Het was geen
fietsweer die donderdag, half oktober 2015, vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen
… zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van
Ommoord, door het Kralingse Bos, naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende
nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk
gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor
mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes
in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna,
een jonge Bulgaarse vrouw, was dat echt
moeilijk maar… ze deed het elke week een
beetje beter.
Door voor
mij te koken toonde ze mij haar waardering. Ze wist mij elke donderdag weer een
verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst,
pikante paprika, ui en broccoli; dan weer met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; of gebakken
aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik
kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,
uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver
voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna
niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon,
van koken.
Die avond
aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal
thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden. Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele
vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik, voor zorgen dat ook die flikkers een veilig
plekje in het asielzoekers centrum konden
vinden. Het was duidelijk geen makkelijk
baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want
hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die
dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette
mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door
meteen te zeuren of ze misschien voor
hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit anders dan kip en pasta at. Anna negeerde
zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde, heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken
moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij
breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat
deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik
spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die
ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel
groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien
door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren. Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend
aan te kijken, dan droop hij snel weer
af.
Toen ik om
half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig
de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond
te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op … binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Het was geen
fietsweer die donderdag vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen
… zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van
Ommoord, door het Kralingse Bos, naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende
nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk
gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor
mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes
in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna,
een jonge Bulgaarse vrouw, was dat echt
moeilijk maar… ze deed het elke week een
beetje beter.
Door voor
mij te koken toonde ze mij haar waardering. Ze wist mij elke donderdag weer een
verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst,
pikante paprika, ui en broccoli; nu eens
met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; dan weer gebakken
aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik
kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,
uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver
voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna
niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon,
van koken.
Die avond
aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal
thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden. Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele
vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik, voor zorgen dat ook die flikkers een veilig
plekje in het asielzoekers centrum konden
vinden. Het was duidelijk geen makkelijk
baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want
hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die
dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette
mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door
meteen te zeuren of ze misschien voor
hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit anders dan kip en pasta at. Anna negeerde
zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde, heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken
moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij
breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat
deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik
spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die
ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel
groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien
door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren. Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend
aan te kijken, dan droop hij snel weer
af.
Toen ik om
half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig
de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond
te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op … binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis
hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was
ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was ook een zenuwknooppunt in mijn lijf beschadigd. Dat zenuwknooppunt
stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon
ik sindsdien niet meer met doen met rechts.
In een
fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan. viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis
hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was
ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was er ook
zenuwknooppunt in mijn lijf geraakt. Dat was behoorlijk beschadigd. Dat zenuwknooppunt
stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon
ik niet meer met rechts.
In een
fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan.