Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in een meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan.In dit kerststukje speel ik zelf een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn even oude vriendin, Maria. De rol van de baby wordt gespeeld door een ‘baby-pop’, die kan huilen en plassen.
Als Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen,
ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef,
vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen
in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nu vandaan komt, weet ze niet precies. Ze gaat maar door met
opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat
geluid uit Jozefs kerstpakket.
Dit kan Jozefs kerstpakket
helemaal niet zijn, want in die doos ligt een goed doorvoede baby, een jongetje, om aandacht te jengelen.
Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt
zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt
ze naar een kind en dan ìs het er zo maar ineens, dit schatje. Het is een
prachtig ventje. Aangevoerd in een
verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen en nu ligt hij hier, wonder
boven wonder, zomaar op de eettafel.
Maria weet wel dat het voor Jozef helemaal niet zo hoeft, een kindje erbij. Hij voelt niet zo veel vrijheid meer met een kind om zich heen en hij is bang, dat hij dan bij mij op de tweede plaats zal komen. Bovendien zegt hij, stinken alle baby’s en maken ze vervelende geluiden: huilen, dreinen, jengelen, krijsen. Allemaal volgens Jozef dan. Dit keer, zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, ‘dit kind houd ik, dit kind is van mij’.
Jozef komt een beetje stoned
thuis, met een lachkick. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan pas dat ze ‘een
kind’ in haararmen houdt. In eerste instantie denkt hij, dat het dat joch van
de buren is waar Maria af en toe op past maar al gauw voelt Jozef dat er iets
anders loos moet zijn. Hij maakt Maria al snel duidelijk dat, wààr zij dat kind
ook vandaan heeft, hij het niet in huis wil hebben en ze moet gewoon weten waarom
hij dat niet wil.
‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak
heb ik dat nou al niet tegen je gezegd!’
Maria besluit meteen na deze uitspraak van
Jozef, haar godsgeschenk ‘Jezus’ te noemen.
(Wordt vervolgd.)