maandag 27 februari 2012

De Klassieker

Het wielerseizoen is weer begonnen. Niet alleen voor de profs, met de Belgische Klassieker, de Omloop van het Nieuwsblad, maar ook voor mij. Mijn jaarlijkse seizoenopening mag ik zo langzamerhand ook wel een klassieker noemen (ik rijd hem voor de 12e keer): Rotterdam - Hoek van Holland – Rotterdam (R – HvH – R). Dertig kilometer heen en dertig terug.
Ik fiets altijd  alleen in mijn eigen tempo, heerlijk. Ik heb er normaal gesproken nooit moeite mee om rekening te houden met een ander maar als ik fiets haat ik  het om harder of zachter te moeten gaan omdat mijn reisgenoot te rap is of niet harder kan.
Om kwart over negen fiets ik deze zondag van huis weg en om twintig over twaalf zit ik weer thuis. Gemiddeld 20 kilometer per uur dus. Dat is geen verrassing want dat fiets ik altijd. Het gemiddelde lag eigenlijk zelfs een ietsje hoger dan 20, want de lunch (banaan, mandarijn, appel, krentenbol, flesje Extran) in Hoek van Holland, nam zo’n tien minuten in beslag.

Ik heb sinds kort een hartslagmeter. Een kerstkadootje van mijn kinderen. Op de sportschool waar ik onder andere aan de spinninglessen mee doe, is het gebruik van een hartslagmeter onontbeerlijk. In die lessen geeft de groepleidster namelijk de onder- en bovengrens van de te verrichten  inspanning aan, in percentages van de maximale hartslag. Die hartslagmeter heb ik in mijn klassieker vandaag ook gebruikt, voornamelijk om erachter te komen hoeveel calorieën ik nou verbruik op zo’n rit. Welnu, dat was 1343 kcal. Hoeveel Trappistjes-tripple dat nou precies zijn moet ik nog even uitrekenen.

Op het stukje van het Oude Noorden naar de Beukelsdijk, nauwelijks drie kilometer, heb ik me al in het zweet gefietst. Te warm gekleed ben ik. Ik doe een jack uit. Maar nu is het gvd weer te koud. Te  schaars gekleed? Nee, dat komt vast doordat ik al flink bezweet ben. Ik ga dat jack, dat ik net uitdeed toch mooi níét opnieuw aantrekken. Dan maar even kou lijden. Op dit soort momenten zingt trouwens wel de stem van mijn moeder zaliger door mijn hoofd:
‘Trek dat jack toch weer aan, jongen. Je loopt zo een pessie op met die kou, die wind en je bezwete lijf’. Maar net als vroeger trek ik me weinig van haar woorden aan. Om wat warmer te worden gooi ik mijn tempo wat omhoog. In Schiedam, op circa zeven kilometer van huis zweet ik alweer als een otter.

In een vloek en zucht zit ik, ondanks tegenwind in Vlaardingen.  Bijna altijd westenwind hier. In negen van de tien ritjes R – HvH – R heb ik heen wind tegen, terug windje mee. Dat vind ik het leuke van deze klassieker: de hele terugrit de wind in de rug. Het fietst zo veel makkelijker maar wat heel merkwaardig is, het gaat alleen sneller. Ik doe er dan ook zo rond de anderhalf uur over, net zo lang als over de heenweg. Onbewust gun ik mezelf blijkbaar wat meer rust op de terugweg, de tegenwind heeft me te zeer afgemat.

In Maassluis kruist een fietser mijn pad. Hij komt van rechts; ik rem wat af om hem voorrang te verlenen maar die voorrang hoeft hij niet. 'Ga maar', beweegt hij met zijn arm. 
In een oogopslag zie ik een vrolijke allochtonenkop, Marokkaan, vermoed ik, op een opoefiets nog wel. Een zwarte ijsmuts over zijn oren getrokken. Zijn dunne zwarte snorretje krult met zijn bovenlip mee omhoog als hij me vriendelijk toelacht.  Ik maak weer snelheid. Hogelijk verbaasd zie ik de Marokkaan ineens met zijn opoefietsje langszij komen. Fiets ik nu ineens zo langzaam of is hij zo snel. Voor zover ik nu kan zien heeft hij geen electrische fiets. Met zijn vrolijk lachende gezicht vraagt hij me ongeremd waar ik naar toe ga. Ik minder wat vaart om hem beleefd te kunnen antwoorden.
‘Naar Hoek van Holland.’zeg ik.
We rijden nu een paar honderd meter samen op. Dan vraagt hij geïnteresseerd:
‘ Jij vrouw heb?’ Daar heb je geen ene reet mee te maken man, denk ik, maar  ik blijf beleefd en antwoord:
‘Ja.’
‘Jij, alleen vrouw?’ vervolgt hij het gesprek. Die gast spoort niet helemaal, denk ik. Desalniettemin antwoord ik geheel in zijn stijl:
‘Ja, alleen vrouw ik, heel mooi vrouw.’
‘Ik, vrouw…….ik ook man………Ik geil…..jij ook geil?’ Ik val zowat van mijn fietsje.
‘Nou nee.’ zeg ik. Carnaval is inmiddels toch al voorbij, bedenk ik me.  Dan wordt het nu toch  de hoogste tijd om weer eens lekker wat harder te gaan trappen, dunkt me. Hij houdt me tot mijn verbazing toch nog even bij en zegt:
‘Bij bomen daar…….wij lekker neuk….samen……..neuk…….. lekker neuk…..’ ik ga nog even flink op de pedalen staan maar de afstand met deze vieze  man wordt niet echt veel groter. Hij heeft een goede conditie. Hij fietst nu ter hoogte van mijn achterwiel, als hij roept:
‘Jij mooi kut………….jij  mooi groot kut heb!’ De vleiende woorden van deze visueel ernstig gehandicapte Marokkaan geven me vleugels. In een mum van tijd ben ik hem kwijt. Het is niet zo dat ik bang voor hem ben maar deze onzin gewoon zat, het doet mijn gemiddelde kelderen en dat vind ik op mijn beurt dan weer flink kut.

Tsja, zo biedt de klassieker R – HvH – R elk jaar wel weer iets nieuws, spannends en pikants. In de editie van 2007 sprong  er zo maar ineens  een leuke dame, een lichtvoetige hardloopster bij me achterop. Autochtoon, dat dan weer wel. En dan nu dit.

vrijdag 24 februari 2012

Blij met Martin

Eens in de maand ga ik bezoek bij mijn broertje Martin. Martin is verstandelijk gehandicapt. Ofwel helemaal gek. Hij is 363 dagen jonger dan ik  en zit verstandelijk op het niveau van een anderhalfjarige. Verder nog is hij half blind, heeft hij hoge bloeddruk en diabetes. Op zich zijn die laatste ziektes niet zo bijzonder. Daar zullen wel meer oude mannen last van hebben, dunkt mij. 
Sinds acht maanden woont hij in Goedereede. Vrijwel zijn hele leven daarvoor heeft Martin in Zuid-Limburg gewoond, bij de nonnetjes. Ik zal niet te veel over uitweiden over het hoe en waarom van Martin in Zuid Limburg omdat ik daar al eens in eerdere blogs over geschreven heb. (Zie de verwijzingen onderaan dit blog).

Hij zit nu dus in Goedereede en veel van mijn lezers weten dat Goedereede niet in Zuid-Limburg ligt maar op Goeree-Overflakke. Kort voordat mijn moeder stierf vroeg ze me contact met ‘Martientje’ te blijven houden. Dat heb ik haar toen beloofd en ik zit nu een maal zo in elkaar dat ik dat dan nog doe ook. Allen wilde ik hem dan wel in de buurt van Rotterdam hebben. Uiteindelijk was er alleen in Goedereede een plekje voor hem. In vergelijking met Limburg is dat toch mooi drie uur minder reizen per bezoekdag.
De Limburgse groepsleiding verzekerde me dat Martin een allemansvriend is, die niet erg veel hecht aan zijn omgeving. De verhuizing zou volgens hen geen enkel probleem geven en dat deed het ook niet. In tegendeel, hij is in Goedereede vrolijker, energieker en productiever dan ooit.

De groepsleiding in Goeree, is heel blij met deze nieuwe bewoner en ik kan haast niet geloven, dat ze dat alleen maar tegen me zeggen omdat Martin mijn bróértje is.

Als ik een paar zondagmiddagjes op bezoek ben geweest kan ik hun blijheid wel een beetje begrijpen. Ik zie daar dan in die huiskamer drie van Martins medebewoners: Ton, Sonja en Paul. Allen ook lichamelijk en verstandelijk gehandicapten; natuurlijk, anders zouden ze hier niet zitten.
Ton, naar schatting 35 jaar,  kronkelt over de vloer, kwijlt overvloedig op het zeil  en slaakt op onverwachte momenten afgrijselijke kreten.
Sonja, een dwergachtig vrouwtje van een jaar of 50, heeft zichzelf diep in haar rolstoel weggestopt. Ze zit fanatiek op haar  vuistje te sabbelen. Met haar grote holle ogen staart ze, angstig grommend naar het plafond.
Paul, 30 jaar,  beweegt met zijn rolstoel in slow-motion door de woonkamer. Rondkijkend alsof hij de baas is van hele zootje hier. Met vederlichte voetbewegingen duwt hij zijn rolstoel door het vertrek. Hij kijkt met grote uitdrukkingsloze ogen in het rond; zijn wangen zijn licht opgeblazen en uit zijn rechter mondhoek sijpelt  een bruinachtige vloeistof, waarschijnlijk speeksel vermengd met koffie.  Als de leidster even niet oplet pakt hij vlug een troetelbeertje van Sonja af of hij kiepert stiekem zomaar een beker cola om.  Of hij daar lol in heeft weet ik niet. Ik denk het haast niet. Ik heb hem er in ieder geval nog nooit om zien lachen.
Ton, Sonja en Paul praten niet (althans niet met woorden); zij zijn heel erg in zichzelf gekeerd. Misschien is dat het wat de leiding leuk vindt aan mijn broer. Hij praat (brabbelt) honderduit en hij zoekt contact met de leiding. Dat is het misschien.  
Hij broertje is de enige die niet in een rolstoel zit. Hij praat, zij het vrijwel onverstaanbaar, maar hij praat. Hij loopt. Hij lacht, kan zich zelf aan- en uitkleden. Hij is zindelijk in tegenstelling tot de anderen.
 Verder vraagt hij tenminste 4 keer per uur hoe laat het is, 8 keer per dag wie de leiding is van de volgende shift. Nooit verzuimt hij om een keer per dag een leidster over haar arm te aaien, terwijl hij haar toefluistert:
’Lief, lief.’ Waarop het standaard antwoord van de leidster volgt:
‘Jij bent ook lief, hoor, Martin.’
Om al die dingen is Martin voor hen misschien een verademing. Hoewel ik zeker weet dat ook aan de zwijgzame, in zich zelfgekeerde bewoner, veel levendigs te ontdekken moet zijn. Daar moet dan wel de  tijd en rust voor zijn en dat ontbreekt  helaas heden ten dagen nog wel eens, mede door de bezuinigingen waardoor ook deze sector al getroffen is. 

Martin trekt zich van zijn handicaps niks aan. Daar denkt hij ook gewoon niet bij na.   Hij weet niet eens dat hij zo is.
Hij kan goed kleuren en ketting rijgen. Met van die hele kleine kutkraaltjes maakt hij kettingen in één kleur. Afgelopen zondag was hij bezig een roze ketting te vervaardigen, voor mij.
‘Hoezo roze??’ zei ik tegen hem. Weet hij veel……dat is duidelijk te moeilijke humor voor hem.
Zijn manier van kleuren is ook buiten categorie. Hij neemt een bladzijde van een kleurboek en die kleurt hij geheel en al in een kleur. Met een kracht waar een beetje normaal potloodpuntje absoluut niet lang tegenop kan. Minstens tien keer heb ik een puntje aan zijn zwarte kleurpotlood moeten slijpen. Martin stopt pas met kleuren als er geen stukje wit meer te zien is op de bladzijde.

Ik vind het leuk om bij mijn broertje op bezoek te gaan. Vandaag nam ik een doosje kralen voor hem mee, een kleurboekje en wat kleurpotloden. Hij maakt voor mij die mooie roze ketting. Ik wil ook heel graag die zwarte bladzijde uit het kleurboek hebben maar die krijg ik niet.  Al ga ik op mijn kop staan. 
Die zwarte bladzijde krijgt zijn lievelingsleidster Tonia. Dat raakt haar. Misschien vergis ik me maar ik geloof dat ze een traantje wegpinkt.



Eerder verschenen blogs  over dit onderwerp


dinsdag 21 februari 2012

Tweelingbuggy

Het kost haar nogal wat inspanning om haar tweelingbuggy het bruggetje over te duwen door de half gesmolten sneeuw. Zwaar werken. Ze zal wel op weg zijn naar ‘Action’, al enige tijd dè nummer één in de top tien van de ‘huishoudelijke artikelenshops’. Dè favoriete winkel,  sowieso bij onze allochtone medemens. Al moet ik onmiddellijk toegeven dat er in ons huishouden zo langzamerhand ook heel wat Action-rotzooi rondslingert. Mijn vrouw is er dol op. Als ze weer eens thuis komt met allerlei Action toppers zoals: tandenstokers, schuursponsjes, afwasborstels, verfkwasten, kleurboekjes, – potloden (dit laatste voor mijn gehandicapte broer),  en allerlei handige potjes, hangertjes en hebbedingetjes, hoor ik haar zeggen:
‘Was nog geen vijf euro alles bijmekaar. Kejje het toch nie voor laten leggen?!’

Ben op de fiets, op weg naar de wildhandel op de hoek van de Jonker Fransstraat daar; voor een fazant. Ik fiets net even achter de dame met de buggy. Ziet er leuk uit…..’Ziet er lekker uit,’  dacht ik eerlijk gezegd. Niet zo groot, 1.70m, grijze  mallot, stevige, mooi gevormde benen; een  spannend kort zwart rokkie, strak gespannen om een stevige kont. Een warm ogend, grijs jack heeft ze aan en….. heel opwindend vind ik ook: haar groene punkhaar.  Ze zet met een ferme ruk de buggy dwars voor de lege etalage van de Action en kijkt me, waarschijnlijk geheel per ongeluk, pal in mijn gezicht. Ik ook in het hare. Alles, letterlijk alles  oogt jong en aantrekkelijk aan die dame, zeker ook haar king size borsten maar potverdikkeme nog an toe……..dat gezichtje….o.o.o. dat gezicht was niks meer of minder dan een verfomfaaid omabekkie.  Dat was wel het laatste wat ik verwachtte van iemand die met groen punk haar achter de buggy loopt te duwen. Tegen de zeventig zal ze zeker zijn.
Ongetwijfeld is zij ook van de aanblik van mij geschrokken. O, ik maak me geen enkele illusie, hoor, met dat ouwe gerimpelde, half kale koppie van me. Haar schrik zal wat minder heftig zijn geweest omdat mijn haren nog gewoon grijs zijn en niet punkgroen. Maar naar dat laatste raad ik natuurlijk maar. Ik laat haar verder maar In die Action.  Ga eerst even mijn fazantje scoren

Ze manoeuvreert met de tweelingbuggy de Action in om te shoppen, al laverend op de smalle paden tussen de schappen. Een winkelwagen kan oma er absoluut niet bij hebben. De buggy wordt als zodanig gebruikt. Zonder pardon wordt de tweeling bedolven onder pakken luiers en reuzenverpakkingen pleepapier.  

Onverantwoord is het toch, nietwaar, om een bejaarde dame met een  tweelingbuggy los te laten rondlopen in het drukke centrum van Rotterdam? Mijn oude moeder zou ik het tenminste niet toevertrouwen, geen denken aan;  zeker niet met die drukte hier op straat.

Ja, het kan natuurlijk best zo zijn dat oma zelf zo eigenwijs is. Dat ze het als het ware weet af te dwingen bij haar kinderen,  dat ze een dagje in de week met de kids op stap mag omdat ze zonodig moet.
Je weet niet precies hoe dat gaat. Voor het zelfde geld werken de kinderen. Móét omaatje lief  een of meer dagen in de week komen oppassen op de kleinkinderen en loopt ze met de pest in haar lijf, in haar geile rokje, met haar paarse geverfde haartjes en haar klapperende kunstgebitje, achter de buggy.   
Je weet niet precies hoe dat gaat. Mij zou het niet verbazen als het oma gewoon opwindt; ze weer eens kriebeltjes in haar buik voelt en dan niks leuker vindt dan zich te gaan kleden als een lekkere jong wijfie. Een lekkere jong wijfie achter de buggy maar helaas, alleen van àchteren lekker.

En dan hoor ik opa Henk, half kaal, grijs kransje, zeggen:
‘Als je maar niet denkt, Marie,  dat ik zó nààst jou en áchter die kinderwagen ga lopen! Mij niet gezien. Ik voel me dan glad voor lul lopen.’
‘Ach stel je toch niet zo aan Henk, sinds ik dat ene dagje per week voor onze kleinkinderen zorg,  voel ik me  juist weer kiplekker, een beetje jong opnieuw, zeg maar gerust: gelukkiger. Het zou jou ook goed doen, jongen. Zeker weten, ouwe mopperkont! Weet je wat jou ook goed zou doen, Henk? Je haar zwart laten verven, dat zou je een stuk jonger maken, weet je dat? …………… en een andere broek….je zit altijd maar in die morsige armoedige grijze slobberbroek……koop toch eens wat vlottere broeken, man. Een spijkerbroek of iets van corduroy of leer en een klein beetje strakker!’ 
Opa Henk luistert al niet meer. Driftig is hij weer aan de slag gegaan met zijn sudoku puzzeltjes.

Met de fazant in de fietstas glibber ik huiswaarts. Oma is inmiddels ook klaar bij Action en op weg naar huis. De tweeling heeft het gepresteerd de rollen pleepapier van de buggy af te wapperen. De sneeuwdrab in. Oma staat zowat in haar blote kont als ze de pakken pleepapier  op de buggy tracht te krijgen. Weer nader ik haar van achteren. Discreet wend ik mijn hoofd van haar af. 

vrijdag 17 februari 2012

Kleine Burgemeester

Langs de Rotte, aan de overkant van de Lombardkade stap ik even van mijn fiets om mijn fietstassen goed te hangen. Een kant loopt hinderlijk aan tegen de spaken hetgeen een ratelend lawaai veroorzaakt en bovendien remt het mijn vaart. Ik ben nog niet afgestapt  of de jonge man, 18 denk ik, die ik zojuist nog, met zijn fiets aan de hand, aan de waterkant zag staan, staat nu naast me en ik hoor hem vragen:
‘Bent u de kleine burgemeester?’ Ik? De kleine burgemeester? Hoe komt die gast er bij. Hij ziet toch zeker ook wel dat ik 1.85m ben?!
‘Wat zeg je nou?’
‘Bent u hier ook voor de kleine burgemeester?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik zou niet eens weten wie dat hier is in Rotterdam; komt die hier zo langs of zo?’
‘Nee, de kleine burgemeester is een vogel, een vogel, die lijkt op een meeuw. Alleen een meeuw heeft zwarte uiteinden aan zijn vleugels en de kleine burgemeester witte, bijna doorzichtige uiteinden.’
‘O,’ zei ik ‘en die vogel zit nu hier ergens.’
‘Ja, het is een in Nederland héél zeldzame vogel. Ik heb in de krant gelezen dat er nu een zit in de Rotte. In het stuk tussen de Lombardkade en de Boezemlaan. Hij heeft zich aangesloten bij een groep meeuwen. Ik woon in Ommoord en speciaal voor die kleine burgemeester, rijd ik langs de Rotte naar school. Het is wel een beetje om want ik zit op het Libanon in Kralingen maar dat heb ik er graag voor over.’ Hij is duidelijk dolenthousiast als je hem zo ziet met zijn verrekijker en fototoestel over zijn schouder.
‘Nou meneer,’ gaat hij verder, ‘ik sprak u aan, omdat ik dacht dat ik u ook met een verrekijker langs de Rotte zag staan. Zo'n honderd meter terug.’ Hoe die jongen daar in ’s  hemelsnaam bij kwam snap ik niet. Ik stond net wel langs de Rotte maar ik stond huisvuil in de container langs de Rotte dumpen. Je moet wel heel veel fantasie hebben om in die zakken huisvuil een verrekijker te zien.

Hij vertelt me verder nog, dat hij zo gedurende zijn fietstochtje verschillende mannen de Rotte hadden af zien turen en volgens hem kon het niet anders zijn dan dat ze allemaal die kleine burgemeester wilden spotten. Hij moet nu een beetje opschieten, want: helaas hij  moet naar school. Nou, doe je best jongen, zei ik hem. Liever zou hij een keertje spijbelen, dacht ik.
‘Ik ga bij de Wibra een paar nieuwe onderbroeken kopen,’ zei ik hem.  Waarschijnlijk interesseerde hem dat geen reet. Toch reageerde hij nog tamelijk vriendelijk daarop.
‘O, die heb ik toevallig gisteren ook nieuw aangeschaft,’ zei hij, ‘de boxershorts zijn bij de Hema in de aanbieding: drie voor tien euro en mij zitten ze heel lekker. Strak. Ik houd wel van strak zittende onderbroeken. Maar nu moet ik echt racen naar school, hoor. Succes meneer!’
‘Okay, bedankt voor de tip, jongeman en succes met de vogel.’

Weet je ik ga die kleine burgemeester toch eens googlen.
Ja, stel je voor, dat ie straks vlak voor me raam of in of langs de Rotte zit, dan wil ik hem niet missen.

Dit google ik:   
De kleine burgemeester is  een soort meeuw ongeveer 56 centimeter.
Ze  broeden alleen in Groenland en Arctisch Canada. Overwinteren doen ze in kleine getale in Noord-Scandinavië, IJsland en Groot Brittannië. In de rest van Europa worden ze heel zeldzaam waargenomen. Ze eten voornamelijk vis, maar zijn verder ook aaseters.

Is het toevallig of niet? De hieronder door mij gefotografeerde vogel, zat vlak voor mijn deur (ik woon langs de Rotte) te smullen van de restanten van een patatje pindasaus.  Ze wilde niet al etend door mij  gefotografeerd worden.
‘Neem maar een foto van me op het ijs, als ik klaar ben met eten.’ kraste ze.
 Laat dàt nou een kleine burgemeester zijn! Eigenlijk een klein burgemeestersvrouwtje.


woensdag 15 februari 2012

Tante Ludy

Ik hoor net van mijn zus dat tante Ludy is overleden. Ik heb wel eens eerder wat over haar geschreven. Maar dat maakt verder niks uit. Ik moet nu toch over haar schrijven of ik wil of niet. Zij is jarenlang mijn meest geliefde tante geweest. Dat was in de periode dat ik en zij heel jong waren. Ik was tussen de vijf en twaalf jaar en zij tussen de drieëntwintig en de dertig. Ze was de jongste zus van mijn moeder en in die tijd zat ze in een klooster ergens in Brabant. Rosmalen dacht ik.  Tante Ludy  was dus non, Rooms-Katholiek. Ze heette toen ook ineens anders, we moesten haar zuster Ephraïm noemen maar aan die flauwekul heb ik nooit meegedaan. Eéns tante Ludy blijft tante Ludy, klaar!

Ze was belangrijk voor me omdat ik voelde dat ze zich echt met me bezig hield. Dat deed me goed. Kijk, van mijn vader heb ik tot mijn dertiende nooit zo veel meegekregen. Ik zag hem haast nooit. Hij werkte als  pantrybediende op cruiseschepen van de Holland Amerika Lijn. In de schaarse tijd dat hij thuis was produceerde hij en mijn moeder nog één broertje en drie zusjes, dat wel. Maar meestal lag hij,  als hij zo af en toe eens een keertje thuis was, meer bij te komen van zijn zware werkzaamheden, dan dat hij zich met zijn kinderen bezighield. Hij was een norse man, die het niet in zich had om de aandacht te geven die ik als kind nodig had; noch in woord noch in gebaar.
Mijn moeder had het begrijpelijk veel te druk met haar vijf kinderen. Ze was een heel lieve vrouw en zorgde goed voor mij en de anderen maar voor echte warmte en aandacht had ze het gewoon te druk. Alles in en rond het gezin moest veel te vlug-vlug worden afgehandeld. Als ik nu terugkijk denk ik wel eens dat mijn moeder meer verlangde naar rust en aandacht vàn mij dan dat zij die rust en aandacht kon geven áán mij.  Ik schrijf dit niet op om mijn ouders af te zeiken of om medelijden op te wekken of zo. Geenszins. Het was nu eenmaal niet anders en het verklaart hoe blij ik was met iemand als tante Ludy . Zij was een welkome aanvulling op mijn ouders.

Tante Ludy, zoals gezegd, de jongste zus van mijn moeder, was voor mij  toen belangrijk.  Ze schreef me hartelijke, zeg maar gerust  lieve brieven met foto’s van haarzelf en de tuinen van het klooster. Soms kleurde ze zelf de zwart-wit foto’s, met name foto’s met bloemen, mooi in. Ze leerde me ook de namen van al die bloemen.
‘Hoe gaat het op school, jongen?’, vroeg ze me en ze daagde me uit, nu ik kon lezen en schrijven ook haar eens een briefje of verhaaltje te schrijven. Of ik al goed kon keepen op de voetbalclub, wilde ze weten en ze vroeg of ik haar eens kwam opzoeken in Brabant. Ze had tijd. Voor mij alleen. Ze stelde me vragen en vertelde me dingen waar bij mij thuis geen tijd voor was.

Op de schoorsteenmantel bij ons thuis stond een foto van tante Ludy. Een open, vrolijk lachend gezicht van een vitale krachtige jonge vrouw. Grote stralende ogen achter een ietwat strenge bril, met donker montuur. Haar haren en oren aan het gezicht onttrokken door haar nonnenkap.
Die warmte en opgewektheid straalde ze ook uit als we zo af en toe bij haar op bezoek waren in het klooster. Ze genoot zichtbaar van ons; ze nam ruimschoots de tijd  voor onze verhalen. We kregen lekker eten en drinken, geserveerd door andere kloosterzusters. Tante Ludy hoefde niks te doen als wij er waren. (Alleen moest ze altijd wel een uurtje verplicht ergens gaan zitten  bidden tussen een en twee uur; óók als wij op bezoek waren). Als er nog tijd voor was haalde tante Ludy een sjoelbak ergens vandaan. Met sjoelen was ze toch fanatiek! Ze won altijd alles. Aan het eind van een van die schaarse bezoeken kreeg ik eens een doosje met een rozenkrans met van die dikke bruine kralen. In die tijd was ik nog een zeer vroom manneke en bad ik veel ‘wees gegroetjes’’ en ‘’onze vaders’ op die rozenkrans. Ik dacht toen nog, dat hoe meer ik zou bidden, des te beter ik mijn proefwerken zou maken maar dat werkte helaas niet zo. Van al dat bidden werd ik ook al geen betere keeper, zelfs al bad ik op mijn blote knietjes. 

Toen ik naar de hbs ging verwaterde het contact met Tante Ludy. Ik had het in ieder geval druk met school en zij……? Geen van beiden namen nog het initiatief tot het schrijven van een brief. 
Ik was  alweer 15 jaar toen ik van mijn moeder hoorde dat Zuster Ephraïm weer tante Ludy geworden was. Ze was niet meer gemotiveerd voor ’t klooster. Van mijn moeder hoorde ik, dat haar zus zich erg eenzaam had gevoeld de laatste jaren. Ze dacht gelukkiger te kunnen worden door uit het klooster te treden en een gezin te stichten.  Dat ging ze ook doen. Ze trouwde met Martin, een man die nog maar net drie maanden weduwnaar was. Drie jonge kinderen had hij al uit zijn eerste huwelijk. Samen met tante Ludy kreeg hij nog een kind, een meisje.

Zo 'close' als ik was met tante Ludy in mijn lagere school tijd, zo is het nooit meer geworden. Waarschijnlijk was onze plaats wel ingenomen door anderen. 
Ik wilde graag van tante Ludy zelf horen waarom ze nou als non gestopt was. Ze wilde duidelijk niet al te lang bij mijn vraag stilstaan, want ze begon routineus vuile kopjes, bordjes en glazen van de salontafel op een dienblad te zetten en  onderhand zei ze me:
‘Ach, jongen,  in het klooster zou ik niets ander doen dan bidden in eenzaamheid, in chagrijn tot de dood er op volgt. Heel onbevredigend. Ik voelde dat ik een bevredigender, zinvoller leven zou kunnen leiden. Dat gevoel klopte helemaal. Ik ben nu intens gelukkig, met Martin, onze kinderen en kleinkinderen.’  
Na die laatste woorden stapte ze resoluut met haar dienblad richting keuken. Daar moest ik het mee doen. Dat was wel duidelijk.

Nu is tante Ludy dood. 80 jaar is ze geworden. Nooit zal ik haar lieve brieven vergeten en haar guitige stralende lach. Rust zacht lieve, stralende, intens gelukkige tante Ludy. 

zondag 12 februari 2012

Tribune

Koud vandaag. Min tien laat ik me wijs maken. Ik moet toch echt naar buiten want  er moeten vandaag twintig Tribunes in de buurt bezorgd worden. (De Tribune dat is het maandelijks verschijnend clubblad van de Socialistische Partij.) Alle abonnees wonen dicht bij elkaar gelukkig maar het gaat me toch zeker een half uurtje kosten; althans op de fiets. Lopend is het pakweg een uur. Ik pak de fiets in de berging en mijn oog valt geheel toevallig op mijn oude bivakmuts. Drie jaar geleden eens aangeschaft toen ik ook in barre omstandigheden het woonwerkverkeer Rotterdam-Zwijndrecht (20 km) fietste. Ik ben heel blij met die bivakmuts, voelt nu al warm aan. Ook de rode SP-halvevingerhandschoentjes (met dik de letters SP erop) zijn geweldig.  Die handschoentjes zijn in een handomdraai om te toveren in SP-wanten. Er zitten namelijk rode kapjes aan vast waarmee de halve blote vingers toegedekt kunnen worden.

Met de Tribunes in de fietstas, de  bivakmuts op en de wanten aan, stap ik op de fiets. Buurman Henk die enigszins afwezig aan komt wandelen, veert op als hij mij op zich af ziet komen in deze uitmonstering.
‘Ik ga even een bank overvallen, Henk.’ Mijn stem heeft me verraden. Henk heeft me herkend. Weer geheel in evenwicht reageert hij ad rem met de opmerking dat hij straks graag even bij me langs komt om mee te delen in de buit.

Terwijl ik zo fiets naar mijn eerste bezorgadresje realiseer ik me dat ik het PVV-zooitje nooit heb horen mauwen over de dreigende gevaren van een bivakmuts, terwijl iedereen vrijwel onherkenbaar is met zo’n ding op zijn kop. In mijn buurt wonen nog al wat buitenlandse mensen.Hun reacties op mij met mijn muts: schrikken, lachen, helemaal nakijken, nawijzen (kijk nou eens!)  verbazing (met open mond nakijken),  bangig (vlug harder gaan lopen). Een stel jongelui, laten we het voor het gemak eens Marokkanen noemen,  begint zelfs provocerende weliswaar onverstaanbare doch brutaal klinkende kreten in mijn richting te slaken. Als ik hun kreten op luide, enigszins agressieve toon weerkaats, weet het duo niet hoe snel het zich uit de voeten moet maken.
 
Eenmaal thuis zit ik, helemaal verkleumd van de bezorgklus, vlak naast de radiator om weer wat op te warmen. Ik lees wat in de Tribune.  Er staan wat makkelijk leesbare artikelen in over acties van de eerste weken van 2012. 
Over de schoonmakers bijvoorbeeld, die meer loon, betere arbeidsvoorwaarden maar vooral meer respect verlangen.   
Ook lees ik wat over de veelgehoorde wens om mensen die omvangrijke en onverantwoorde risico´s nemen  op de financiële markten en miljarden gemeenschapsgeld verspelen, aan te kunnen klagen. Financieel wanbeleid moet in de toekomst strafbaar gesteld worden. 
Tenslotte lees ik wat over de, met name door inspanningen van SP’ers gewonnen actie tot behoud van het vrij reizen voor alle Rotterdamse 65 plussers in het Rotterdamse openbaar vervoer.

En dan is het zo maar ineens drie uur. In slaap gevallen! Boven de Tribune nog wel. Hoe kan dat nou?! Zeker een uur lang. Opeens realiseer ik me dat ik om kwart voor drie bij de podotherapeut had moeten zijn. Ik zeur er op deze plek nooit over, maar mijn voeten dóén me toch pijn! Bij elke stap die ik zet, lijkt het wel alsof ik  op een stuk glas sta. ´Ze´ zeggen dat steunzolen daarvoor zouden kunnen helpen. I hope so!  
Ik ben nu zomaar veertig euro kwijt, want die podo brengt me dat consult natuurlijk in rekening en van van mijn zorgverzekeraar krijg ik vanzelfsprekend niks terug voor zo’n niet afgezegde afspraak.
Ik probeer te redden wat er nog te redden is: bel de podopraktijk……geen gehoor…….bel nog eens……weer geen gehoor……Jezus! Dan stuur ik de podotherapeut maar een mailtje, met de mededeling, dat ik zijn praktijk herhaaldelijk heb proberen te bereiken om de afspraak af te zeggen, maar dat de praktijk telefonisch onbereikbaar is. Ik kan niet eens een boodschap achter laten.

Dan, anderhalf uur later, realiseer ik me plotseling, dat het vandaag nog steeds zondag is. Als pensionado weet je soms gewoon niet wat voor dag het is. Die afspraak met de podotherapeut is dus morgen, maandag om kwart voor drie! Ik heb toen maar snel weer een mailtje gestuurd naar die podo dat hij mijn vorige maar als niet verzonden moet beschouwen.
Nou dacht ik toch werkelijk, dat ik momenteel alleen maar last had van mijn voeten.

woensdag 8 februari 2012

IFFR 2012 (3)

De medewerkersfeesten van het IFFR zijn doorgaans bijzonder vet. Dit jaar vind ik het allemaal wat minder. Misschien komt dat wel omdat ik niet zo veel energie heb of wat down ben. Dat laatste komt dan waarschijnlijk weer doordat ik mijn lieve Argentijnse IFFR-vriendinnetje Julieta Seco, van verleden jaar een beetje veel mis. Volgend jaar komt ze weer schrijft ze in Facebook; maar daar heb ik nou toch geen klote aan. Niet alleen de feesten waren vorig jaar leuker, eigenlijk was alles vorig jaar leuker. Het eten, de films, de collegae-vrijwilligers  met wie ik werkte, ook het weer was veel lekkerder( minder koud en geen sneeuw).

In de foyer van de Concertzaal de Doelen sta ik mezelf een beetje wijs te maken dat het IFFR 2012 helemaal shit is, wanneer een jongetje van hooguit 25 jaar,  me breeduit lachend met gebalde vuist begroet. Hij geeft aan dat ik mijn vuist even tegen zijn vuist moet drukken. Dat doe ik dan wel even maar ik weet bij God niet wie dat ventje is. 
‘Hé man, ouwe swinger! Ken je me niet meer? Verleden jaar, man. In Exit-café. Hebben we staan te swingen, man. Weet je dat nou echt niet meer? Zo, hé, jij was echt retegoed, man. Ik ben Davey. Ik was toen met mijn vriend Lionel, die is erg ziek nou. Kanker. Tsja. Voor mij en mijn vriend was jij de onbetwiste dance-king. Wat een energie voor een man op jouw leeftijd.’
‘Ja, nou begint het me weer een beetje dagen. Davey, Lionel, ja…..ja, nu weet ik het weer,’ zeg ik, ‘we stonden daar op dat podium van Exit te swingen, springen en hard mee te zingen met de puike muziek die de deejay ‘Correction’ draaide.  Ik had tijdens dat IFFR het uithoudingsvermogen van een renpaard….ik kon wel blijven gaan.’

Van die avond herinner ik me naast deze enthousiaste boy ook nog wel de zuurzuinig kijkende koppies van een aantal tamelijk truttige meiden van begin twintig.  Ik zag ze denken:
‘Wat staat die kale oude man met zijn pluizige haardos aanstellerig jong te doen, zeg. Ik ben blij dat hij mijn vader niet is. Ik zou me compleet dood schamen…….. ik zou wegwezen uit deze tent….no doubt.’
Gelukkig compenseerde Julieta, ook een meid van begin twintig dat, door net zo wild met ons mee te swingen en me aan te kijken met een lach. En dat was zeker geen uitlachen.
  
‘Weet je trouwens nog dat ik in de kelder van die Exit-tent een krat bier heb gesnaaid?’ vraagt Davey me.
‘Ja, natuurlijk weet ik dat nog,’ zeg ik. ‘Dat was toch een kratje Westmalle tripple? Je had de krat onder het podium geschoven en elk halfuurtje namen we er weer een. Zowat de hele avond gratis gezopen. Alleen het eerste biertje betaalden we zelf.’

Het was eigenlijk achteraf wel wat te zwaar die trappistjes, om zo maar achter elkaar weg te klokken. Ik woon op nog geen kwartiertje fietsen van dat Exit-café. Op weg naar huis, ben ik zeker drie keer op mijn bek gegaan: gat in mijn broek gevallen, hoedje afgewaaid in de blubber (heb ik maar laten liggen), deuk gereden in mijn velg (zag een stoeprand te laat). Tot mijn grote vreugde zat de politie blijkbaar op het bureau te pitten of te internetten…………….. anders was ik misschien wel in de cel terecht gekomen. Misselijk ben ik trouwens helemaal niet geweest van die sloot monnikenbier.  Vreemd, nietwaar?

Davey en ik spreken af op het eerstvolgende vrijwilligersfeest weer flink uit te pakken. Dit keer is het festijn in WORM. Ik hoorde het gelijk toen ik daar binnenkwam: ondansbare kutmuziek van een voor mij onherkenbaar genre. Dansen op deze muziek kost geen druppel zweet en  kan straffeloos geschieden zonder een spraytje deodorant. Davey staat, leunend tegen een pilaar op de dansvloer. Hij kijkt beteuterd.   Niks voor hem, niks voor mij. Op deze sound kunnen we onze energie niet kwijt. Wij willen dansen en wild swingen. Zweten als otters als we op de dansvloer staan te springen. Dat zit er vanavond dus niet in. Vanavond houden we het dan maar op coma zuipen en zwaar ouwehoeren. Ook niet mis trouwens; alleen de andere dag moest even niet bestaan.  

maandag 6 februari 2012

IFFR 2012 (2)

 Vandaag officieel de laatste dag van IFFR 2012. Gewoontegetrouw de Volkskrantdag. Duizenden abonnees van de Volkskrant en hun vrienden hebben elk 43 euro’s neergeteld om in het ijskoude, besneeuwde Rotterdam 5 films te gaan zien. Van 10 uur in de ochtend tot 10 uur in de avond.  Ik hoef vanmiddag pas om half vijf te werken (vrijwilliger voor het IFFR). Nog voor twee films de toegangskaarten scannen en dan is het ‘schluss’ voor het  IFFR 2012.


Ik ga, zeker weten, nooit meer als IFFR vrijwilliger in Cinerama werken. Van de tien shifts die ik dit jaar moest draaien waren er negen in Cinerama en allemaal compleet SHIT! Eén shift deed ik in Luxor en die was in één woord grandioos! Geweldig leuke, behulpzame, coöperatieve collega vrijwilligers.  Dat was nog eens een lekkere ‘shift’. Het was tevens de enige lekkere shift in tien dagen IFFR: die ene avond in Luxor.  
In Cinerama was helaas het aantal enge collega’s groter dan het aantal leuke. Er heerst daar een naargeestige, benepen vrijwilligerskliek, die voordat je ze er überhaupt naar gevraagd hebt laat weten dat ze al 5, 6, 7, 8, 9, 10 of 80 jaar werken voor het IFFR en dan ook nog al die jaren in  Cinerama. Het zou me niks verbazen als de kliek ook nog eens ergens in de Cinerama kelder ging liggen pitten.
Ik probeerde eens mee te doen aan een gesprek dat de kliek gezellig onder elkaar voerde over de film ‘Shame’. Toevallig zag ik die film ook. De kliek vond het een gore pornofilm. Ik zei dat ik het daar totaal mee oneens was. Hoewel ik dat toch luid en duidelijk zei, was de enige reactie van de kliek: mij smalend aankijken, net doen of ze niks gehoord hebben en gewoon doorgaan met het Shame-gesprek.  Zo werd ik werd dus buitengesloten en niet alleen ik, ook de andere Cinerama-nieuwelingen. Die werden geacht zich maar met elkaar te vermaken. Nu waren er godzijdank wel enkele grappige nieuwelingen (waaronder ikzelf), dus dat compenseerde het drakerige gedrag van de ouwe hap enigzins. 
Een van de andere grappige nieuwelingen was Trees, een vrouw van mijn leeftijd, een zestiger dus, die net als ik, in Spangen opgegroeid was. Heerlijk nostalgisch heb ik met Trees herinneringen zitten ophalen aan het Spangen  van de 50-er jaren van de vorige eeuw: de pont over de Schie, de locomotief over het spoor langs de Spaanse Bocht, de drukte bij Sparta, de altijd ijskoude Sint Nicolaaskerk, Ferry, de lekkerste ijsboer van de wereld, gevestigd in de van Lennepstraat en zo kan ik nog wel even doorgaan.   


Wat die ouwe-hap-kliek nog meer meende te kunnen uitmaken is: de taakverdeling. Van overleg kon absoluut geen sprake zijn. In het eerste kwartier dat ik er werkte ontving ik al snel de volgende ouwe-hap-opdrachten:
‘Ga jij maar de kaartjes voor de publieksprijs uitdelen aan de bezoekers.’
‘Ga jij als de film begint maar bij de nooduitgang daar links beneden zitten.’ (ijskoud daar)
Bij alletwee de opdrachten was de impliciete boodschap van de oude happer Roel: ik doe hier  het leuke werk (scannen), onder prettige omstandigheden (lekker warm) en ik zit op de beste gereserveerde stoel. Hij wist niet wat overleg was. Die eerste dag liet ik me daardoor overdonderen maar de volgende dagen gaf ik de ouwe hap geen kans meer. Als ik wilde scannen zorgde ik dat ik de scanner had. Als ik warm wilde zitten zei ik vooraf doodleuk:
'Ik zit daar!' Beetje doordrukkerig werd ik toen misschien wel? Maar ach, anders kon het haast niet want overleg kende ze immers niet. Mijn gedrag kwam aan sfeer niet ten goede. Maar als ik alsmaar over me heen zou laten lopen, was dit IFFR voor mij een klote IFFR geworden. 


De actie van ouwehapzaalwacht Ricky (30) sloeg alles. De stoom kwam uit zijn oren toen hij uit de filmzaal op mij afstormde. Ik vreesde heel even voor mijn leven:
‘Waarom laat jij godverdomme steeds maar weer bezoekers toe, man. Je weet toch dat de zaal  helemaal vol zit.’ Ik zei hem dat ik daar niet van op de hoogte was. Dat ie effe moest dimmen. Dat ik niet op zo’n boze en verwijtende toon aangesproken wens te worden. Temeer niet omdat niet ìk de bezoekers binnen liet maar Job, onze baas. Op het moment van Ricks tirade tegen mij stond Job twee passen van ons af. Nu wendde Ricky zich tot Job. Nooit iemand zo snel zien omslaan van boos verwijtend naar lik-lik-slijm-slijm. Voor de baas boog Ricky als een knipmes. Sindsdien trouwens ook voor mij. Geen problemen meer gehad met die jongen. Hij kijkt me schuldbewust aan, net zoals mijn trouwe hond Sita dat deed als ik hem een corrigerend tikje had gegeven. Beetje bangig lachend, zei Ricky me nadien steeds gedag. Ach ja, die Ricky.


Al die jaren dat ik als vrijwilliger werkte voor IFFR, met name in LantarenVenster, was de sfeer top! Nooit zulke rare onderlinge fricties  meegemaakt als die in Cinerama. In zo'n verziekte sfeer ga ik niet meer werken. 


Zo probeerde ik eens mee te doen aan een gesprek dat de kliek gezellig onder elkaar voerde over de film ‘Shame’. Toevallig zag ik die film ook. De kliek vond het een gore pornofilm. Ik zei dat ik het daar totaal mee oneens was. Hoewel ik dat toch luid en duidelijk zei, was de enige reactie van de kliekgroepsleden: mij even aankijken, vervolgens elkaar enigszins geamuseerd aankijken, net doen of ze niks gehoord hebben en gewoon doorgaan met het Shame-gesprek.  Zo werd ik werd dus buitengesloten en niet alleen ik, ook de andere Cinerama-nieuwelingen. Die werden geacht zich maar met elkaar te vermaken. Nu waren er godzijdank wel enkele grappige nieuwelingen (waaronder ikzelf), dus dat compenseerde het drakerige gedrag van de ouwe hap enigzins.
Een van de andere grappige nieuwelingen was Trees, een vrouw van mijn leeftijd, een zestiger dus, die net als ik, in Spangen opgegroeid was. Heerlijk nostalgisch heb ik met Trees herinneringen zitten ophalen aan het Spangen  van de 50-er jaren van de vorige eeuw: de pont over de Schie, de locomotief over het spoor langs de Spaanse Bocht, de drukte bij Sparta, de altijd ijskoude Sint Nicolaaskerk, Ferry, de lekkerste ijsboer van de wereld: in de van Lennepstraat en zo kan ik nog wel even doorgaan.   

Wat die ouwe-hap-kliek nog meer meende te kunnen uitmaken is: de taakverdeling. Van overleg kon absoluut geen sprake zijn. In het eerste kwartier dat ik er werkte ontving ik al snel de volgende ouwe-hap-opdrachten:
‘Ga jij maar de kaartjes voor de publieksprijs uitdelen aan de bezoekers.’
‘Ga jij als de film begint maar bij de nooduitgang daar links beneden zitten.’ (ijskoud daar)
Bij alletwee de opdrachten was de impliciete boodschap van de oude hapheer: ik doe hier  het leuke werk (scannen), onder prettige omstandigheden (lekker warm) en ik zit op de beste gereserveerde stoel. Hij wist niet wat overleg was. Van het woord overleg  hadden hij klaarblijkelijk nog nooit gehoord. Die eerste dag liet ik me daardoor nog wat overdonderen maar de volgende dagen gaf ik de ouwe hap geen kans meer. Als ik wilde scannen ging ik zelf de scanner halen en als ik warm wilde zitten maakte ik dat al bij voorbaat bekend. Beetje doodrukkerig werd ik toen misschien? Maar ach, overleg kende ze immers toch niet. Sfeerverhogend werkte mijn gedrag weliswaar niet. Maar als ik over me heen had laten lopen ik  was dit IFFER een klote IFFER geworden voor mij.

De actie van ouwehapzaalwacht Ricky (30) sloeg alles. Als een briesende leeuw stormde hij plotseling uit de filmzaal waarbij we beiden zaalwacht waren. Ik vreesde even voor mijn leven:
‘Waarom laat jij godverdomme steeds maar weer bezoekers toe, man. Je weet toch dat de zaal  helemaal vol zit.’ Ik zei hem dat ik dat wist. Dat ie effe moest dimmen. Dat ik niet op zo’n boze en verwijtende toon aangesproken wens te worden. Temeer niet omdat niet ìk de bezoekers door liet gaan maar Job, onze baas. Op het moment van Ricks tirade tegen mij stond Job twee passen van ons af. Nu wendde Ricky zich tot Job. Nooit iemand zo snel zien omslaan van boos verwijtend naar lik-lik-slijm-slijm. Voor de baas boog Ricky als een knipmes. Sindsdien trouwens geen problemen meer gehad met die jongen. Hij kijkt me schuldbewust aan, net zoals mijn trouwe hond Sita dat deed als ik hem een corrigerend tikje had gegeven. Beetje bangig lachend, zegt Ricky me dan gedag. Ach ja, Ricky.

Al die jaren dat ik als vrijwilliger werkte voor IFFR, met name in LantarenVenster, was de sfeer top! Nooit zulke onderlinge fricties  meegemaakt als in Cinerama. Zo wil ik het nooit meer. 

donderdag 2 februari 2012

IFFR 2012

Net over de helft is het IFFR nu. Het internationale filmfestival van Rotterdam jaargang 2012. Ik zie veel films, gewoon als bezoeker en ook nog eens als vrijwillige kaartjesscheurder, zaalwacht genaamd.  Tot dit jaar betekendefit: bij  de ingang van een filmzaal de kaartjes controleren van bezoekers van het festival. Dat gebeurde op de vanouds bekende wijze: kijken of de juiste zaal met de juiste film op het kaartje vermeld staat, dan een deel van het kaartje afscheuren en tenslotte  de bezoeker (slijm, slijm) een ‘fijne voorstelling’’ wensen. Dit jaar moet de zaalwacht de geldigheid van toegangsbewijzen met een scanner controleren. Het lijkt een beetje op  wat de caissière doet met de boodschappen uit het winkelwagentje van de supermarkt. De sleutelwoorden zijn hier ’e-ticketing’ en ‘scannen’.
Een IFFR bezoeker kiest op zijn pc of laptop  een film uit het aanbod, betaalt het kaartje digitaal en wacht vervolgens op een mailtje van IFFR dat betaald is. Bij die betalingsbevestiging zit dan tegelijk het toegangsbewijs, waarop de streepjescode van de film staat. De IFFR bezoeker moet het toegangskaartje (een  a-4-tje) zelf thuis uitprinten. Deze filmfan is nu wat duurder uit want de kosten van papier en inkt zijn voor zijn rekening. Lekker goedkoop dus voor IFFR; dat zich zo de kosten van duizenden toegangskaarten kan besparen.

Medewerkers, speciale gasten van IFFR en bezoekers met een paspartout, kunnen eveneens op hun pc of laptop de gewenste films uitkiezen. De ene pashouder, heeft recht op wat meer films dan de ander. Ik, als zaalwacht met 60 werkuren, mag 15 films thuis op mijn pc’tje uitzoeken. Als ik meer films zou willen kopen, kan dat wel, maar niet op de pc. Dan zou ik naar de hoofdkassa in de Doelen moeten, om de kaartjes te kopen.

Tot nu toe werkt dat e-ticketing vrijwel perfect. De mensen printen thuis braaf hun toegangsbewijs uit en het scannen is bij mij slechts één keer fout gegaan. Die keer viel een miniem deel van de streepjescode buiten het geprinte a-4-tje.
Bij het scannen van de pasjes ging werkelijk àlles tot nu toe goed. Als zich een bezoeker meldde, die eigenlijk bij een andere zaal moest zijn, meldde de scanner dat keurig. Ook als er überhaupt geen geldig toegangsbewijs was, dan gaf de scanner dat ook goed aan. Zoals  vermeld heb ik ook zelf zo’n pas. Probleemloos kwam ik door alle controles zodat ik  zorgeloos kon genieten van alle screenings. ‘Screening’ is het hier zeer veelvuldig gebruikte woord voor filmvertoning;…tsja, je wordt hier echt doodgegooid met Engelse woorden. Zo is er voor de ‘screening’ soms een ‘introduction’ door the ‘director’ (regisseur) , met na afloop een ‘Q and A’, dat staat voor  ‘Question and Answer’: vragen stellen aan de ‘director’  over de film.   

Ik heb nu zo’n 20 films gezien, inclusief de 6 films van de VPRO-previewdag; soms kijk ik ook naar de film die draait in de zaal, waar ik dienst heb. Ik zie dan wel niet de hele film, want ook de laatkomer moet natuurlijk gescand worden….maar goed…………. ook al zie ik de eerste tien minuten niet, toch heb ik dan wel een goede indruk van de film gekregen en als die film later nog eens in de bios komt, ga ik kijken. Zorg ik wel dat ik op tijd ben. .  

De belevingswereld van jonge kinderen en pubers is dit jaar een thema van het  IFFR. De films ‘Nana’ en ‘Les Géants’ zijn, met het oog op dat thema duidelijk keuzes.

Nana. Deze Franse film is gemaakt vanuit het perspectief van het vier jarige meisje Nana.  Ze woont op het Franse platteland. Op een dag komt ze thuis en merkt ze dat haar moeder zomaar is verdwenen. Ze staat er dan helemaal alleen voor. Nana vertoont in deze film zeer oorspronkelijk gedrag, dat nauwelijks geregisseerd lijkt.
  
Les Géants, een Belgische, Franstalige  film, waarin twee puberjongens, samen de zomervakantie doorbrengen in het vakantiehuisje van hun ouders.  Ook zouden ze de auto kunnen gebruiken; doch geen van beiden heeft een rijbewijs. Geld hebben de jongens ook al niet, dus dat is zwaar behelpen. Ze raken bevriend met een buurjongen. Vervolgens geraken de boys in allerlei smakelijke avonturen in de mooie Ardennen omgeving. Met name de scènes met de onbehouwen ouders en de gewelddadige broer van het vriendje, zijn bijzonder hilarisch.

The Descendants, is een echte Amerikaanse film. George Clooney speelt een van de hoofdrollen. Hij heeft twee dochters. Heeft de meisjes de laatste jaren nauwelijks gezien; het echtpaar is uit elkaar gegaan en de moeder heeft de meisjes voornamelijk opgevoed. Pa (Clooney) was de ouder op de achtergrond. Veel meer met zichzelf bezig dan met zijn gezin.
Omdat  de moeder zwaar gewond is geraakt en in coma ligt moet pa voor de meiden zorgen.
Van zijn oudste dochters hoort hij dat zijn ex een verhouding heeft gehad met iemand uit de buurt. Onbekend is met wie. Dat ‘nieuwtje’ raakt pa Clooney heftig. Dochter stimuleert haar vader uit te zoeken wie dat precies geweest is.
Een film die door de dominante rol van de oudere dochter prima past in het eerder genoemde thema van dit festival.  

Het festival is nu  over de helft. Zaterdag is de laatste dag. Ik ga nog wat films zien en me misdragen op enkele feestjes. Als ik me daar, na afloop, nog wat van weet te herinneren, dan zou het zomaar kunnen, dat dáár nog een stukkie over komt.