dinsdag 30 juni 2015

SLAPPE OUWE REET

Mama vond uiteindelijk een baan als huishoudster bij mevrouw van Teeffelen. Eigenlijk was het geen doen. Mam had vijf kinderen, vier kleine meisjes en mij.  Ik was de grootste met m’n zeven jaar èn een jongen.  Mam had dan wel een man, maar die vaarde. Pap zagen we haast nooit. Mam kwam altijd veel geld tekort om rond te komen met haar huishouden en die  mevrouw van Teeffelen was bereid om mam flink te betalen.
In één ding was mam heel resoluut: ze zou nooit of te nimmer bij mevrouw van Teeffelen in bed kruipen. Dat kwam zo: mevrouw was ook alleen en had nooit een man gehad en dat was niet per ongeluk gegaan. Mevrouw van Teeffelen was meer van de vrouwenliefde, hoorde ik mam tenminste ooit eens tegen haar zus, tante Lenie, vertellen. Om alle roddels vòòr te zijn, wilde mam in ieder geval elke nacht in haar eigen bed slapen.
Mam verdiende zo dus wel wat maar ik zat mooi met de gebakken peren, want ìk kon thuis àlles gaan lopen doen. En ik was pas zeven!! Dat is dus echt niet leuk. In ieder geval hoefde ik niet meer naar die stomme opa van me.

De eindjes waren thuis niet meer aan elkaar te knopen. Bij de huisbaas was er al een achterstand van 8 weken, bij de melkboer en de bakker moest  al een paar weken gepoft worden en als de melkboer geen melk meer aan ons wilde verkopen, werd ik weer naar opa van papa gestuurd om geld voor melk en brood te vragen. Dat is echt klote hoor om zoiets bij je opa te moeten gaan vragen. Opa woonde bij de Zaagmolenbrug. Met een zuur gezicht trok hij zijn portemonnee uit zijn kontzak, pakte er zo’n blauw briefje van tien gulden uit en zei tegen mij:
’ Zeg maar tegen je moeder dat ik dit geld met de eerstvolgende kindertoelage terug verwacht`. Ik onderweg naar huis dat zinnetje van opa alsmaar hardop herhalen … mijn vriendjes dachten vast dat ik gek was: ’Zeg maar tegen je moeder  ….. …….kindertoelage terugverwacht.’ (30  of 40 keer)

Toen ik dat zinnetje tegen mam zei sprong ze zowat uit haar vel. Mam heeft lichtrood haar met slagen van zichzelf en ook een beetje van de watergolfkapper, die af en toe langskwam en die een oogje op mam had, dat had ik heus wel door. Maar ik wist dat mam hem een enge gluiperd vond.  Ik ook!
Die rooie haren van mam stonden ineens alle kanten op, zonder één krulletje. Haar lieve ogen spuwden vuur en haar normaal zo bleke gezichtje met heel veel kleine sproetjes, was in één klap knalrood.
‘Wat?!, zei die zak dat?!’
Tot die dag had ik mam nog nooit boos gezien. Ook niet op mijn op een na oudste zusje, die toch altijd heel erg aan het stoken en klieren was. Vooral naar mij. En altijd trok mam partij voor hààr! Dat kwam natuurlijk omdat mam in feite ook een meissie was. Misselijk vind ik dat.

Wat ik moest doen durfde ik eigenlijk niet. Ik moest namelijk al dat geld dat opa gegeven had, weer naar hem terugbrengen en zeggen dat  mam zijn geld niet meer nodig had en dat hij het wat mam betreft, in zijn slappe ouwe reet kon steken. Iedereen zal toch wel begrijpen, dat je dat als zevenjarig ventje niet zomaar tegen je opa gaat zeggen. Ook al moet het van je moeder.

Uiteindelijk heb ik het allemaal wel tegen opa gezegd. Op die ‘slappe, ouwe reet’ na.

zaterdag 27 juni 2015

SNIJDEN

We zaten op de bank in de woonkamer van mijn huis. Liesbeth was er al een kwartiertje. Ze keek een beetje rond terwijl ik een bakkie koffie zette.
Carole , mijn vrouw, was de kinderen naar school brengen. Ze zou gelijk doorgaan naar haar werk in Utrecht. Dus Liesbeth en ik konden onze gang gaan.
Liesbeth bleef lang staan kijken bij aquarellen die Carole gemaakt had. Dat ze van mijn vrouw waren wist ze niet. Ze vroeg er ook niet naar, wie de kunstenaar was. Ik hoorde haar alleen mompelen ‘zo, mooi zeg!’. Het was het drieluik ‘hoogzwangere vrouw’.

Ik had een kopje koffie voor haar ingeschonken. Gevulde koek erbij. Heerlijk. Ik wilde mijn arm over Liesbeths schouders leggen maar daar had ze geen trek in. Ik moet ook toegeven, dat ik dat wel lomp aanpakte: beetje geeuwen … me uitrekken  en dan een van de armen … die aan haar kant natuurlijk … laten zakken over haar schouder. Ik denk, dat ik dat als vrouw zijnde zelf ook afgewezen zou hebben.
‘Het Is nog zo vroeg Jee en bovendien heb ik er nog helemaal mijn gevoel er niet bij,’ zei Liesbeth met een pissig afgemeten bekkie alsof ze me al 45 jaar kent en eigenlijk niet zo veel meer met me te maken wil hebben. Maar Liesbeth en ik kennen elkaar nog maar net twee weken!

We ontmoetten elkaar op een weekend ‘macrobiotisch koken en gezond snijden en schillen met de dunschiller’. De cursus werd gegeven in een imposante oude boerderij in Grroandondersennerbroek op een steenworp afstand van Daremmakkegrraïn (NH). Ik was door mijn collega Hans, de vriend van Liesbeth overgehaald om aan die cursus mee te doen. Hij was laaiend enthousiast. Liesbeth ook trouwens. Mij leek het ook wel wat. Ik ging vooral voor het schil- en snijgedeelte van de cursus en dan met name weer voor het snijden. In het verleden had ik me maar al te vaak, met van alles en nog wat, lelijk in de vingers gesneden. Dus op dat gebied viel wel wat voor mij wel wat te leren.

De cursus was niet slecht. Beetje zitten schillen: goudrenetten,  kiwi’s, mango’s, aardappelen. Beetje zitten snijden: snijbiet, uien, aardbeien, en perziken. Leuk, lekker en leerzaam maar toch te veel ‘een makkie’ naar mijn zin. Volgend jaar ga ik beslist macrobiotisch koken! Hans en Liesbeth hadden het ook erg naar hun zin gehad. Ik heb elke dag van hun macrobiotische lekkernijen mogen meegenieten.

Alle lof voor Hans trouwens, want die kreeg de allereerste dag, al meteen een flinke opdoffer te verwerken. Zijn vriendin werd toen zomaar ineens straalverliefd op mij … ik wist niet wat me overkwam en het ergste was nog dat ik haar niet kon weerstaan. Haar vriendelijke gezichtje was nu niet bepaald wonderschoon te noemen: met haar kleine spleetoogjes (bijna geheel verborgen achter vettige dikke brillenglazen), haar vettige bruine piekhaar, d’r beugel en een vijftal kleine inktzwarte wratjes (die absoluut geen schoonheidspuistjes waren!).  Voor het overige was er trouwens op Liesbeths lichaam he-le-maal niets aan te merken. Integendeel zelfs.

En Hans zag die affaire voor zijn neus ontvlammen… en liet Liesbeth en mij  begaan . Hij zag ons elkaar strelen. Héél subtiel tongzoenen. Pas toen hij haar handen achter  in mijn broek zag verdwijnen ging hij wijselijk een ommetje maken.
Geen onvertogen woord heb ik er ooit van Hans over gehoord! Liesbeth ook niet trouwens. Hulde Hans!

Het had ons gesmaakt, de koffie en de  gevulde koek. Mijn arm mocht nu  wel over haar schouders. Haar hand zat tussen mijn bovenbenen geklemd. We deden ‘neusje vrijen’ (Liesbeth had haar bril afgedaan) en we waren op dat moment net, héél héél, langzamerhand, toe aan een lief, klein, speels, subtiel (niet al te nat)  tongzoentje, toen iemand de voordeur opengooide. Carole stormde binnen. Ik schrok me rot! We veranderden snel van houding.
’Was ik godverdomme nog die map vergeten, roept Carole’ en ‘ik ben vanavond pas laat thuis hoor Jee. … kerngroep vergadering. Kook jij maar!’
‘Vanavond alweer? Ik zit verdorie de laatste tijd constant te schillen en te snijden,’ zei ik geforceerd grappig. Carole reageerde niet. Liesbeth stond op om zich voor te stellen maar Carole zag haar niet eens staan.
Met de dossiermap onder haar arm stormde ze weer even snel weg alsze kwam.
‘Doei,’ zei Carole, ‘fijne dag samen, hè!’

Met een gigantische teringklap trok ze de deur achter zich dicht.

donderdag 25 juni 2015

MAGISTRAAL

Als we vanuit Rotterdam Noord de tunnel inrijden en er dus in Zuid weer uitkomen, zitten we in een heel andere wereld. Nog geen drie minuten eerder reden we langs de statige panden van de Henegouwerlaan en de ’s Gravendijkwal.
Nee, dan Zuid. Het begon nog wel met rechts een aardig parkje, dat hoort bij een van die leuke Rotterdamse wijkjes: Charlois. Maar dan links: een groot gebouw. We zien alleen de grote betonnen wand van zeker 8000 vierkante meter. Alleen wand! Geen raampje of versierinkje: niks. Vanachter die wand stoomt een zichtbaar verstikkende donkergrijze roetwolk op, die zich in de richting beweegt van de lelijke naoorlogse woningen. Alsof die arme bewoners al niet voldoende gestraft zijn met hun ‘wegwerpwoningen’. Ja, we hebben het hier over de niet te benijden bewoners van de razend drukke Pleinweg en Strevelsweg. De hele dag de herrie van dat verkeer, die kleine gehorige kuthuizen, een aswolk die jou kant op komt  ….  en dan ook nog die voetbalclub in de buurt ….. maar daarover straks meer.

Halverwege de Strevelsweg, rechts, ligt een van de weinige geinige wijkjes die Zuid rijk is. Dat kleine woningen ook leuk kunnen zijn, hun charme hebben en ook geliefd bij hun bewoners, bewijst Tuindorp  Vreewijk. Een wijk waar, duidelijk zichtbaar, met liefde wordt gewoond en getuinierd … ondanks die club een eindje verderop.

Na de positieve noot Tuindorp-Vreewijk, rijden we over de Breebrug, die over een rangeerterrein en diverse treinbanen gaat. Vervolgens ontwaren we links een kuipachtig gebouw alwaar Rotterdams populairste voetbalclub zijn thuiswedstrijden pleegt te spelen. Het lukt niet de naam van die club hier op papier te krijgen. De naam van het clublied … dat lukt nog net: ‘Hand in hand’ (Hih).
Voor een minderheid van de supporters van de Hih-club betekent dat ‘hand in hand’-lied kennelijk, samen racistische en fascistische leuzen roepen … en dat de tegenstander ‘aan het gas’ moet en dat supporters van de tegenpartij in elkaar geramd moeten worden. Hier zijn wij: de trots van Zuid!!

Eén persoon moeten we hier eren: de ongeëvenaarde grootmeester op de linkervleugel van de Hih-club. Hij kon werkelijk alles met een bal, was zo razendsnel als de egoïst Robben en had de schijnbewegingen van de ijdele Portugees Ronaldo. Het enige dat Coen tegen had, was zijn angst voor blessures. Als de Hih-club tegen schoppers als Suurbier van Ajax  en Mansveld van ADO Den Haag  speelde, was het net alsof Coentje niet meedeed. Vandaar ook, dat de Hih-club indertijd de drie grootste en gemeenste schoppers van Nederland (Theo Lazeroms, Rinus Israël en  Piet Romeijn) contracteerde. Dan werd Coen door hèn in ieder geval niet meer gebarricadeerd.
Veel videobeelden zijn er niet van Coen. Als je de kans krijgt er een te zien: grijp die kans! Coen had zó veel magistrale passeerbewegingen met die superkleine pasjes van hem. Waar zijn ze die videobanden?  Waarschijnlijk liggen ze in Barcelona, bij Messi thuis, want ik zie Lionel Messi keer op keer dezelfde acties maken als Coen. Alleen bij Messi lukken ze, want die knul is voor de duvel nog niet bang.


Eigenlijk is Zuid dus helemaal niks met uitzondering van Charlois, Tuindorp-Vreewijk en die onvergetelijke verre achterachterneef van Coentje: Lionel Messi.

woensdag 24 juni 2015

BETAST

Toen mijnheer Duchamps die ochtend, zonder bericht,  niet op school verscheen, was dat geen reden om alarm te slaan. Hij was nooit ziek, dus het meest voor de hand liggende was,  dat hij ‘voor de brug stond te wachten’. Alleen …. hij bleef de hele dag weg en ook de volgende dag kwam hij niet opdagen.

Niemand op school wist eigenlijk iets van het privéleven van de heer Duchamps … Duus werd hij genoemd .. een ongelooflijk lieve, zachtaardige leraar (wiskunde). Was hij getrouwd? Had hij kinderen? We konden het ons haast niet voorstellen. Hij was zo lelijk als hij aardig was … een lange magere man, ongeveer 35 jaar oud, met een lijkbleek gezicht vol ouderdomsvlekken en een scheef mondje met abnormaal uitstulpende lippen. Op zijn schedel zaten hier en daar  wat slierten haar.  We zagen hem nooit op de fiets of in de auto… hij kwam altijd lopend  … hij woonde vast in de buurt van de school.  Met zijn karakteristieke ‘Piet Por -  passen’ dook hij nu eens in de ene, dan weer in de andere zijstraat op, in de richting van de Hemelvaartsingel, waar het Jodocus - College stond.

‘Is dat niet een leraar bij jullie op school?’ vroeg mijn  moeder, toen ik aan de ontbijttafel in de woonkamer mijn algebra-huiswerk zat te doen.
‘Wie?’ vraag ik.
‘Ja, ene Duchamps,’ zei mijn moeder ‘… die naam komt me toch zo bekend voor.
‘Mijn leraar algebra.’
‘O, ja, die fragile lange man. Heel vriendelijk. Ik weet het weer. Je was gezakt voor je toelatings-examen en toen ben ik daar gaan praten. Heb ze verteld dat je een hele slimme jongen bent en dat zenuwen je waarschijnlijk de das om hebben gedaan …. Duchamp ….. hij nam zelf je herexamen ook af en je werd alsnog toegelaten. Aardige man.’ zegt ze.
‘Hij is al twee dagen niet op school, is hij dood of zo?’ vraag ik een beetje provocerend, net alsof in haar niet serieus neem.
‘Zeg, houd jij eens op … bijdehandje … over hèm staat niks in de krant, alleen over zijn zoontje Antoine, van zeven,  nu al drie dagen vermist is. Wat moeten die ouders in een vreselijke angst leven. Wat een kwelling!’
Ik had helemaal geen zin om me druk te maken dat ventje.
‘Ach mam, dat knulletje komt heus wel weer boven water,’ zei ik …oeps! Dat had ik beter niet kunnen zeggen geloof ik want mijn moeder gooide een klosje garen naar mijn hoofd. Raak!
‘Houd je een beetje in snotneus.’
Het duurde toen toch nog tien dagen eer Antoine D. levenloos werd aangetroffen op nog geen vijfhonderd meter van het Jodocus. Misbruikt en gewurgd.  Heel slinks had de moordenaar het knulletje begraven in het Park … in dicht struikgewas, vlak bij het standbeeld van de Rotterdamse dichter Tollens.

De aanwezigheid van vrijwel alle leerlingen en leraren van het Jodocus moet een grote steun zijn geweest voor Duus. Een geknakt man stond achter het kleine witte kistje dat weldra ter aarde besteld zou worden. De vrouw aan zijn zijde, klein, stevig en kordaat ogend (zijn vrouw?) moest Duus er met alle kracht van weerhouden zich op het kistje te werpen.

Pas vier maanden later kwam een tip binnen, die leidde tot de aanhouding van Lucas H., kappersbediende van kapsalon ‘Gedekt?’ De kapsalon staat op een steenworp afstand van de vindplaats van de kleine Antoine.
Een inmiddels al wat oudere ex-klant herinnerde zich de kapper van ‘Gedekt?’ . De klant, toen nog zeer jeugdig, was tijdens een knipbeurt onzedelijk betast door Lucas H. De klant was door de kapper bij zijn kruis gevat. Dat kwam later in bedekte termen via de rechtbankverslagen naar buiten. Veertien jaar kreeg Lucas H., die vlot bekende.

Duus hebben we nooit meer gezien. Hij zal wel  levenslang hebben.

dinsdag 23 juni 2015

JOHN MAYER

Vandaag ben ik blij met mijn ouwe Samsung walkman. In de trein van Leiden naar Rotterdam zit ik rustig te lezen in de nieuwe roman van Herman Koch: Geachte heer M., ik zit in hoofdstuk vier: erg leuk. Die rust duurt helaas slechts een tiental minuten. Dan komt een aantal bekakte Leidse studentes mijn coupé binnendenderen. Lallend en brallend overschrijden die trutten de geluidsbarrière. Het niveau van hun conversatie, beter gezegd hun gelul, tart elke beschrijving … en maar hinniken en dan vooral stompzinnig,  quasi bezopen, hinniken …
in mijn kapsalon zat veel meer aardappel dan in de jouwe,  zag ik toevallig en toen ik daar wat van zei, werd die Turkse klootzak ……’
‘nou ja , sorry hoor, in die van mij zat een schijfje tomaat en volgens mij hoort dat helemaal niet in een kapsalon, toch?......’
Ja en in die kapsalon van mij zag ik een paar haren zitten, getverpielekes, hahahahaha
En dat allemaal zo oerendhard, dat ik geen letter van dat fijne boek meer kan lezen. Ineens herinner ik me mijn kleine vriend in mijn binnenzak; mijn walkmannetje. Het duurt even voor ik het snoertje uit de klit en de heb de oordopjes in maar dan krijg ik meteen John Mayer door. Lief en vriendelijk. Dat hysterische koorballenkabaal  verdring ik met de volumeknop. ‘Baby your my wonderland,’ zong hij en dat voert me gelijk naar die lieve ‘little girl’ Julieta uit Argentinië. Ze komt me, helemaal uit Argentinë even troosten (per mail)  met mijn ongewenste vrijgezellenstatus. Charlotte Gainsbourg, een Amerikaanse singersongsongwriter  raadt Julieta me aan: ’Luister eens naar haar; ze zal je troosten.’ Ik heb geluisterd en haar zang en muziek is als of er een engeltje in je oor piest.

Ik woon nu bij Bahram. Een vriend. Een man uit Iran. Hij woont hier al 15 jaar. We deden samen theater. Bijzonder relaxed, de afgelopen vier dagen.  Hier in huis heeft Bahram  ‘You Tube’ opgezet en geheel toevallig komt ook hier John Mayer voorbij. En het kan haast geen toeval zijn dat hij zijn hit:’I can’t stop myself loving you’ net nu aan het zingen is, want, ik woon nu wel niet daar, waar zij woont. maar ik hou nog wel vreselijk veel van haar ….. helaas, zij niet meer van mij. Al heel erg lang houdt ze niet meer van mij en nóóit, nóóit heb ik dat geweten. Oké, ze deed wel brommerig en nors tegen me en ze wilde nooit meer met me vrijen al die jaren …… maar dat dat betekende, ‘ik houd niet meer van je,’ is nooit tot me doorgedrongen. Stom hè? Ook niet toen ze ruim drie jaar terug, plotseling met haar Surinaamse vriendin Tiza, voor bijna twee jaar naar Paramaribo ‘emigreerde’. Samen met Tiza had ze zich opgegeven voor een vrijwilligersproject dat als doel had: het realiseren van betaalbare en wind- en waterdichte huizen voor de autochtone bevolking van Suriname … de Indianen toch hè … als ik het wel heb. De autochtone ….. een minderheid daar. Bizar!  Het is wel treffend, waar het hart van vol is loop de mond van over.  Ik begin dit stukje in de trein van Leiden naar Rotterdam en ik eindig toch weer bij haar in Suriname.
Waarom vertel ik dat eigenlijk allemaal … drie jaar geleden was ze me nog zatter dan ze me 15 jaar geleden zat was …. En wederom had ik helemaal niks in de smiezen.
‘Goh, wat is ze toch een geweldig wijf,’ dacht ik toen , ‘een dubbel goed doel dienen: ontwikkelingshulp combineren met haar grote hobby volkshuisvesting.’

Ik kende haar niet meer terug toen ze eind 2014 weer voor de deur stond. Bruin! Bruin! Echt sexy bruin!! Nog wel niet zo bruin als Tiza maar dat kan natuurlijk niet. Ze straalde volop energie, kracht uit: dat bouwen daar, had haar goed gedaan …. en nog steeds had ik niet door, dat ze toen al iets meer véértien jaar niet meer van me hield!

Zachtjes (want Bahram slaapt al), met omfloerste ogen en een brok in mijn keel neurie ik met John Mayer mee: ‘I can’t stop myself loving you’.

zondag 21 juni 2015

TALENTEN

Ze heeft me nog niet teruggeschreven. Vlak voordat ik ons huis verliet dat daarna ons huis nooit mee zou zijn, mailde ik haar :
‘Dag Carole,
ik vond het altijd fijn om heel dicht bij jou te zijn.
Love,
Jee’

Ik had het berichtje nog maar net verstuurd of ik had er al weer spijt van. Ik had eronder moeten zetten:
‘Love forever,
Jee.’

Want nooit, nooit, nooit, nooit zal ik haar vergeten. Ook al gedroeg ik mij als een walgelijke egocentrische lul, eikel of klootzak en ook al was zij vaak een vreselijk onuitstaanbare arrogante ongeëvenaarde frigide trut, ze was altijd mijn muze èn mijn maximaal bereikbare vrouw.
Een vrouw van het zelfde kaliber als Carole, zowel qua (emotionele) intelligentie  als qua creativiteit zal nooit meer mijn zijde kiezen.  Misschien is dat maar goed  ook. Een huwelijk waarin de vrouw in alle opzichten talentrijker is dan de man is misschien wel tot mislukken gedoemd. Althans. Zo ging dat tussen mij en Carole en misschien wel vooral door toedoen van mij.

Toen we elkaar in 1970 leerden kennen voelde ik het al. Dat het toch niet waar kon wezen!? Hoe kon zo’n supergirl nou verliefd worden op zo’n lulletje als ik. Echt zo voelde ik het toen al. Ze had slimme vrienden en vriendinnen met wie ze met speels gemak discussieerde. Maar in hun omgeving voelde ik me te stom om voor de duvel te dansen.  Ik wist, hoewel ik een arbeiderskind was, helemaal  niks van Marx , Engels of het socialisme en na een opmerking daarover van  één van haar vrienden stond ik al met mijn mond vol tanden. Toen vond ze dat nog geen probleem, want ik was een mooie jongen,  was lief.  Een lekker speelpoppetje.  Wel jammer dat ik van voetballen hield. Kamme voorstellen.

‘Waarom huil je’, vroeg ze aan me.
‘Ik weet het niet’, zei ik. Maar ik wist best wel waarom.
‘Dit kan niet,’ wist ik toen al.
Zij had zo vele talenten. Kon mooi tekenen en schilderen. Het eerste wat ze deed was een werkelijk grandioos portret van mij schilderen. O, wat was ik trots. Iedereen die het nu nog wil zien zou ik het willen laten zien, omdat het zooooo prachtig is èn omdat ik er zelf zo geweldig mooi op sta.

Ze was muzikaal, ze zong, was een mooie alt, speelde blokfluit, gitaar en viool.  Ze danste in de buitencategorie, niet volgens de stijve dansschoolregeltjes maar lekker impulsief en waanzinnig opwindend.
Bijzonder was ook haar gave om even een film of een boek samen te vatten. Schrijven kon ze ook al. Geen verhaaltje over een raar knalgeel mannetjes in een vijver. Dat vond ze  maar flauwekul. Dat liet ze wijselijk aan anderen over (aan mij bijvoorbeeld). Schrijven deed ze vooral  tegen hen die hun sociale plichten verzaakten. Die nagelde ze verbaal meedogenloos aan de schandpaal.

Toen ik haar ontmoette, die vrijdag de 13e (!!) februari 1970 ‘studeerde’ ik aan de academie voor expressie door woord en gebaar in Utrecht. Zeg maar een soort toneelschool. Ik volgde daar een opleiding drama docent. Een bange leerling was ik daar, die eigenlijk op theatergebied helemaal niks durfde. Ideeëloos was Ik ook. Ik was een ‘glamourboy’ (mijn schouders hadden alleen net iets breder mogen wezen)  en een bange theaterschoolleerling. Daar kickte Carole toentertijd op. Ze kon die dag natuurlijk niet ineens alles van me zien.
Ik had geen enkel talent.
Tsja, ik kon redelijk voetballen, vooral keepen, maar dat interesseerde Carole geen ene bal.


Het vrijen en tongzoenen was toen nog wel lekker. Vond ik tenminste!  

zaterdag 20 juni 2015

NON

Het middagmaal in dit nonnenklooster, bestaat uit soep van rijst en aardappelen, sperciebonen,  witte bonen en stronken bloemkool.  Roggebrood erbij en water. Het water loopt ons uit de mond. Het is al tijden geleden dat ons zo’n lekker maaltje is voorgezet.

Tante Ludy, de enige non in de familie, tevens de zus van mama, is vandaag jarig. Mama heeft besloten dat we bij haar op verjaardagsvisite gaan. Dat klinkt leuk en simpel maar dat is het dus niet. Ten eerste wonen wij in Rotterdam. Ten tweede woont tante Ludy in Rosmalen (vlakbij Den Bosch). Ten derde héét tante Ludie niet eens tante Ludie maar Zuster Ephrem, ten vierde moet mama om zes uur opstaan en ten vijfde zijn wij vier kleine kinderen, die nog niet zo bijdehand zijn, dat we alles al uit onszelf weten en kunnen, zodat we mama een handje bij alles zouden moeten kunnen helpen. Maar niet dus! Ten zesde moeten we zeker de trein van half elf halen om om half een in Rosmalen (vlakbij Den Bosch) te wezen. Want ten zevende, moeten we niet denken dat er iemand van die nonnen ons van het station zal komen halen. Nonnen hebben nou eenmaal nooit auto’s … nonnen vliegen (en altijd in hun eentje, en dat is niet die auto…..).  Als we, ten zevende, pas om een uur één met de trein in Den Bosch (vlakbij Rosmalen) aankomen, dan moeten we, ten achtste, nog een taxi hebben naar Rosmalen (vlakbij Den Bosch). En we moeten, ten negende, nog maar afwachten of de taxichauffeur een alleenstaande vrouw, met vier kleine kinderen, wat mijn moeder vandaag natuurlijk niet is, maar wel lijkt, in zijn taxi wil nemen, zeker wanneer een van hen  duidelijk met een volle luier rondloopt. Ten tiende: als het helemaal niet anders kan gaan we gewoon lopen. Dan komen we maar een half uurtje te laat, toch? Ja, zo is mama, niet moeilijk doen.

Gelukkig waren we nog ruim op tijd voor dat verrukkelijke  soepje. Ze hadden er zelfs nog een mandje met stukjes stokbrood en een botervlootje bij gezet. Mama geeft ons één voor één een venijnige tik onze vingers, omdat we in hoog tempo bijna al dat brood naar ons aan het toegraaien zijn. Wat ze niet in de gaten heeft is dat ze daarmee onze armen in de soep slaat … zitten wij sappig te soppen met onze soepmouwen.
Die soep gaat er trouwens  in als koek bij ons. We hadden de laatste weken niet zo veel te eten gehad en dat kwam doordat de postwissel van mijn vader ergens tussen New York en Rotterdam was blijven hangen. Zei mijn moeder tenminste.  Mijn vader werkte, als kapitein, op cruiseboten van de Holland-Amerika Lijn. Tochtjes, heen en weer tussen Rotterdam en NewYork. Ik hoorde mijn moeder wel eens tegen een buurvrouw zeggen, dat dat heel wat lijkt maar dat hij daar geen ene klote mee verdiende. Het ergste was eigenlijk, dat hij daar wel mooi nachten achter elkaar het geld voor ons vreten (sorry) zat te vergokken.

Hoe is het dan in godsnaam mogelijk, qua poen dan,  dat we nu ineens hier toch weer op Tante Ludie d’r verjaardag in Rosmalen kennen wezen? Ons gaat dat boven onze pet. Maar dat moet mama zelf maar weten.
Mama, die dat goed kan, heeft een leuk modieus jurkje voor haar zusje genaaid. Ze heeft er een jasje van haar eigen bijgedaan. Dat draagt ze toch niet meer. Haar zusje is er dolblij mee.


‘In die kleren loop je zo de vrije wereld in, meid, als je het hier zat bent in dit muffe deprimerende lesbo - hol´ zegt mijn moeder met een knipoog.

Over en uit

Alsof ik voor een paar weken de bak in moet, zo loop ik verdwaasd rond te kijken over wat ik minimaal moet meenemen. Mijn vriend Bahram heeft een kamertje over. ‘Kom een tijdje bij mij wonen, is goed’ zei hij spontaan en hartelijk. Een tijdje … een paar weekjes om mijn hoofd leeg te maken … mijn hoofd, boordevol vol flarden machteloze wrok, boosheid, haat, verdriet, wantrouwen schuldgevoel maar ook hopeloos verlangen, liefde en vertedering. Als ik niet slaap of even niks doe dan vertonen zich onophoudelijk en dwingend scenes uit ons huwelijk aan mij.
Wrange scenes:
De optater die ik Carole verkocht, zo’n dertig jaar geleden nu. Ik was woest dat ze me voor ‘asociaal’ uitmaakte; de aanleiding weet ik niet eens meer presies.
Uit jaloezie gooide ik eens een heel regiment grappig kleine likeur-flesjes op de plavuizen in de keuken aan diggelen. Mij was ter ore gekomen dat Carole zo’n enorme lol had gehad met een andere leuke man op haar wintersportvakantie.
In het Casino Rotterdam vergokte ik een paar duizend gulden van ons huishoudgeld, een gestoorde actie om toch nog rijk en gelukkig trachten te worden.
En dan blijk ik in  het jaar 2000 ineens een lastige stoornis te hebben. De bipolaire stoornis. In de eerste manie, vijftien jaar geleden, na dertig huwelijksjaren dus, zeg  ik, in een manie, Carole onverbloemd hoe seksueel passief zij is in onze relatie. Sindsdien houdt ze niet meer van mij. Vijftien jaar later hoor ik dat pas voor het eerst.
Blije Scenes:
 Carole die in 1969 op het station Utrecht uit de trein stapt, me ziet staan; blij lachend rent ze op me af valt me in de armen.
Mama Carole, in haar sexy lichtblauwe overall; een fleurig sjaaltje om haar nek, lange blonde haren, achter de kinderwagen wandelend in het Kralingse Bos. Onze  jongste, Dennis, ligt te pitten. André, twee jaar ouder loopt met zo’n grote speen in zijn mond en zijn bal in twee handen tegelijk, naast de wagen.
Nog geen maand geleden zoenden Carole en ik weer even met elkaar, tongen ja, dat probeerden we althans heel even. We hielden elkaar lekker stevig vast en gelijk kreeg ik alweer een stijve. We keken elkaar aan en ik zei verrast: ’Hé, stralende ogen! Je bent ineens weer een stuk ….. jonger!’ … ’Ja’ zei zij, ‘jij ook,’ en we omhelsden elkaar nog even, streelden nog fijn en gingen slapen. Ieder in onze eigen slaapkamer. Dat dan weer wel.
Carole maakt nooit zulke positieve opmerking over haar eigen lijf. Ze is duidelijk ontevreden over haar eigen lichaam. ‘Dik. gerimpeld, uitgezakt,’ zijn haar woorden. Ik kan daar niet goed over oordelen, omdat ik de haar de laatste vijftien jaar niet meer naakt hebt mogen aan schouwen. Werkelijk waar! Toen ik een vuile onderbroek van me in de wasmand stopte, riep Carole me van onder de douche. Ze had een grote handdoek om haar onderlichaam geslagen en toonde me haar borsten. Zo prachtig, zo stevig, zo mooi rond. Niks gerimpeld of uitgezakt. Het ontroerde me (en het wond me natuurlijk ook gelijk weer op!). ‘Daar mag je echt héél trots op zijn Carole!’ zei ik.



  

donderdag 18 juni 2015

HOBBY

De laatste twee jaar kon Rita het allemaal niet meer opbrengen. Ondanks haar leeftijd, zevenenzestig was ze al weer, had ze tot voor twee jaar toch mooi het zonnetje in menig huiskamer kunnen laten schijnen. Soms alleen maar door er gewoon een paar minuutjes te wezen voor hèn, die net even in het verdomhoekje zaten of er juist weer een beetje aan het uitkrabbelen waren. Rita was écht zwaar geschapen voor dat werk, dat eigenlijk geeneens werk mag heten. Althans niet in Rita d’r ogen, want ze zag, waar ze toch dagelijks mee bezig was meer als een uit de hand gelopen hobby.  
‘Als ik wat voor je kan betekenen, dan  hoor ik het wel, hè?’ Dat zinnetje lag voor in haar mond kant en klaar. Maar in de praktijk wachtte  ze nooit tot ze ‘wat hoorde’. Feilloos voelde ze aan waar hulp geboden was en stak gelijk, letterlijk of figuurlijk of beide, de handen uit de mouwen. Het was nou ook niet echt zo dat ze zich thuis stierlijk zat te vervelen en naarstig wat te doen zocht. Dat al helemaal niet. Alles kwam min of meer toevallig op haar pad. Soms ging het ook via, via. Maar altijd had het achteraf gezien  zo moeten wezen. Dat had met zeker niet alleen haar open houding van doen. Warm en zorgzaam was Rita en behalve dat was ze  qua uiterlijk absoluut een leuke verschijning. Je zou haar absoluut geen zevenenzestig geven. Als je d’r buiten zag lopen op straat op die rode Nikes van haar, strakke spijkerbroek, kort zwart leren jasje over een ook al strak wit t-shirt en een spannend lob-kapsel (peper en zout) trendy style, dan zou je zeggen: die is niet ouder dan een jaar of vijftig. Minstens. En dat is zeker wel zo leuk voor oude mensen, zo’n jeugdige verschijning om hen heen en … niet te vergeten voor de jongeren is het feitelijk net zo prettig, toch? Ik denk tenminste van wel.
Elke dag gaat om zes uur ’s morgens haar wekker. Haar man Harrie draait zich dan nog eens lekker om. Rita springt monter uit haar bed. Haalt een nat washandje over haar gezicht, kleedt zich aan en gaat alvast het vlees braden, de piepers jassen en groenten schillen, snijden, wassen voor het avondeten. Dan houdt ze vanmiddag wat tijd over. Kan ze die kleine kwetsbare Brammetje van drie eens wat langer onder douche laten staan. Zijn ouders zuipen zich elke dag lam. Hebben nooit tijd voor dat joch. Kind wordt verwaarloosd. Zit soms tot diep in de nacht nog voor de tv. Rita heeft Jeugdzorg er al op gezet.   
Je kan het zo gek niet bedenken wat ze zoal aan het doen is:
ze trekt de kousen aan van de zeer zwaarlijvige mevrouw Harzo.
Ze ze strijkt de overhemden van de zwaar rheumatische heer Tonal en soms ook nog die van zijn zoon, die het in feite gewoon zelf moet doen. Maar met dat soort opmerkingen moet je bij Rita niet aankomen. ‘Wie goed doet, goed ontmoet is haar motto,’ zegt ze dan..
Ze past op de papagaai van omaatje Brands, zodat die niet als een achterlijke te keer gaat als ze even weg moet; alleen bij Rita houdt dat etter zich koest.
Als het lekker weer is gaat ze een uurtje wandelen met meneer pastoor, jawel, de oude dorpspastoor, van wie bekend is dat hij minstens drie meisjes in de kleuterschoolleeftijd onzedelijk heeft betast. Gods straf was niet misselijk: acht jaar geleden kreeg hij een flinke beroerte en sindsdien zit hij aan zijn rolstoel vast. Rechtszijdig helemaal verlamd. Praten kan hij niet meer, kwijlen des te meer. Vandaar natuurlijk die handdoek in het rolstoelnetje.
In dit verband is het schier onmogelijk om Rita recht te doen. Woorden, tijd en papier schieten hiervoor gewoon mis. Maar één ding staat vast en zeker als een paal boven water: Rita zal hoe dan ook die handdoek niet zo gauw in de ring werpen. Toch deed ze dat twee jaar geleden. De toch nog onverwachte zelfmoord in de Heilge Jodocuskerk maakte ook een einde aan Rita’s hobby. Hij had zichzelf om zeep gebracht door, met zijn goeie hand natuurlijk, zijn kwijlhanddoek zo diep mogelijk in zijn strot te duwen. In zijn neus liet hij twee brandende kaarsen half verdwijnen. In elk neusgat een. Hij stikte niet. Hij is levend verbrand! De kaarsen zetten zijn kleren in vuur en vlam. Niemand in het dorp heeft er wat van gemerkt. Zijn verkoolde lichaam werd ’s ochtends, in alle vroegte, voor het Maria – altaar gevonden door de vrouw, die daar dan altijd schoonmaakt. Die vrouw was Rita. Tot op de dag van vandaag wordt door boze tongen beweerd dat Rita’ s handen in deze zaak niet gehe

woensdag 17 juni 2015

STILTE

Je kan een speld horen vallen in deze ruimte. Toch zitten hier zeker honderd mensen bij elkaar.  Oud en  jong maar toch vooral jonge mensen. Uit alle uithoeken van de wereld, zo te zien. De bleekneusjes zijn hier nu eens in de minderheid. Iedereen is stil. Hier heerst de devotie, die je in een kerk kan verwachten. Het is de stilteruimte van de Rotterdamse bibliotheek; de zesde verdieping. Fluisteren, mag nog net; heel kort, heel zacht. Er wordt hier vooral geconcentreerd gewerkt. Zeker negentig procent hier is student of scholier. Ze werken op hun eigen laptop, iPod of gebruiken (tegen betaling) een pc van de bieb. En toch zie je hier nog steeds die ‘diehards’, die in een schriftje zitten te pennen. Nee, dat zijn niet alleen de oudjes!
Op de werktafels ligt volop eten en drinken …  of wat daar nog van over is. Krentenbollen, eierkoeken, sultana’s, bounties, zakken drop, repen chocola, marsen en twixen. Knäckers en zakken chips liggen er niet. Durft niemand mee te nemen. Honderd blikken doden je al na één hap. Er staan verder nogal wat van die lullige, slappe, makkelijk omkieperende, witte, plastic kutbekertjes, voor koffie, thee en chocolademelk. Ook veel flesjes AA-drank, Extran; opvallend weinig blikjes.
Verreweg de meesten hier gaan tussen de middag even naar buiten om te lunchen. Ze laten hun spulletjes vol vertrouwen staan op hun eigen werkplek. De bieb is in het centrum. Hier in de buurt kan je dus een duizelingwekkende hoeveelheid lekkers en (on)gezonds krijgen … als je maar betaalt. Trouwens, de enkeling die nog een goed, lekker en gezond lunchpakketje van huis meeneemt (of meekrijgt), appeltje, banaantje erbij … zou dat figuur nog wel sporen?
Het openen van blikjes, moet geruisloos, maar dàt valt niet mee! Ik zag daar pas nog iemand mee tobben. Een broodmagere Japanse studente (of misschien was ze wel een dunne Chinese actrice). Ze had ultra kort haar, groen met rood. Ultra lange, spierwitte, blote benen en een ultra-plus kort broekje aan. Borsten of billen had ze dacht ik niet. Weet ik niet meer. Leuke meid wel om zo naar te kijken. Ze pakte haar blikje Red Bull energiedrank. Stopte het in haar tas, naast haar op de grond. Waarschijnlijk voor een zo geruisloos mogelijke ‘SPRSJT!’, trok ze dat blikje in haar tas open. Red Bull spoot in haar gezichtje. Droop van haar handen. De Red Bull bleef als champagne uit het blikje schuimen, ook op haar bureau.  Alles in haar tas dreef natuurlijk. Qua geluid maakte het eigenlijk niks uit: openen in of uit de tas.  Logisch wel dat vooral flesjes hier populair zijn. Met name AA en  Extran. De anderhalve liter flessen zijn nou in opkomst. Het vervelende is dat die hier niet hervulbaar zijn. Te groot. De halve liter flesjes van AA en Extran, kunnen makkelijk hervuld worden. Die passen net onder het kraantje van de wasbak in de toilet.
 Praten kàn hier op de zesde overigens wel  ... maar is nuitsluitend toegestaan in een geïsoleerde cabine. Die moet bijtijds gereserveerd worden. Zonder probleem kan daar geconverseerd worden, al dan niet op luide toon. Niemand zal zeuren over schaterlachen, stemverheffingen, luid en ruikbaar boeren of scheten laten, met de vuist op tafel slaan en zelfs over het eten van krakend verse Lays zal niemand op de zesde moeilijk doen.
Een paar keer per week kom ik in zo’n cabine. Dan praat ik, één op één, met stuk voor stuk schatten van mensen, die allemaal graag, goed Nederlands willen leren. Met Magda, Hasna, Kamila, Fatima, Gabriela, Mehmed, Adam, Patrice, Dario-John, Taric en Kawus..

Ik ben een van die ouwe lullen op die zesde … zie en hoor dingen, die een ander misschien ontgaan, niet belangrijk vindt.

dinsdag 16 juni 2015

OMA

Een omvangrijke, donkere, oude dame, komt schommelend naar me toe gelopen. Zij is gehuld in een ruime zomerjurk met een vrolijke print van diverse gele bloemen.
‘Meneer, meneer, weet ú misschien waar Rachel woont? Ze moet in deze straat wonen, ergens op de derde verdieping maar ik weet haar huisnummer niet meer. Rachel is mijn kleindochter. Een mooi meisje van vijfendertig, slank, lange glanzend zwarte haren. Ze woont samen met haar zoon Dwight. Mijn achterkleinzoon.’
’Dwight is uw achterkleinzoon?
‘Ja, ja, Dwight IJsheuvel. U kent Dwight? Wat een schatje hè?’
‘Meestal wel ja. Dwight is een vriend van Joost, mijn zoon. Ze zitten bij elkaar in de klas. Rachel woont in dat portiek daar, op nummer 63, drie hoog.’
‘Dank u wel, hoor meneer!’
  
Ze is geboren in Suriname. Tachtig jaar geleden. Je zou haar echt geen tachtig geven! Haar gezicht is volkomen rimpelloos. Ze stift haar lippen nog altijd knalrood. Haar gezicht zou dat van een blanke kunnen zijn, ware het niet dat ze zwart is. Lopen gaat moeilijk. Traag,  sjokkend, schommelend. Haar benen zijn opgezwollen. Hier en daar open wondjes. Haar voeten steken in geitenwollen sokken en ze loopt op Jezus -  sandalen.
Ze komt hier elke week. Meestal dinsdags, als er markt is. Haar tassen zitten dan boordevol groenten, fruit, noten. Als ze klaar is op de markt slaat ze bij de Jumbo nog wat vruchtensappen en zuivel in. Met al die boodschappen plus dat zware lijf moet ze dan ook nog drie hoog, de trap op.
Rachel verwaarloost zichzelf en Dwight. Haar zoon zit niet meer in haar systeem. Ze is hele dagen de hort op. Gokken, drinken, blowen, coke, er wordt heel wat over haar afgeluld in de buurt. Dwight en oma kunnen vaak het huis niet in. Mijn vrouw en ik ontfermen ons dan maar over Dwight. Oma gaat in het trappenhuis zitten wachten op Rachel. Tot uiterlijk elf uur ’s avonds want ze moet wel haar laatste trein halen. Die tassen met gezonde troep zeult ze dan met zich mee naar Reeuwijk. Daar woont ze in een verzorgingshuis.
Eén keer heeft ze de volle tassen bij Rachel voor de deur laten staan … ze dacht dat het wel kon … één keer maar nooit weer … er lagen blijkbaar aasgieren op de loer.
Vel over been is nu het eens zo fijnbesnaarde gezichtje van Rachel. Ze wordt steeds junkeriger. Dwight ontvlucht de knallende ruzies tussen oma en zijn moeder. Hij zit vaak bij ons. Wij laten hem  bij ons slapen, omdat Rachel met kinderbedtijd nog ‘aan de zwier’ is.
Bizar! De avond dat oma voor de deur van Rachel in slaap viel. Middernacht schrok ze wakker. Haar trein gemist. Rachel nog steeds pleite. Dwight sliep al bij ons. Oma wist ons te vinden.
‘Dag meneer, ik ben de oma van Rachel ….’
‘Ja, we kennen elkaar toch: u bent de omi van Dwight … dat schatje van u  ligt hier lekker te pitten,’ lachte ik.
Oma vroeg of ze de nacht bij ons binnen mocht wachten. Buiten was het te fris. Haar trein gaat om zes uur. Vijf uur zou ze te voet naar het station gaan.
We dronken thee (met sesamkoekjes uit oma’s tas) en mopperden op die verloederde Rachel. Dat leek haar op te warmen.
Mijn vrouw en ik wilden Dwight naar de hoogslaper verplaatsen, zodat oma in zijn lage bed kon gaan liggen. Oma wilde Dwight laten slapen. Een bed hoefde ook niet zo nodig voor haar. En in ons tweepersoonsbed wilde ze al helemaal niet. Een goeie stoel, daar had ze genoeg aan. Wij wilden oma in een bed hebben en dat werd dus de hoogslaper.

Zonder enige gêne kleedde ze zich in ons bijzijn uit. Ze ging slapen in haar beha en haar onderbroek. Dzjiezus, wat een klus om deze zwaarlijvige dame de hoogslaper in te werken! Mijn vrouw en ik tilden haar (één … twéé … drié!)  tegelijkertijd bij haar benen op, terwijl ze zich steeds een beetje verder het matras probeerde op te trekken. Het lukte uiteindelijk wel … in een klein half uurtje … maar het kostte bloed, zweet en tranen. Die tranen waren gelukkig van het lachen. Oma kwam af en toe niet meer bij. 

maandag 15 juni 2015

112

Bijna impulsief belde ik 112. Carole was woedend. Ik had dat gesprek met mijn zoon Dennis, schoondochter Tanja en Carole gierend uit de hand laten lopen. Het gesprek ging over het voorkómen van schade die ik als bipolaire oppasopa zou kunnen aanrichten.
Volgens Carole kan ik geen normaal gesprek voeren. Ik wist vòòr dat gesprek al precies wat er uit moest komen. Autoritair druk ik dat door. Lukt dat niet; raak ik geïrriteerd. Gaat het gesprek naar mijn idee totaal de verkeerde kant op dan  gaat het bij mij heel snel van geïrriteerd naar boos, bozer, nog bozer en vervolgens raak ik buiten zinnen van woede. Let wel: dit alles volgens Carole!

Plotseling houdt Carole bruusk een schrijfsel van me voor mijn neus: ‘Eikel’ van 2 juni jl. Met het schuim op haar lippen, briest ze:
‘Onvergefelijk! Dit, dit Eikel-schrijfsel, plus die scene in dat oppasopagesprek. Je verziekt drie levens. Het is klaar!’ En opeens moet ik denken aan die uitspraak die mijn moeder vaak bezigde:
‘Wie een hond wil slaan vindt altijd wel een stok.’

Echt een lieve vrouw mijn moeder. Een heel lieve vrouw. Maar ik ben geen ‘motherfucker’. Toch beticht Carole mij daarvan. Blijkbaar gedroeg ik me zodanig dat Carole bij Freud en zijn Oedipuscomplex uitkwam.

Ik zit achter de pc en probeer wat te schrijven. Onrustig loopt Carole achter me heen en weer. Ze probeert, geloof ik, te zien waarover ik aan  het schrijven ben. Onophoudelijk haalt ze diep en luidruchtig haar neus op. Dat voorspelt niet veel goeds. Alarm.
‘Nu pas,’ zegt Carole giftig, ‘begrijp ik precies waarom ze jou steeds weer overal uitkotsen … altijd maar gelijk willen hebben … altijd je eigen zin willen doordrijven …. en als dat dan niet lukt: gaan huilen, schreeuwen, slaan, kwaadaardige geniepige stukjes schrijven en ga zo maar door. Egocentrische klootzak!’

‘Zo,’ snauwt ze, ’ik zie dat je weer met die ellendige stukjes van je begonnen bent?!’ Op autoritaire toon vervolgt ze: ‘Als je maar weet dat ik niet wil hebben, dat ons hele privéleven op internet komt te staan. Als je zo nodig over ons privéleven moet schrijven, dan doe je dat maar in een dagboek of zo. Duidelijk?’ Ik zeg er niks op.

Dat André, onze oudste zoon, nu psychotisch is, is volgens Carole mijn schuld … ten eerste natuurlijk door mijn genen en ten tweede door mijn kloterige teringschrijfsels.
‘Je wordt bedankt, lul. Alles maak je kapot, klootzak, alles en je blijft maar destructief doorgaan. Egocentrische eikel!’ Dat gescheld en getreiter fokt me behoorlijk op. Ze staat nu godverdomme, scheldend, de bureaustoel waarop ik zit, heen en weer schudden. Zo kan Ik niet werken. ‘Teringtrut,’ denk ik. Tegelijk draai ik me om,  om haar een beuk te geven. Bijtijds weet ik me te beheersen maar Carole is helemaal in de ‘fighting mood’. Ze danst voor mijn ogen haar vurige haatdans.
(Wat een oerkracht, wat een energie, wat een vitaliteit knalt er vanuit die haat van haar. Fenominaal. Wat is ze dan mooi! Nooit heb ik die kracht van Carole zo 'In liefde' mogen ervaren.)
‘En nou laat je godverdomme die stoel los!’ Ze ziet mijn rooie, kwaaie kop, Ze lacht me gewoon uit. Al dansend en gierend van de lach blijft ze doortreiteren met die stoel. Net als ik haar een flinke optater wil verkopen, lacht ze:
’Oké, kom maar op, klootzak! Sla me maar. Come on. Hit me. Dan weten ze bij de politie meteen dat jij de agressieveling bent.’ Ze heeft lol. Ze straalt. Ze is helemaal in haar kracht en schaterlacht: ’Dan moet jij hier wegwezen en zal je een ander huis moeten zoeken, paardenlul!’
Daar was ze dus op uit. Geen moment aarzel ik. Ik bel 112, de politie en meld dat mijn vrouw het bloed onder mijn nagels vandaan haalt. Ze treitert me. Beledigt me. Kleineert me. Beschuldigd me onheus.  Ze daagt me uit haar te mishandelen. Maar dat wil ik absoluut niet doen. Direct na mijn telefoontje naar 112 houdt ze zich gelukkig gedeisd.
De politie is er snel. Twee vrouwelijke politieagenten. Ze praten met ieder van ons afzonderlijk en binnen het half uur zijn ze al weer weg. Goed dat ze er even waren. De agente met wie ik sprak complimenteerde me met mijn zelfbeheersing. Over enige tijd zal de wijkagent nog met ons komen praten.

Tot op heden is het rustig.
Tussen mij en Carole komt het nooit meer goed.

Love don’t live here anymore. 

zondag 14 juni 2015

CRASH

‘Crash’ staat er  in de agenda. Mijn vrouw, Carole, heeft dat woord opgeschreven. Wat ze ermee bedoelt?? Klinkt niet erg gezellig.

Mijn zoon Dennis,  zijn vrouw Tanja, Carole en ik, moeten praten. Kleinzoon Daantje, anderhalf jaar alweer, is zoet met de laptop. We zijn bij Dennis thuis. Het wordt een moeilijk gesprek. Het móést gevoerd worden. Ik nam het initiatief ertoe.
Dennis wilde van me weten hoezo. Om drie eerdere gebeurtenissen.

1.     Koningsdag.
 Ik fiets van Rotterdam naar Dordt. Onze koning viert daar zijn verjaardag.
Dennis en Tanja, die wonen in Dordt,  alarmeren Carola: ik vertoon vreemd gedrag want  
-          Ik kom nooit  zo maar even bij hen langs
            (nu ook niet zomaar even, want ik moet poepen, piesen en heb                 dorst),
-          ik ben schaars gekleed.
            ( van fietsen met tegenwind, krijg ik het warm) 
-          ik heb nauwelijks aandacht voor hun tripje naar Gent.
            (dat klopt, want ik wil koningsdagfoto’s gaan maken).

2.     De fiets.      
            Die vrijdagochtend pas ik alleen op Daantje. Carole er niet bij. Zij komt          pas vanmiddag. Voor de deur staat Tanja’s fiets. Het is mooi weer.
            ‘Dat wordt zo lekker fietsen’, zeg ik. Zegt Dennis tegen me:
            ‘De fietssleutel zit in Tanja d’r jaszak, stom hè?!’
            Tanja is nu aan het werk in Roosendaal, weet ik. 
            ‘Jammer maar helaas’, denk ik, ’dan ga ik toch gewoon lekker met die         kleine foebele. Vindt hij misschien nog wel leuker ook.’
            Als Carole me die middag komt aflossen, ziet ze in één oogopslag een           fietssleutel liggen! Dè fietssleutel van Tanja’s fiets.
            Samen met Daantje maakte Carole die middag  een lekker fietstochtje.
           
            Op de donderdagavond belde Dennis. Bezorgd. Hij checkt bij Carole            of ik    in staat zal zijn om vrijdagochtend in mijn eentje op Daan te passen. Zij    denkt van wel maar ze wil dat Dennis ook met mij praat. ‘Je hoeft je geen             zorgen te maken,’ zeg ik hem, ‘ik voel me prima’.
            Schijnbaar was de conclusie van Dennis en Tanja,  dat oppassen voor          deze opa wèl oké zou zijn maar fietsen met Daantje minder.
3.     André
Onze oudste zoon André is ook bipolair en verkeert juist nu in een crisissituatie. Aan hem zien we hoe heftig een manie zich kan ontwikkelen. Daarom moet duidelijk zijn dat, wanneer deze opa manisch dreigt te worden, hij even geen oppasopa meer kan zijn.

Genoeg redenen voor een goed gesprek. Het werd een moeilijk gesprek en  het eindigde nog onprettig ook. Het ging over mij, de oppasopa met een bipolaire stoornis.  

De volgende link geeft duidelijke info over de bipolaire symptomen.

Het is best wel riskant, een bipolaire oppasopa maar met goede afspraken hoeft dat geen problemen te geven. Als opa zich ‘vreemd’ gedraagt,  zo spreken we af, wordt dat eerst tegen opa en dan tegen oma Carole gezegd. Is  mijn vreemde gedrag duidelijk bipolair, dan ga ik niet oppassen. Dat wordt de basisregel. Het beste zou zijn als ik dan zelf besluit om niet te gaan oppassen. Doe ik dat niet dan houdt Carole me thuis.
Desalniettemin kan het toch gebeuren, dat ik Carole negeer en toch wil gaan oppassen. In dat geval  moeten Dennis en Tanja mij,  resoluut afwijzen als oppas.

Tanja merkte op dat ik niet serieus was en haar met deze laatste opmerking provoceerde. Ik vatte dit gesprek, in tegendeel, juist uiterst serieus op. Ik zwengelde het niet voor niks aan.
Provoceren wilde ik beslist niet. Wat ik wou zeggen was: ‘Heb geen enkele schroom, mij, hoe dan ook te weigeren als oppas, ook al ben ik je vader of je schoonvader.’

Van wezenlijk belang is, dat er vertrouwen is tussen de oppas enerzijds en de ouders van het kind anderzijds. Dat vertrouwen zakte bij mij diep weg door de opmerkingen over ‘niet serieus zijn’ en ‘provoceren’. Ik voelde onvoldoende vertrouwen om door te gaan als oppasopa. Dat zei ik ook. Ik stapte op en ging naar huis.

Ruim twee uur later kwam Carole thuis en schreef het woord ‘crash’ in de agenda. Ik weet nu wat ze bedoelt. Het is definitief uit tussen ons. Na 45 jaar.
Carole vindt, dat ik haar leven en dat van onze zonen geruïneerd heb.

Dreun! 

dinsdag 2 juni 2015

EIKEL

‘Eikel,’ schreeuwde mijn vrouw tegen mij, met een woeste blik in haar ogen.
‘Daar gaan we weer,’ zei ik.
Ongeveer drie maanden geleden had ze me uitgescholden voor ‘lul’ en ‘klootzak’. Misschien ben ik wel een watje maar ik ben daar weken kapot van geweest: je geliefde echtgenote, die je zo uitscheldt… Dergelijke grove uitingen passen helemaal niet bij haar.  Later zei ze me dat ze  bedoelde:
‘Je bent nú een lul. Je bent nú een klootzak.’ Ik deed iets waar ze woedend om was namelijk spulletjes, die zij op mijn kamer gestald had, terugzetten in haar kamer.  

‘Eikel’, komt daar nu dus bij. Misschien stom maar die ‘eikel’ komt als een mokerslag op me neer. Ze mòèt weten, dat ze me daar enorm pijn mee doet. Zelf ben ik absoluut geen lieverdje. Maar haar op zo’n manier uitschelden, doe ik niet, wil ik niet. Ik heb haar wel gezegd, dat ze blij mag zijn dat ze een man heeft, die zich zo láát uitschelden en daar alleen maar somber en zielig van wordt. ‘ Elke echte vent, een vent met ballen dus,  had je een paar flinke optaters verkocht,’ zei ik.
‘Dat moet jij echt niet wagen,’ zei ze waarschuwend en ze heeft gelijk: ik waag het ook niet, daar ben ik veel te schijterig voor. Ik ben een nu eenmaal een slappeling.

Nogmaals: ik ben zelf ook geen lieverdje.
Ik word wantrouwig als ik merk, dat mijn vrouw tegen me liegt, halve waarheden vertelt en voor mij, belangrijke dingen verzwijgt. Ik ga haar sindsdien te veel in de gaten houden. Vind dat ze zich raar gedraagt en dat zeg ik ook tegen haar. Na misschien wel honderd wantrouwige spinsels gespuid te hebben, kreeg ik die ‘eikel’ op mijn hoofd.  Mijn vrouw zit, ongezond veel in mijn hoofd. Zeg maar ziekelijk veel.  Daarom moet ik deze week nog naar mijn psych.

Met uitzondering van ons eerste euforische jaar, heeft mijn vrouw zich nooit meer zo positief over mij uitgelaten. Ik heb haar nooit horen zeggen,
dat ik een goede man ben of
een lieve man,
een vriendelijke man,
een dappere man (klopt, dat ben ik ook niet),
een stoere man (klopt, want dat ben ik al helemaal niet),  
een goede minnaar (klopt, ik kan er helemaal niks van).
een goede vader was ik volgens haar alleen toen de kinderen nog klein waren. Dreun!
Tegen iedereen, die het maar horen wilde verkondigt ze de stelling dat ik ‘een moeilijke man’ ben.
Hoe moeilijk ben ik dan?
Mijn vrouw wil werken en studeren en kinderen krijgen, ze verzorgen, creatieve cursussen volgen en activiste en bestuurslid zijn van de huurdersvereniging.

Mijn vrouw en ik hebben altijd parttime gewerkt; ieder circa 20 uur per week. De een kwam thuis; de ander ging werken. De lusten en de lasten van huishoudelijke taken, kinderverzorging en opvoeding hebben we steeds eerlijk verdeeld.
Mijn vrouw had veel activiteiten in de avonduren: betaald werk,  vrijwilligerswerk (huurdersvereniging) ; studeren. Meestal was ik dan de kok en de goedkope oppas van de kinderen. Een enkele keer, als we beiden ‘s avonds wat te doen hadden, huurden we een oppas in.
Natuurlijk is het in de eerste plaats de verdienste van haarzelf … met een heel klein beetje hulp van mij … ‘die moeilijke man, die lul, die klootzak , die eikel’, kon ze, min of meer zorgeloos,  op allerlei maatschappelijke terreinen actief zijn. Zo heeft zij zich kunnen ontwikkelen tot de persoonlijkheid die ze nu is.
Als ik haar dit laatste voorhoud is haar reactie:’En toch ben ik niet gelukkig.’
Dreun.




Ik neem even een pauze. Over tien dagen meld ik me weer. Tot dan.