vloer van de viswinkel. De visboer weet niet goed hoe hij op de situatie moet reageren en uw vrouw en uw dochtertje, gedragen zich of ze van doen hebben met iemand die ongelukkig ten val is gekomen. Maar ik weet zelf wel beter: ik heb  een epilepsie-aanval.

Nadat ik een kwartiertje bij de visboer op een stretcher gelegen heb, kunnen wel weer de weg op. Want we moeten op tijd bij u zijn. Ik heb uw vrouw en uw dochtertje ongewild behoorlijk laten schrikken. Maar u hoeft zich geen zorgen te maken. We liggen op schema. Binnen een half uur zijn we in het bosrijke Dorzo.

Ik vraag me af hoe het nu met u is. Uw opluchting zal groot zijn, als ik u help te klimmen over het hek waar achter uw snikkende  vrouw en dochtertje op u wachten. De gezinshereniging  is ontroerend. U zult zelf weer achter het stuur gaan zitten. Koers zetten in de richting van de roerige, bewoonde wereld. Maar niet voordat u uw scholletje heeft verorberd.

Ik blijf achter het hek. Zwaai het drietal uit en loop terug naar de bunker, daterend uit de Tweede Wereldoorlog. Ik open de zware betonnen deur  en stap de karig verlichte, benauwde ruimte in. Sluit de deur weer.  Er staat een bed, er is een toilet en door wat uitgekapte voegen in de bunker komt (weinig) frisse lucht naar binnen ... er is genoeg te eten en te drinken .

Zeven dagen, zó lang, wilde u hier, in opgesloten  eenzaamheid, verblijven. Maar na drie dagen komt er veel meer dan alleen die vier muren op u af. U smeekt mij bijna om met de sleutel naar u toe te komen om u te bevrijden.

Ik blijf nu een paar dagen in mijn bunker. Goed, zo’n meditatieve isolatie, na die epilepsieaanval. Zeker als je zoals ik, zelf de sleutel in handen hebt.

maandag 19 december 2022

ZE LEEFT ZICH HELEMAAL UIT

 Ze kan zich helemaal uitleven.

Wie in deze periode zichtbaar tevreden is, is grootmoeder Maria. Ze heeft nooit onder stoelen of banken geschoven, dat ze dol is op kinderen en vooral op heel kleine kindertjes. Ze mag zich vandaag helemaal uitleven. Haar kleinkinderen Stefan van vijf en Brian van anderhalf  zijn bij háár, want haar zoon Paul en schoondochter Marieke moeten vandaag ergens naar toe. Ze hebben de kids vanmorgen om acht uur al afgeleverd bij oma. Van opwinding heeft ze de afgelopen nacht haast niet kunnen slapen. Om zeven uur vanochtend stond ze  al ongeduldig, gewassen en aangekleed voor het woonkamerraam, naar ze uit te kijken.   

Rond half negen zouden Paul en Marieke vertrekken. Afgesproken  is dat ze eerst samen ontbijten.   Het heeft gesmaakt. Oma Maria heeft voor de gelegenheid gisteren al lekkere croissantjes gekocht. Ze heeft ze  belegd met chocoladepasta. Stepha n, maar vooral die kleine Brian ziet er niet uit. Het is nog een hele kunst om een croissantje te eten. ‘Blijf even zitten, jongens, dan haalt oma even een washandje om jullie toetjes af te vegen, want zó lijken jullie wel een paar zwarte pieten … foei oma … dat mag oma helemaal niet meer zeggen.  

De jongens blijven netjes op hun stoel zitten. Oma is alweer vlug terug: ’Nou kom op met je gezichtje, Stephan, lekker warm he? Nu jij, kom hier Brian. Zo, nu hebben jullie allebei weer een schoon bekkie.

Paul en Marieke hebben een sjoeltoernooi in Glanerbrug.  Ze gaan eerder van tafel om boven hun sjoelbak te halen. Elk team moet met z’n eigensjoelbak komen. Paul had dat best alleen kunnen doen. Maar Marieke is een beetje bijgelovig.  Op zo’n toernooi moet je alles samen doen, vindt ze. Dat geeft energie straks.

Paul  heeft jaren hoog gesjoeld. Vormde een duo met  zijn vader. Zij zaten bij de Nederlandse Top Tien. Tot vijf jaar terug. Toen zijn vader kwam te overlijden. God hebbe zijn ziel. Ze hebben wat prijzen binnengehaald, de ‘Vergulde Sjoelsteen’ op de Dordtse Dagen, was wel de mooiste.  Vader en zoon speelden altijd met een heel bijzondere sjoelbak. Een Dorenmeister 34,  van gefineerd bronsgroeneikenhout, met lichte beukenhouten stenen. Geschatte marktwaarde vijfduizend euro. Al vijf jaar na de dood van pa staat hun bak onaangeroerd onder ma’s bed.

Het sjoelen zit Paul in het bloed. Hij wil dolgraag met Marieke samen sjoelen. Hij duikt onder het bed om de sjoelbak te pakken. Maar er is daar geen bak. Ook op de andere kamers ziet hij niks. Hij rent naar beneden: ’De Dorenmeister 34 ligt er niet meer. Waar staat ie nu ma?’

‘O, die bak van jou en je vader, bedoel je? Ach lieve schat, je weet sjoelen was zijn lust en zijn leven. Het was zijn op een na laatste wens om, samen met de sjoelbak, gecremeerd te worden.’  

Paul barst in tranen uit: ‘Waarom heb je me dat  nooit verteld, ma?’

‘Dat was pecies de láátste wens van je vader.’

Brian en Stephan hebben hun vader nooit zo verdrietig gezien.

Als Paul zich heeft herpakt, zoekt hij met Marieke de spulletjes van de kinderen bij elkaar. Brian en Stephan zijn onthutst als ze nu al hun jasjes aan moeten.

‘Zeg maar, dag oma Maria.’

‘Dag oma Maria’ zegt Stephan. Brian zwaait.

‘Dag lieve jongens.’

Met zijn vieren stappen ze de deur uit.

Oma Maria blijft alleen achter. Kan ze zich vandaag toch niet uitleven

zondag 18 december 2022

LEKKER BADDEREN

‘Hé, Babsie,’ zegt Jacob tegen Laura’s lieve hondje, ‘dat vind je lekker hè? Zo badderengemorst,druppels, in je warme kleine teiltje, ja! ’ 

Na meer water náást dan in zijn glas gemorst te hebben en bij het drinken ervan, wat druppels op zijn kin te hebben laten vallen. Het kan Jacob aan zijn reet roesten. Het zal zijn tijd wel duren die energiecrisis en de alsmaar oplopende inflatie. 

‘Opgepast, mensen, we leven in zwaar weer en er komen nòg zwaardere tijden aan.’ Jacob heeft daar absoluut geen boodschap aan. Net zoals een meerderheid van de Nederlanders. Ons volk heeft alles bij elkaar opgeteld in november en  december  miljarden van de overheid gekregen om de energiekosten straks te kunnen betalen. Maar wat doen de meeste ontvangers van die twee maal honderdnegentig euro? Die koopt er chocoladeletters, glühwein, kerstkransen, een kerstboom, kerstverlichting, een paar nieuwe schaatsen, oliebollen, appelflappen, een retourtje Barcelona en knalvuurwerk voor. Dus dadelijk is er geen geld meer om de energierekening te betalen.

Jacob neemt nog een slok water. Dit keer verslikt hij zich en proest die slok,  de lege woonkamer in. Een geluk bij een ongeluk. Maar: wat een verspilling? Nou neen, dat zal Jacob worst wezen. We gebruiken sinds de klimaatverandering met z’n allen liters minder water en wat doen dan de gezamenlijk waterbedrijven: ze gooien de prijs per kuub aso omhoog. Dat heeft Jacob lang geleden al voorspeld. Het interesseert hem helemaal geen f…,  omdat hij geld heeft als water. Jacob piekert er dan ook niet over, een seconde minder onder de douche te staan.  

Hij neemt een paar van zijn favoriete cd’s mee de badkamer in en staat dan minstens een halfuurtje mee te brullen met ‘Them’’, the Stones’ èn … de Zangeres zonder Naam.’ Vreemde verzameling?’ Ja, dat wel. Vooral van dat nummer Mexico is hij helemaal idolaat. Altijd gaat Mexico mee de badkamer in, altijd èn dan nog twee willekeurig andere cd’s. Als Jacob nu een poosje heeft staan douchen, komt zijn zusje  Laura waarschuwen, dat het de hoogste tijd is om Babs, haar dwergpoedeltje, in het teiltje te zetten. 

Jacob kijkt Laura dankbaar aan. Vandaag mag hij Babs in het teiltje doen. Laura gaat even wat huishoudelijk werk doen, want: druk, druk, druk … Babs staat wat jankerig met zijn ruggetje tegen de onderkant van de openstaande wasmachinedeur te bibberen.  Even speelt   Jacob met de gedachte om Babs in de wastrommel te zetten. Vlug de wasmachinedeur dicht te doen en hupsakee de wasmachine aan te zetten! Neen ... geen Ariël blokjes, lavendel wasverzachter of Calgon erbij. Gewoon op 30 graden. Of zou dat een beetje te koud zijn voor hem dezer dagen?  Zestig graden is veel te warm voor dat kleine ventje.  Ik heb zo het idee dat het voor Babsje een supersoort Eftelinggevoel moet geven. Langzaam links- en rechtsdraaiend  beginnend, steeds wat sneller in het rond en tot slot intensief centrifugerend. Het moet voor Babs zijn alsof hij in een dolgedraaid reuzenrad zit.  Nou, als ik de kans kreeg, zou ik graag met hem ruilen.

Laura komt er aan, hoort hij. ‘Gaat het Jacob?‘  ‘Ja, prima hoor Laura.’

‘Hé, Babsie, lekker hè, zo? Badderen in je kleine warme teiltje, ja! ’

zaterdag 17 december 2022

HET HANDJE.

 

Op weg naar huis zoek ik alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle actie gaan mijn handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dàn voel ik in de beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt! Misschien zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard pakte. Dus ik ren terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker handig! Ik stop ze daar nóóit. Waarom deze keer wel?  … echt …  helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker jaszak zitten mijn handschoenen  .. ja en dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken.  Logisch!? Afijn,  ik kan weer gewoon verder naar huis. 

Ik loop langs een Heras hekwerk van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens, van achter die struik, een hoop kabaal:

‘Zo, tyfuslijder, nou heb je eindelijk eens een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten, onvoorstelbare klootzak, die je er bent.’

Dan klinkt er een pijnkreet, die gaat me door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn splinternieuwe witte Nikes vol bloedspetters ... 

‘Blijf staan, eikel, blijf staan,’ klinkt het van achter dat  hekwerk, half jankend, half bevelend. Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ … dat schot is duidelijk raak …. of het dodelijk is durf ik niet te zeggen. 

112 maar bellen. Bij de politie zijn ze gelijk overtuigd van de urgentie van deze zaak. Binnen de kortste keren staan er twee politiewagens met zwaailicht op het fietspad naast me (er is op die plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).

 ‘Moet u mijn nieuwe Nikes eens zien … ,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal spoor. Twee agenten gaan met dat roodwitte plastic lint de plek afzetten waar dat handje in het bloed moet liggen.

 Zegt die agente: ’Dat plasje bloed zie ik wel, meneer, maar waar is dat handje gebleven?’

‘Verrek’ … mijn bek valt open … dat handje is pleite! Net lag het er nog. ‘Zou een rat er mee vandoor zijn? Een meeuw of een kat?’  ‘U moet maar eens gaan kijken aan de andere kant van de heg. Misschien wordt dan meer duidelijk.’

‘Ik heb die heibel achter dat hek aan 112 doorgegeven. Er is geschoten. Daar moeten jullie maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de agenten, alsof ik van de recherche ben. Ik loop met ze mee..

Achter het hekwerk, ligt naast het clubhuis van de handbalvereniging Roda, het levenloze lichaampje van de bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn kleurrijke clownspak nog aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhand is afgehakt. De bebloede hakbijl ligt naast zijn lichaam. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool geklemd. 

Van het dak van het clubhuis vliegt, een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier hele vingertjes en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten duimpje. 

Van de dader geen spoor. De agenten houden gelijk al rekening met een in scène gezette zelfmoord. Op zich is Poepie er gek genoeg voor.  

vrijdag 16 december 2022

KOOR EN COMA ZUIPEN.

Zingen doe ik nog steeds elke donderdagmiddag. Het koor is verhuisd naar het nieuwe zorgcentrum in Prinsenland. Die organisatie ziet het wel in ons koortje zitten, want we hebben zomaar een splinternieuwe piano gekregen.

Het is een seniorenkoor. Het zou me niet verbazen als ik, met m’n 72 jaar, een van de jongsten ben. Het is niet alleen een koor voor oudjes. Het is tot gisteravond ook een koor voor witte mensen. Tot gistermiddag: want toen meldde zich een echtpaar van kleur. Ik merk al snel, dat ook zij bewijzen: ‘iedereen kan zingen’ …   en als iedereen zijn best doet, gaat het nog leuk klinken ook.

 

Best moeilijk voor die nieuwe mensen om zo voor de eerste keer mee te zingen, zonder liedteksten.  Ik geef ze mijn tekstboek, dan kijk ik mee bij Piet, die naast me zit. Maar daar is Piet niet van gediend. Piet laat duidelijk merken dat hij ‘het niet zo heeft op die lui’. Als ik mijn boek zo nodig aan hun wil geven, moet ik het maar bekijken.

 

In deze nieuwe ruimte hoor ik mezelf veel duidelijker zingen dan voorheen; de koorzang  klinkt wel wat minder vol. Op het repertoire staan liedjes als: Sophietje, Edelweiss, Droomland, Hava nagila. Het toppunt van de avond is het nummer ‘Jungen komm bald wieder’, dat gezongen wordt door ‘alle’ mannen … nu dus door die nieuwe Stanley, Piet en mij. Na afloop van dat lied applaudisseren de dames voor ons mannen … onze neuzen krullen.

Genoeg bullshit over dat koor. Heel wat anders nu.

 

 

Coma zuipen.

 

Ik wil het effect van coma-zuipen eens op mezelf uitproberen. In de koelkast staat, al veel te lang, een nog ongeopende fles Ketel. Jonge jenever (alcoholpercentage 25%). Die zóú ik in één teug leeg kunnen drinken, bij wijze van experiment. Toch maar niet.  

 

Ik herinner me, jaren terug, ik was op een feestje en heb daar in een lekker warme woonkamer flink wat bier zitten hijsen … en een paar glazen whisky achterover geslagen. Moest daar natuurlijk erg van plassen. Op die wc daar is het steenkoud … en daar ging ik ‘out’. Door een andere feestganger werd ik gevonden, liggend voor de wc-pot met mijn plasser in mijn hand. Hoe ik die avond thuis gekomen ben? Geen flauw idee. Zo deed ik onbewust mijn eerste en tot nu toe enige coma-zuip ervaring op. Sindsdien houd ik het op één of twee pilsjes per dag. Bij feestelijke gelegenheden is zes de limit, als ik tenminste niet hoef te rijden.  

 

donderdag 15 december 2022

ONDERSTEBOVEN GELOPEN

 Het is een mooie winterse dag in december. Strak blauwe lucht. Ik ben op het strand van Hoek van Holland. Drie graden onder nul. Dat voel ik aan mijn water. Ben met de metro gekomen.  De laatste twee haltes zit ik in m’n uppie in het treinstel. Wat een luxe! Met de metro kom ik nog steeds niet verder dan Hoek van Holland Haven.

Naar het Rotterdamse strand  gaat  de metro ‘ergens volgend jaar’ pas rijden. De gemeente durft  inmiddels niet eens meer een streefdatum vast te stellen, nadat  de startdatum van het traject keer op keer niet werd gehaald. Vandaag betekent dat voor mij, dat ik een half uurtje moet lopen naar het strand. Toch goed dat vriendin Els niet is meegegaan. Zij is niet zo van het wandelen.  Ik zou ook de pendelbus kunnen nemen. Dat is nu helemaal niks voor mij: die bus zit stampvol met een klas tieners en een  ruime verzameling grijs en kaal. Te veel zinloos gekwetter om me heen, vrees ik. Nee, ik ga wel lopen. Fijn met dit weer. Doet me goed. Een weldaad  voor mijn lijf. Maakt mijn hoofd fris.

Mijn zware bergschoenen, met zo’n diep profiel, wil ik droog houden. Dat betekent wel goed opletten, want de golven rollen steeds iets verder  mijn kant op. Het is duidelijk vloed. Grote schuimkoppen drijven op  de golven mee naar het strand. Bij de eerstvolgende terugslag moeten ze weer snel mee naar dieper water.  In een mum van tijd zijn de schuimkoppen opgegaan in lucht en water. Nieuwe schuimkoppen zijn dan alweer in de maak.

Druk discussierend, wild gebarend, luid lachend en hun honden commanderend, passeren mij vier personen, gehuld in ogenpijnigende  winterkledij. Twee mannen, twee vrouwen. Een van de vrouwen roept plotseling : ’Hector!’. Dat blijkt toch niet de naam te zijn van haar man of vriend. Hector is de afgetrainde hazewindhond, die als een speer op haar afkomt. In één moeite door rent de hond achter het tennisballetje aan, dat de vrouw, waarschijnlijk geheel per ongeluk,  tegen mij aan gooit. Dat beest heeft in de gauwigheid niet in de gaten, dat ik vòòr dat balletje sta, want hij knalt me met een rotvaart onderste boven. Met een natte broekspijp tot gevolg.  Ik steek mijn hand vlug op naar de vrouw, ten teken dat ‘alles okee  is’. (‘Loop alsjeblieft gauw door lawaaipapegaaien. Verdwijn zo gauw mogelijk uit mijn comfort-zone, please!’). Die arme hond zal er denk ik meer pijn van over houden dan ik. Ik heb alleen maar last van dat natte, koude been.

Naast me in de branding zijn tientallen strandlopertjes voedsel uit het natte zand aan het pikken. Snel rennen ze nu in zuidelijke richting weg als er een golf aan komt rollen.  

Ik loop nu ook in zuidelijk richting. Naar de zon toe. Die geeft me wat warmte.

Op mijn dooie gemakkie loop ik naar de pendelbus richting metrostation Hoek van Holland Haven. Ik bof, ben de enige passagier.  Als ik thuis kom is mijn broek alweer bijna droog.  Heerlijk rustig thuis. Bijna zoals aan het strand.

Neen, eigenlijk is het hier toch nog net een Ietsje rustiger. Els zie ik voorlopig even niet. Ze heeft een paar dagen voor zichzelf nodig. Prima toch!?  Ik kan zelf goed (en soms graag) alleen zijn. Els ook trouwens.   

woensdag 14 december 2022

GEWOON EVEN KIJKEN.

 Midden in de nacht ‘in the middle of nowhere’ wordt hij aangehouden door een stel, zich vervelende politieagenten. Zij zijn nog net wakker genoeg om hem in het donker voorbij te zien tuffen op zijn brommer.  Hij rijdt langs een brede rivier, de IJssel, misschien? Het is te donker om het op het wegenkaartje op te zoeken. Hij vraagt het aan die agenten maar die kijken hem aan alsof ze het in Keulen horen donderen.

De agenten zijn zichtbaar blij, dat ze deze nacht eindelijk eens iets te doen hebben: ze doen een beetje druk en lacherig met elkaar. Een van de agenten is nog jong. Allebei hebben ze een snor, de oude heeft een zogenaamde zeiksnor, de jongere een iel, vlassig, snorretje.

‘Meneer,’ zegt de jonge agent met een piepstemmetje, ‘meneer, u bent in overtreding … u rijdt namelijk in het donker, zonder verlichting. Noch aan de voorzijde noch aan de achterzijde van uw voertuig, functioneert de verlichting. Daarom moet ik u vragen of u in staat bent dit euvel hier ter plekke te verhelpen?’

‘Jahaa, heer,’ bromt die oude, ‘ heeft u reservelampjes bij u?’

‘Nee’ zegt hij, ‘bedankt voor uw belangstelling. Ik heb geen lampjes bij me en kan niks repareren. Dus … ga ik er maar weer eens vandoor. Dag heren.’ Hij geeft een flinke dot gas en verdwijnt in het donker.

‘Hé, hé, dat gaat zo maar niet, jongeman! Staan blijven … staan blijven,’ wordt er achter hem gebromd en gepiept. Ze hàdden natuurlijk op hem kunnen schieten  … het zou wat anders zijn, als hij een kleurtje had gehad. Op donkere mensen schieten onze ‘dappere’ politieagenten bijna impulsief. Maar goed, ‘Piep en Brom’ vinden het blijkbaar leuk om hem te achtervolgen, zoals op veel spannende  actiefilms. Met sirene en zwaailicht.  Inmiddels heeft hij een ruime voorsprong opgebouwd. Voor hem is het lekker manoeuvreren langs de rivier. Eindelijk doet die slome brommer, wat hij wil: met hoge snelheid, de scherpe bochten langs de rivier nemen èn de politie voorblijven. Net als hij het gevoel krijgt, dat hij ingehaald wordt, hoort hij gierende remmen, kapot springend glas, het over de kop slaan en over de dijk rollen van het politiebusje. Dan de plons in het water. Het ontsnappen van lucht uit het busje en tenslotte het gesmoorde hulpgeroep (zacht gepiep & gebrom).

Hij kan niet nalaten nog even terug te rijden. Gewoon, om even te kijken. Niet om iets te doen ofzo. Af en toe bubbelt er nog wat. Hij weet wat dat betekent. Het duurt nog even dat bubbelen. Dan houdt het op. Het is gedaan met plichtsgetrouwe duo.

 

Voor de politie is er aan deze twee heren niet veel verloren gegaan. Zij offerden hun  leven op voor het achtervolgen van een bromfietser zonder licht. Moge de agenten rusten in vrede. Laat het optreden van hun opvolgers doortastender zijn.

Hij rijdt weer verder langs de rivier. Zonder licht. Het laatste stukje nacht in.

dinsdag 13 december 2022

ALVAST FIJNE DAGEN.

ALVAST FIJNE DAGEN

Het is de koudste ochtend van het jaar tot nu toe. In het Grand Café van het buurthuis is het behaaglijk. Vandaag is het kerstmarkt. Allerhande, al dan niet kerst gerelateerde waar, wordt ter verkoop aangeboden: waxinelichtjes, kerstkaarsen, kandelaars, coltruien, sjaals, kerstkransjes en sieraden.

Het koor, met een hoog  wit ‘pruimen op sap’- gehalte, zingt met verve  belegen kerstliederen. De toehoorders zijn razend enthousiast. Zo ook ik. In het gezellige Grand Café is het lekker warm en behoorlijk druk.  Vrijwilligers zijn er genoeg om de boel in goede banen te leiden. Zelf koop ik kettinkjes en armbandjes. Deels  voor eigen gebruik, dat vind ik leuk, kleurrijke armbandjes en kettinkjes. Deels om met de kerst cadeau te doen. Voor onder andere mijn jongste broer Marco, een mongool, heb ik wat gekocht. Niemand mag doorvertellen wat ik hem geef.

Hier beland ik gelijk op het cruciale punt van dit stukje. Mag dat? Een mongool? Uit ervaring weet ik dat vele lezers er aanstoot aan zullen nemen, dat ik mijn broer Marco, een mongool noem. Dat woord ‘mongool’ mag ik eigenlijk niet gebruiken. Volgens de ‘Down-politie’ moet ik zeggen: mijn broer Marco heeft het Syndroom van Down.  Als ik het zo zeg ben ik, volgens de ‘Down-politie’, goed bezig. Daarop zeg ik vervolgens: ‘Fuck you!’ Mijn broertje is nu 52 jaar en al die 52 jaren hebben we thuis over onze broer gesproken als  het mongooltje en toen hij ouder werd noemden we hem  een mongool. Heeft Marco het Syndroom van Down?? Mijn vader, mijn moeder, sommigen van mijn broers en zussen kunnen en willen die benaming  niet eens uitspreken.  

Marco komt Nieuwjaarsdag bij mij op bezoek. Hij wordt met een taxi opgehaald uit Zwammerdam. Dat is wel zo makkelijk, want daar woont hij toevallig ook. Hij woont ‘begeleid’. Zelfstandig wonen kan hij niet, die lieve man. Het is eigenlijk nog net een jong knulletje. Een lieve jongen. Gevoelig. Hij is doof, matig-ziend en altijd maar verkouden aan al die openingen in zijn hoofd.

Behalve Marco, komen ook mijn vriendin Andrea,  mijn zus en haar vrouw … ja dat leest u goed, háár vrouw, bij mij op bezoek. Dat maakt het een stuk makkelijker voor mij om die dag door te komen. Met oliebollen, appelflappen en bier vermaken Marco en ik ons wel. Maar het is gezelliger, leuker om met z’n vieren spelletjes doen, bij lekker weer te wandelen en te babbelen. Nou ja, babbelen? Ik versta eerlijk gezegd geen woord van wat Marco zegt. Maar mijn zus en schoonzus kunnen hem wel een beetje volgen en dat is al weer een heel end meer dan ik.  

Awel: op nieuwjaarsdag  maken we het gezellig voor Marco en voor onszelf ook natuurlijk.

maandag 12 december 2022

MIJN HOMETRAINER

M’n hometrainer.

 

Ik zit thuis de Volkskrant te lezen, als er op mijn bel wordt gedrukt. Het is Hasna, mijn Iraanse buurvrouw, 62 jaar, hoofddoekje, brilletje, tamelijk klein , dik,  breed maar heel erg aardig. Ze is me al heel vaak eten komen brengen. Meestal nog lekker ook. Hasna staat vrolijk lachend te zwaaien op de galerij achter mijn keukenraam. Ook nu heeft ze weer een bordje eten voor me in haar hand.  Ik zwaai glimlachend  terug en open de voordeur.

‘O wat heerlijk, kom je me nu alweer verwennen?!’ zeg ik. Ik zie op de berg rijst een kippenpootje, een paar stronkjes bloemkool en eetlepel spinazie liggen. Hasna duwt me het bord in mijn handen en ze probeert me  met een lachend en tegelijk vragend gezicht, in haar onbegrijpelijke mengeling van Farsi en Nederlands, iets duidelijk te maken. Het enige woordje dat ik in haar hele verhaal  versta is ‘fiets’.

En weer volgt er een hele riedel van Hasna, wederom met het woord ’fiets’ centraal en nu wijst ze met haar wijsvinger naar zichzelf. ‘Oh, zal dat het zijn?’ denk ik.  Zij rijdt zelf op een driewieler, zo’n grote driewieler voor volwassenen, die niet (meer) goed kunnen fietsen. Ik denk dat ik haar nu begrijp: ik mag haar driewieler lenen.

‘Nee, nee, dat hoeft echt niet, hoor, ik heb zelf een heel goeie fiets.’ zeg ik. Het bordje eten zet ik even op de keukentafel.

 

Hasna volhardt in haar verhaal. Meer elementen worden me nu duidelijk. Ik hoor haar zeggen ‘zoon’ en ‘één maand’ en dan wéér ‘fiets’. Ik kan daar toch ook niet direct chocola van maken. Dan heeft ze plotseling genoeg van mijn onbegrip, duwt me zachtaardig doch resoluut opzij, loopt brutaalweg mijn woonkamer in en stapt meteen op mijn hometrainer af. Hasna doet een poging het ding op te tillen maar die is veel te zwaar voor haar alleen. 

 ‘Ik dik … ik fietsen thuis …   zoon kopen fiets … één maand,’ zegt ze en kijkt me bijna wanhopig aan. Nu pas begrijp ik haar verhaal. Ze wil mijn hometrainer voor een maandje lenen, tot haar zoon er een voor haar gekocht heeft.  

 

Helaas moet ik haar teleurstellen. Ik gebruik die hometrainer zelf iedere dag,  omdat ik anders dichtslib. ‘Maar,’ zeg ik, ’je mag hier wel  elke dag komen fietsen, hoor,  als je wil.’ Hasna verstaat kennelijk het Nederlands beter dan dat ze het spreekt, want ze moet hard om mijn voorstel lachen. ‘Nee, nee,’ zegt ze en ze gaat in het haar typerende schommelende loopje weer naar buiten. Ik excuseer me nogmaals dat ik de hometrainer echt zelf nodig heb. Dat begrijpt ze wel. Ze wijst nog naar het bordje eten op de keukentafel en zegt: ’Eten ….eten …lekker warm.’

‘Ja, lekker, nog bedankt, hè, Hasna.‘

 

Alléén het kippenpootje eet ik op, lekker, lekker. De rest van dat eten heb ik in de wc geflikkerd. Ik houd namelijk helemaal niet van de combinatie bloemkool en spinazie.

 

Dan duik ik weer snel in mijn krantje. 

zondag 11 december 2022

IN EEN VLOEK EN EEN ZUCHT.

Een ouwe man in een invalidenwagentje, Scheepsma,  zit onderaan een pittige heuvel en kijkt naar boven. Hij moet naar Ambachtsveen, hier drie kilometer vandaan.  De man moet naar een pedicure. In dat dorp aan de andere kant zit er een. Hij heeft last van zijn tenen. Hamertenen, vreest hij. Verdomd lastig, hamertenen. Het zijn maar drie tenen, de drie middelste tenen, die een beetje omhoog staan. Oppassen met schoenen kopen! Ze moeten bij de neus wat meer ruimte hebben. Klemmen moet voorkomen worden. Met blaren is hij nog verder van huis. Hij moet er niet aan denken. Hamertenen met blaren. Godzijdank heeft hij ze maar aan één voet. Moet ie een paar schoenen kopen voor één voet mèt en één voet zonder hamertenen. Dat zal nog niet meevallen, ja bij de orthopeed. Maar daar betaalt hij zich blauw.

Schimmelnagels heeft hij al jaren. Aan beide voeten. Doet nauwelijks pijn. Heeft wel een schurftige aanblik, die geel-groen-grijze nagels. Vooral die aan de grote tenen zijn zo dominant. Helemaal als je blootsvoets loopt of op sandalen zonder sokken aan. Nou ja. Het is een mooie dag vandaag. Desalniettemin heeft de invalide toch gewoon sokken aan in zijn sandalen. Hij schaamt zich voor die schimmelnagels. Jarenlang  dag in dag uit doet ie er al azijn op zonder resultaat. Pillen zijn beter, heeft hij gehoord.  Vandaar die pedicuur. Dat zit hij  te denken als hij daar, toch een tikkeltje wanhopig, onderaan die heuvel, naar boven zit te kijken. Als Scheepsma geweten had, dat hij deze heuvel op zou moeten, had hij wel een pedicure-aan-huis gegoogled.

Van boven de  behoorlijk steile heuvel komt iets zijn kant op. Helemaal duidelijk is het nog niet. Zijn ogen zijn ook niet meer wat het geweest is.  Ho, dit stukje gaat niet over ogen maar over tenen. Het lijkt wel een fiets. Jazeker, het is een fiets. Een gestalte op een fiets. Ja, heuveltje af, op een fiets, dat gaat razendsnel. Hier ook. In een vloek en een zucht zijn ze beneden. Ja! ‘Ze’. Want er zitten er twee op die fiets. Nee, het is geen tandem, het is een doodnormale fiets met een bagagedrager, twee wielen en een bel.  De een trapt niet, de ander zit achterop. De fietsers zijn luchtig gekleed. ’t Is lekker weer. Sportief. Korte broeken en hemdjes met blote armen.  Ze zien Scheepsma in zijn invalidenwagen staan. Minderen vaart.  De gehandicapte is machteloos, dat is meteen zonneklaar voor hen. De invalide krijgt hem zelf niet omhoog, die invalidenwagen. De fietsers bieden aan om hem de heuvel op te helpen. Daar heeft Scheepsma wel oren naar. Nu wil het toeval dat deze fietsers tevens de pedicuren zijn van Ambachtsveen. Toch heel bijzonder: zo’n pedicuur-stelletje. Bij hen is de gehandicapte aan het goeie adres: ’voor al uw hamertenen: pedicuur Van Rehnen’. De pedicuur heeft stevige kuiten en spierballen; nou niet echt noodzakelijk voor een pedicuur, maar goed. Hij stelt voor zelf de invalidenwagen naar boven te rijden. De invalide kan bij de vrouw achterop. Het duurt nog wel even voordat ze een gangetje hebben. In een mum van tijd hebben ze de invalidenwagen ingehaald. Scheepsma  kan tevreden zijn. Er wordt aan zijn problemen gewerkt. Nog even en ze zijn daar boven op die heuvel. Hij  houdt zich goed aan de pedicure  vast. Op zijn handen en zijn wang voelt hij haar warme huid.

zaterdag 10 december 2022

LEUKE MAATJES.

Ik heb kort geleden al eens geschreven over de meiden die mijn leven opfleuren. Zo zijn er ook mannen, die een bijzondere plaats in mijn leven hebben. Ook hier geldt weer: ik ben niet verliefd op ze, zo is mijn geaardheid nu eenmaal niet. Neen, Nigel, Lars, Fred en Bert, we zijn gewoon heel goeie maatjes. Ruim over de zestig inmiddels allemaal.

Keith is een Engelsman uit Liverpool. Supporter van de gelijknamige voetbalclub en van …. Sparta Rotterdam, dat laatste bindt ons haast vanzelf. Hij woont al bijna dertig jaar in Rotterdam. Eerst in Crooswijk, de laatste twintig jaar in het Oude Noorden. Daar heb ik hem ook ontmoet, op de sportschool. We drinken daar koffie. Later bij elkaar thuis. Keith is een ouwe zeerot. Heeft meer tijd op zee doorgebracht dan aan land. Al dertig jaar is hij vrijgezel. We gaan samen regelmatig naar de bios en natuurlijk naar Sparta. De laatste jaren is hij slecht ter been. Heup, knie. Daarom bellen we elkaar. Elke woensdagavond om zeven uur laten we, een uur lang, het ‘wereldleed’ de revue passeren.

Lars is nog kennis uit Spangen, de wijk waar ik geboren en getogen ben. Van al mijn goede vrienden woont hij het verst weg. Hij is net zo’n liefhebber van theater en cinema als ik. Toch gaat de voorkeur van Lars uit naar wandelen. Twee à drie keer per maand wandelen we ergens in het land, met elkaar, soms gaat zijn visueel gehandicapte vriendin, Tara, ook mee en soms haken we aan bij een groepje. Vijftien tot twintig kilometer lopen we dan op zijn minst. Lars is een goede schaker. Ik vind het erg jammer dat ik daar niet slim genoeg voor ben. Tja, daar ben ik eerlijk in. Lars en ik dammen ook regelmatig. Daar ben ik wel weer goed in, al zeg ik het zelf. Meestal speel ik Lars van het bord. Makkie.

Fred  en ik kennen elkaar nog niet zo lang; een jaar of drie. We hebben elkaar leren kennen op de ‘Leesclub.’ Lezen en praten over lezen. Recensies over boeken lezen, boekenprogramma’s op tv kijken. Podcasts luisteren. Dat bindt ons allemaal. Beetje eenzijdig, dat wel. We blijven niet persé binnen zitten. Ook met Fred ga ik er bij lekker weer op uit. Soms vinden we onszelf terug onder een grote parasol op het strand. We lezen dan boeken die voor enige afkoeling zorgen zoals ‘De overwintering op Nova Zembla’ of de boeken van Leon de Winter. Deze maand leest de club het boek  ‘de mitsukoshi troostbaby’ van de schrijver Auke Hulst. Het gaat over het leven van een man alleen, met zijn robot-dochter. Intrigerend. Heel bijzonder ook.

Met Bert is het gezellig eten en drinken. Bert is zijn roeping als kok misgelopen. Zijn goulash is verrukkelijk, zijn Indische maaltijden zij uit de kunst. Zijn soepen: caribische pompoensoep of preiproll: fingerlicking good. Elke week schuif ik een keer bij hem aan. Hij mag vanzelf ook bij mij komen eten maar daar is hij niet zo happig op. Dat begrijp ik wel. Ik ben niet zo’n keukenprins. Ter compensatie neem ik hem zo af en toe eens mee naar Resto Van Harte. Prima eten daar en betaalbaar. Maar Bert eet toch het liefst zijn eigen maaltijden. Dat zal hij me niet midden in mijn gezicht zeggen; beetje achterbaks is hij wel.  Inmiddels heeft Bert zich tot zo’n kleine 103 kilo volgegeten. Ook de nodige lekkere biertjes, jonge jenevers en wodka’s hebben daaraan bijgedragen. Ik hoop dat ik het mis heb maar eerlijk gezegd vrees ik dat Bert zich aan het doodzuipen is.

Op zich heel fijn zo’n vriendenkoppel. Ik voel me prima met hen om me heen!

 

vrijdag 9 december 2022

PREVENTIEF BEHEERSEN.

Dinsdagmiddag was ik bij de tandarts. Ik dacht, laat ik eens voorzichtig  aan de tandarts, mevrouw Mercado, vragen of er iemand hier met mijn smartphone wat foto’s van me kan maken, als zij mijn gaatje vult. Ik lig daar dan hulpeloos  op die vermaledijde tandartsstoel.

Ik ben onthutst van de reactie van haar en haar assistente: dolenthousiast. Eindelijk gebeurt er vandaag iets leuks .. alsof ze een gaatje in de lucht springen, zo ziet het er tenminste uit voor mij. De tandarts zegt, nog een beetje struikelend over haar woorden, dat ze dit nog niet eerder heeft meegemaakt. Ik heb dus de primeur van haar aan het werk op een kiekje. Niet alleen ik, de tandarts en de assistente worden gefotografeerd. Ook Jürgen, de ‘hoofdtandarts’ wil gezien worden. Opeens hoor ik luid gelach. Geen idee waarom. Want ik lig het plafond te bestuderen. Als ik later de foto’s bekijk, zie ik dat Jürgen de clown uithangt. Het wordt zo een klein feestje voor de tandartspraktijk. Ze nemen nog eens uitgebreid de tijd om van de foto’s te genieten. Als ik de praktijk verlaat, word ik hartelijk bedankt (uitgezwaaid bijna). Alsof ìk hùn gaatjes heb gevuld. ‘Fijne dagen,’ zeggen ze bijna in koor. Ik besluit meteen om hen voor het fotogedoe hier, niks in rekening te brengen. Het plezier dat we samen hadden is voor mij al beloning genoeg.

In de metro terug … altijd weer dat gezeik over die metro, waar heeft dat nou steeds weer voor nodig?!  Als die metro aankomt op Beurs zit ie al tien  procent te vol. Tien procent gaat er hier uit maar er moet wel weer twintig procent gefrustreerde passagiers mee.  In Japan hebben ze ‘pushers’: mannen, die ervoor betaald krijgen om, bij grote drukte, alle passagiers, die mee moeten naar binnen te persen. De RET heeft voor dit pushen een ploeg robuuste vrijwilligers klaar staan.

Voor andere functies kan het vervoersbedrijf überhaupt geen personeel krijgen en omdat het ziekteverzuim daar de pan uit rijst, rijden de metro’s met kortere treinen en minder frequent.

Ik word met mijn kruis tegen het harde zadel van een mountainbike gedrukt. Zeker één van mijn ballen heeft daardoor zijn vaste stekje moeten verlaten. De eigenaar van die fiets, een vriendelijk ogende,  donkere jongen, kijkt me verlegen lachend aan. Ik wil hem en zijn fiets naar achteren duwen maar doordat gepush, kan ik met mijn armen geen kant op. Die knul heeft natuurlijk geen flauw idee wat er tegen zijn zadel aan gedrukt staat. Met het pijnlijke gevolg. Dus beheers ik me maar preventief.

Ik kan me niet voorstellen, dat de gemiddelde spitsuurpassagier ongehavend de metro uitkomt. Zo draagt de RET enerzijds bij aan een stijgend ziekteverzuim en anderzijds lost de vervoerder zo het probleem van overbelasting  op. Want wie wil er zo nog mee met de RET? Misschien kan de frequentie nog wat lager; het treinstel nog wat korter. 

Met moeite wurmt die mountainbiker zich op Capelse brug uit de metro. Met één hand aan het stuur en zijn andere hand op het zadel, loopt hij naar de uitgang. Ik voel dat zadel dat hij in zijn hand heeft, nog steeds in mijn kruis zitten.