Mama vond uiteindelijk een
baan als huishoudster bij mevrouw van Teeffelen. Eigenlijk was het geen doen. Mam
had vijf kinderen, vier kleine meisjes en mij. Ik was de grootste met m’n zeven jaar èn een
jongen. Mam had dan wel een man, maar
die vaarde. Pap zagen we haast nooit. Mam kwam altijd veel geld tekort om rond
te komen met haar huishouden en die mevrouw van Teeffelen was bereid om mam flink
te betalen.
In één ding was mam heel
resoluut: ze zou nooit of te nimmer bij mevrouw van Teeffelen in bed kruipen.
Dat kwam zo: mevrouw was ook alleen en had nooit een man gehad en dat was niet
per ongeluk gegaan. Mevrouw van Teeffelen was meer van de vrouwenliefde, hoorde
ik mam tenminste ooit eens tegen haar zus, tante Lenie, vertellen. Om alle
roddels vòòr te zijn, wilde mam in ieder geval elke nacht in haar eigen bed
slapen.
Mam verdiende zo dus wel
wat maar ik zat mooi met de gebakken peren, want ìk kon thuis àlles gaan lopen
doen. En ik was pas zeven!! Dat is dus echt niet leuk. In ieder geval hoefde ik
niet meer naar die stomme opa van me.
De eindjes waren thuis
niet meer aan elkaar te knopen. Bij de huisbaas was er al een achterstand van 8
weken, bij de melkboer en de bakker moest
al een paar weken gepoft worden en als de melkboer geen melk meer aan
ons wilde verkopen, werd ik weer naar opa van papa gestuurd om geld voor melk en
brood te vragen. Dat is echt klote hoor om zoiets bij je opa te moeten gaan
vragen. Opa woonde bij de Zaagmolenbrug. Met een zuur gezicht trok hij zijn portemonnee uit zijn kontzak, pakte
er zo’n blauw briefje van tien gulden uit en zei tegen mij:
’ Zeg maar tegen je moeder
dat ik dit geld met de eerstvolgende kindertoelage terug verwacht`. Ik onderweg
naar huis dat zinnetje van opa alsmaar hardop herhalen … mijn vriendjes dachten
vast dat ik gek was: ’Zeg maar tegen je moeder
….. …….kindertoelage terugverwacht.’ (30 of 40 keer)
Toen ik dat zinnetje tegen
mam zei sprong ze zowat uit haar vel. Mam heeft lichtrood haar met slagen van
zichzelf en ook een beetje van de watergolfkapper, die af en toe langskwam en
die een oogje op mam had, dat had ik heus wel door. Maar ik wist dat mam hem
een enge gluiperd vond. Ik ook!
Die rooie haren van mam
stonden ineens alle kanten op, zonder één krulletje. Haar lieve ogen spuwden
vuur en haar normaal zo bleke gezichtje met heel veel kleine sproetjes, was in
één klap knalrood.
‘Wat?!, zei die zak dat?!’
Tot die dag had ik mam nog
nooit boos gezien. Ook niet op mijn op een na oudste zusje, die toch altijd heel
erg aan het stoken en klieren was. Vooral naar mij. En altijd trok mam partij
voor hààr! Dat kwam natuurlijk omdat mam in feite ook een meissie was. Misselijk
vind ik dat.
Wat ik moest doen durfde
ik eigenlijk niet. Ik moest namelijk al dat geld dat opa gegeven had, weer naar
hem terugbrengen en zeggen dat mam zijn
geld niet meer nodig had en dat hij het wat mam betreft, in zijn slappe ouwe
reet kon steken. Iedereen zal toch wel begrijpen, dat je dat als zevenjarig
ventje niet zomaar tegen je opa gaat zeggen. Ook al moet het van je moeder.
Uiteindelijk heb ik het allemaal
wel tegen opa gezegd. Op die ‘slappe, ouwe reet’ na.