dinsdag 30 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (12 SLOT)

 Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

‘Hallo,’ zei ze. ‘Hoort u eens – u preekt met East Sixty second-Street nummer negen ….  Ja, inderdaad. Kunt u misschien zo gauw mogelijk iemand sturen? Volgens mij is hij tussen de tweede en de derde verdieping blijven steken. Daar staat de wijzer tenminste ….  Nu meteen? O, dat is erg aardig van u. Ik ben niet zo goed ter been ziet u, en ik kan moeilijk trappen lopen. Hartelijk dank. Goedendag.’

Ze legde de hoorn op de haak en bleef aan het bureau van haar man zitten, geduldig wachtend op de man die straks de lift zou komen repareren.

maandag 29 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (11)

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

Toen de zes weken voorbij waren was iedereen droevig omdat ze weer terug moest naar Amerika, naar haar man. Dat wil zeggen, iedereen behalve zijzelf. Vreemd genoeg scheen zij het lang niet zo erg te vinden als je had mogen verwachten, en toen ze iedereen ten afscheid kuste, was er iets in haar optreden en in wat ze zei dat scheen te wijzen op een nieuw bezoek in de niet zo verre toekomst.

Maar ze bleef niet langer dan afgesproken, trouwe echtgenote die ze was. Precies zes weken na haar komst stuurde ze een telegram aan haar man en nam het toestel naar New York.

Bij haar aankomst op het vliegveld merkte mevrouw Foster met belangstelling op dat er geen wagen op haar stond te wachten. Misschien was ze zelfs een tikje geamuseerd. Maar ze was buitengewoon kalm en gaf de kruier, die haar met haar bagage naar een taxi bracht, niet eens te veel fooi.

In New York was het kouder dan in Parijs, en de straatgoten lagen vol klonten vuile sneeuw. De taxi reed voor, bij het huis in Sixty-second Street, en mevrouw Foster haalde de chauffeur over haar twee grote koffers de stoep op te dragen. Toen rekende ze af en belde ze aan. Ze wachtte maar er werd niet open gedaan. Voor de zekerheid belde ze nog een keer en ze hoorde de bel schel rinkelen in de verte, in de bijkeuken die aan de achterkant van het huis was. Maar er werd nog steeds niet open gedaan. Dus pakte ze haar sleutel en deed de deur zelf open.

Het eerste wat ze bij binnenkomst zag was een grote berg post op de grond, precies op de plaats waar hij gevallen was na in de brievenbus gegooid te zijn. Binnen was het koud en donker. Er lag nog een stoflaken over de staande klok. Ondanks de kou was het er bijzonder benauwd en er hing een vage, maar curieuze geur die ze nog nooit eerder had geroken.

Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

zondag 28 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (10)

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden die vaag vanaf die plek ergens in hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren. 

Toen kwam ze ineens weer tot leven. Ze trok de sleutel uit het slot en rende de stoep  af.

‘Ik heb geen tijd meer!’ riep ze tegen de chauffeur. Ik kan niet langer op hem wachten; dat gaat gewoon niet. Anders mis ik mijn vliegtuig. Vlug, chauffeur, vlug! Naar het vliegveld!’

Als de chauffeur haar nauwlettend had gadegeslagen, zou het misschien zijn opgevallen dat haar gezicht spierwit was en dat het ineens totaal van uitdrukking was veranderd. Dat nogal willoze, dat domme, was er uit verdwenen. Een merkwaardige hardheid had bezit genomen van de trekken. De kleine mond, die meestal zo slap was, was nu strak en dun, de ogen schitterden, en haar stem had een nieuwe, autoritaire klank.

‘Opschieten, chauffeur, opschieten!’

‘Gaat uw man dan niet mee? ‘ vroeg de man verbaasd.

‘Welnee, ik zou hem alleen bij de club afzetten. Het is niet belangrijk. Hij begrijpt het wel. Hij neemt wel een taxi. Blijf daar nou niet zitten praten man! Schiet op! Ik moet het toestel naar Parijs halen.’

Terwijl mevrouw Foster hem vanaf de bank aanvuurde reed de man hard naar het vliegveld en ze haalde het vliegtuig met een paar minuten speling. Korte tijd later zat ze hoog boven de Atlantische Oceaan en zakte ze behaaglijk onderuit in haar stoel, terwijl ze luisterde naar het zoeken van de motoren, eindelijk op weg naar Parijs. Ze verkeerde nog steeds in de nieuwe stemming. Ze voelde zich merkwaardig sterk en op een rare manier bijzonder prettig. Ze was een tikje buiten adem geraakt van de hele geschiedenis, maar dat was meer uit pure verbazing over wat ze gedaan had, dan wat dan ook, en naar mate het toestel zich verder van New York en East Sixty-second Street verwijderde ging ze zich steeds rustiger voelen. Bij haar aankomst in Parijs was ze zo sterk, bedaard en kalm als ze zich maar kon wensen.

Ze leerde haar kleinkinderen kennen, en die waren in werkelijkheid nog mooier dan op de foto’s. Het waren net engeltjes, zei ze bij zichzelf, zo mooi waren ze. En ze ging elke dag met ze uit wandelen en trakteerde ze op taartjes en gaf ze kadootjes en vertelde ze prachtige verhaaltjes.

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

zaterdag 27 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (9)

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag?! Zei hij woedend omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

De man keek op zijn polshorloge. ‘Bijna half tien, op mijn horloge.’

‘Kunnen we nu in een uur naar het vliegveld rijden? ’Dat zal net lukken. ’Op dat moment onwaarde mevrouw plotseling de punt van iets wits in de gleuf van de bank, aan de kant van waar haar man had gezeten. Ze stak haar hand uit en haalde een klein, in wit papier verpakt doosje tevoorschijn, en toen ze dat deed viel het haar op dat het stevig klem zat en behoorlijk diep, alsof iemand het er met zijn hand had ingepropt.

‘Ik heb het!’ riep ze uit. ‘Ik heb het gevonden! O hemel, en hij blijft boven natuurlijk zoeken tot hij een ons weegt! Vlug chauffeur – wilt u hem alstublieft even gaan roepen?’

De chauffeur, een man met een kleine opstandige, Ierse mond, was niet erg gecharmeerd van de situatie, maar hij stapte toch uit de auto en klom de stoep op naar de voordeur van het huis. Toen draaide hij zich om en kwam terug. ‘Deur zit op slot,’ kondigde hij aan. Hebbu een sleutel?

‘Ja, wacht even.’ Nee – ik ga zelf wel. Dat gaat vlugger. Ik weet waar hij is.’

Haastig stapte ze uit de auto en liep snel de stoep naar de voordeur op met de sleutel in haar hand. Ze stak de sleutel in het slot en stond op het punt hem om te draaien – en deed het niet. Haar hoofd ging omhoog en ze bleef volstrekt bewegingsloos staan, haar hele lichaam verstrakt in de haast om de sleutel om te draaien en het huis binnen te gaan, en wachtte – vijf, zes, zeven, acht, negen, tien seconden, wachtte ze. Zoals ze daar stond met haar hoofd achterover en met dat gespannen lichaam, was het net alsof ze op de herhaling wachtte van een geluid dat ze een ogenblik eerder ergens ver weg in huis had gehoord.

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden, die vaag vanaf die plek ergens in het hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren.  

 

vrijdag 26 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (8)

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

‘Ik moet nog even een paar sigaren pakken. Ik kom zo. Wacht jij maar even in de auto.’

Ze draaide zich om en ging naar buiten, waar de chauffeur stond te wachten; hij maakte het portier voor haar open toen ze aan kwam lopen.

‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.

‘Zowat kwart over negen.’

Vijf minuten later kwam de heer Foster weer naar buiten, en toen ze hem langzaam de stoep af zag lopen, viel het haar op dat zijn benen in die smalle broekspijpen, precies op bokkenpoten leken. Net als de vorige dag bleef hij halverwege staan om de frisse lucht op te snuiven en de hemel te bestuderen. Het weer was nog niet helemaal opgeklaard maar er scheen een flard zon door de mist heen.

‘Misschien heb je ditmaal geluk,’ zei hij, terwijl hij zich naast haar in de auto installeerde.

‘Maakt u alstublieft voort,’ zei ze tegen de chauffeur. ‘Laat die plaid maar. Die stop ik zelf wel in. Gaat u nu maar rijden. Ik ben al laat.’

De man nam zijn plaats achter het stuur in en startte de motor.

‘Een ogenblikje,’ zei  meneer Foster ineens. ‘Wilt u nog een ogenblikje wachten, chauffeur?’

‘Wat is er, lieverd?’ Ze zag dat hij in de zakken van zijn overjas zocht.

‘Ik wou je nog een kadootje voor Ellen meegeven,’ zei hij. ‘Waar is het in ’s hemelsnaam gebleven? Ik weet zeker dat ik het in mijn hand had toen ik naar beneden ging.’

‘Ik heb helemaal niet gezien dat je iets in je hand had. Wat voor kadootje?’

‘Een klein doosje in wit pakpapier. Gisteren ben ik helemaal vergeten het je te geven. Vandaag mag ik het zeker niet vergeten.’

‘Een klein doosje!’ riep mevrouw Foster uit. ‘Ik heb helemààl geen klein doosje gezien!’ Ze begon als een bezetene achter in de auto te zoeken.

Haar man bleef in de zakken van zijn jas graven. Toen knoopte hij zijn jas los en voelde in zijn colbert. ‘Verduveld,’ zei hij. ‘Ik heb het zeker in mijn slaapkamer laten liggen. Ik ben zo terug.’

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer.! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag? Zei hij woedend, omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

donderdag 25 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (7)

 Op weg naar de hemel (7)

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Het spijt me, Ik eet hier wel een broodje en dan kom ik naar huis.’’

Buiten mistte het iets minder, maar het was toch een lange eenzame rit met de taxi, en ze kwam pas tamelijk laat thuis in Sixty-second Street.

Haar man kwam uit zijn studeerkamer toen hij haar thuis hoorde komen.

‘En,’ zei hij, terwijl hij bij de deur van de studeerkamer bleef staan, ‘hoe was het in Parijs?’

‘We vertrekken morgenochtend om elf uur,’ antwoordde ze. Dat is definitief.’

‘Als de mist optrekt bedoel je.’

‘Dat doet hij nu al, het waait.’

‘Je ziet er moe uit,’ zei hij.’ Je hebt je vandaag zeker erg zenuwachtig gemaakt?’

‘Het was bepaald niet aangenaam. Ik denk dat ik maar meteen naar bed ga.’

‘Ik heb al een wagen besteld voor morgenochtend,’ zei hij. ‘Om negen uur.’

‘O, dank je wel lieverd. En ik hoop echt dat je niet van plan bent om weer dat hele end mee te rijden om me uit te wuiven`.

‘Nee,’ zei hij traag. Dat denk ik niet. Maar ik zie niet in waarom je onderweg niet even bij de club af kunt zetten.

Ze keek hem aan, en op dat moment was het alsof heel hij ver van haar vandaan stond, voorbij een soort grens. Hij was ineens zo klein en zo ver weg dat ze niet meer wist wat hij deed of wat hij dacht, of zelfs wat hij was.

‘De club is in de stad’ zei ze. Daar kom je helemaal niet langs als je naar het vliegveld gaat.’

‘Maar je hebt immers tijd genoeg lieve schat. Wil je me soms niet naar de club brengen?’

‘O ja, natuurlijk wel.’

‘Mooi zo tot morgenochtend negen uur dan.’

Ze ging naar de slaapkamer op de tweede verdieping en omdat het zo’n vermoeiende dag was geweest viel ze in slaap zodra ze in bed lag.

De volgende ochtend was mevrouw Foster vroeg op en om half negen was ze beneden, klaar om te verterekken.

Om even over negenen kwam haar man opdagen. ‘Heb je koffie gezet?’ vroeg hij.

‘Nee lieverd. Ik dacht dat je wel uitgebreid zou willen ontbijten op de club. De auto is er al. Hij staat al te wachten. Ik ben klaar om weg te gaan.’

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

woensdag 24 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (6)

 

Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar voren en sprak de man achter de balie aan.

‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.’

Ze ging terug naar haar man, die in de auto was blijven zitten, en vertelde hem het nieuws. ‘Maar jij hoeft niet te blijven wachten, lieverd,’ zei ze, Dat heeft geen zin.’

‘Dat ben ik ook helemaal niet van plan,’ antwoordde hij. Als de chauffeur tenminste denkt dat hij me veilig thuis kan brengen. Zou dat lukken chauffeur?’

‘Ik denk het wel,’ zei de man.

‘Zijn de koffers uitgeladen?’

‘Jawel meneer.’

‘Dag lieverd,’ zei mevrouw Foster, en ze boog zich voorover en kuste haar man vluchtig op de harde grijze haren van zijn wang.

‘Dag,’ antwoordde hij. ‘Goede reis.’

De wagen reed weg en mevrouw Foster bleef alleen achter.

De rest van die dag leek precies een akelige droom. Ze bracht het ene uur na het andere door op een bankje, zo dicht mogelijk bij de balie van de luchtvaartmaatschappij, en zowat om het half uur stond ze op om de klerk te vragen of de toestand al gewijzigd was. Ze kreeg steeds hetzelfde antwoord – dat ze moest blijven wachten omdat de mist ieder moment kon optrekken. ’s Avonds om over zessen werd er pas door de luidsprekers omgeroepen dat de vlucht was uitgesteld tot de volgende ochtend elf uur.

Mevrouw Foster wist niet goed wat ze moest doen toen ze het nieuws hoorde. Ze bleef nog minstens een half uur op haar bankje zitten, terwijl ze zich vermoeid en wazig afvroeg waar ze de nacht zou doorbrengen. Het leek haar afschuwelijk om van het vliegveld weg te gaan. Ze wilde haar man niet zien. Ze was doodsbenauwd dat hij op de een of andere manier toch nog zou weten te verhinderen dat zij naar Frankrijk ging. Het liefst was ze gebleven waar ze was en had ze de nacht op haar bankje doorgebracht. Dat was het veiligst. Maar ze was nu al doodmoe en het drong al gauw tot haar door dat zoiets belachelijk was voor een vrouw op leeftijd. Dus ging ze uiteindelijk naar een telefooncel en belde naar huis.

Haar man stond op het punt naar de club te vertrekken, nam zelf op. Ze vertelde hem het nieuws en ze vroeg of het personeel er nog was.

‘Iedereen is al we,’ zei hij.

‘In dat geval ga ik vannacht maar in een hotel, lieverd. En maak jij je maar nergens zorgen over.’

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’

dinsdag 23 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (5)

‘Ik zal wel zien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het. Je weet dat ik iets tegen brieven schrijven heb, tenzij er iets bepaalds te schrijven valt.’

‘Ja, lieverd, dat weet ik. Laat het dan maar’.

Ze reden verder over Queens boulevard, en toen ze het vlakke moerasland naderden waarop Idlewild gebouwd is, werd de mist dichter en moest de auto vaart minderen.

‘O, hemel,’ riep mevrouw Foster uit. ‘Nu haal ik het vast niet meer. Hoe laat is het?’

‘Maak je toch niet zo druk,’ zei de oude man. ‘Het maakt toch niets uit. Die vlucht gaat toch niet door. Ze gaan met dit weer de lucht niet in. Ik begrijp niet eens waarom je de moeite genomen hebt om weg te gaan.’

Ze wist het niet zeker, maar het kwam haar voor dat zijn stem ineens een andere klank had, en ze draaide zich om en keek hem aan. Het was moeilijk om onder al dat haar enige verandering in zijn gelaatsuitdrukking te bespeuren. Zijn mond was het belangrijkste. Ze wilde, zoals vroeger al zo vaak had gewild, dat ze zijn mond goed kon zien. Uit zijn ogen viel nooit iets af te lezen, behalve wanneer hij woedend was.

‘Maar als het toch nog mocht vertrekken,’ vervolgde hij, ‘dan ben ik het natuurlijk met je eens – dan haal je het niet. Waarom berust je daar dan niet in?’

Ze wendde zich af en tuurde door het raampje naar de mist. Die scheen nog steeds dichter te worden, en ze kon maar net de kant van de weg en de berm erachter onderscheiden. Ze wist dat haar man nog naar haar zat te kijken. Ze keek hem vluchtig aan, en ditmaal merkte ze met iets van afschuw op dat hij strak zat te staren naar het plekje in de hoek van haar linkeroog, waar ze het spiertje voelde kloppen.

‘Is het soms niet zo?’ vroeg hij.

‘Is wat soms niet zo?’

‘Dat je nu toch al te laat bent, als het nog mocht vertrekken. We kunnen niet opschieten met dit noodweer.’

Verder zei hij geen woord meer tegen haar. De auto kroop langzaam voort. De chauffeur had een gele lamp ontstoken, die de rand van de weg bescheen, zodat hij in elk geval kon blijven rijden. Telkens doemden er koplampen van tegenliggers op uit de mist, sommige wit en andere geel, en ze werden de hele tijd gevolgd door één bijzonder fel licht vlak achter hen.

Plotseling stopte de chauffeur.

‘Daar heb je het al!’ riep de heer Foster uit. ‘We zitten vast. Ik wist het wel.’

‘Nee, meneer,’ zei de chauffeur, terwijl hij zich omdraaide. ‘Het is gelukt. We zijn op het vliegveld.’

Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar voren en sprak de man achter de balie aan.

‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.

maandag 22 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (4)

‘Mooi zo,’ zei hij. Hij bestudeerde haar aandachtig, terwijl hij zijn hoofd een beetje scheef hield. Hij had de merkwaardige gewoonte zijn hoofd scheef te houden, en het dan te bewegen met een serie kleine, snelle schokjes.  Hierdoor en doordat hij zijn handern ter hoogte van zijn borst had gevouwen, leek hij wel wat op een eekhoorn – zo’n vlugge, slimme, oude eekhoorn in het park.

‘Daar is Walker al, met je jas, lieverd. Trek maar gauw aan. ‘

‘Ik kom zo,’ zei hij. ‘Ik moet eerst nog even mijn handen wassen.’

Ze bleef op hem staan wachten en de grote butler stond naast haar klaar met de jas en de hoed.

‘Walker, denk je dat ik het mis?’

‘Nee, mevrouw,’ zei de butler. ‘Volgens mij haalt u het nog wel.’

Toen kwam de heer Foster terug en de butler hielp hem in zijn jas. Mevrouw Foster liep haastig naar buiten en stapte in de gehuurde Cadillac. Haar man kwam achter haar aan, maar hij daalde de stoep voor het huis langzaam af en bleef halverwege even staan om naar de hemel te kijken en de koude ochtendlucht op te snuiven.

‘Het is een beetje mistig,’ zei hij, toen hij naast haar in de auto kwam zitten. ‘En buiten de stad, op het vliegveld, is het altijd stukken erger. Het zou me niets verbazen als de vlucht was afgelast.’

‘Hè, nee lieverd, zeg dat nou niet – alsjeblieft!’

Ze zeiden niets meer totdat de auto de rivier over was, op Long Island.

‘Ik heb alles met het personeel geregeld,’ zei de heer Foster. ‘Ze gaan vandaag allemaal weg. Ik heb ze zes weken half loon gegeven en tegen Walker gezegd dat ik hem een telegram zal sturen  als we hem weer nodig hebben.’

‘Ja,’ zei ze, ‘dat heeft hij me verteld.’

‘Ik neem vanavond mijn intrek op de club. Het lijkt me wel aardig om voor de verandering eens op de club te logeren.’

‘Ja, lieverd, ik zal je schrijven.’

 ‘Ik zal af en toe even thuis langs gaan om te zien of alles in orde is en de post op te halen.’

‘Maar vind je eigenlijk niet dat Walker op het huis moet blijven passen?’ vroeg ze bedeesd.

‘Onzin, dat is nergens voor nodig. En dan zou ik hem ook nog zijn volle loon moeten betalen.’

‘O, ja,’ zei ze, ’natuurlijk.’

‘Bovendien weet je nooit wat mensen allemaal uitvoeren als je ze alleen in huis laat,’ vervolgde de heer Foster, en na die woorden haalde hij een sigaar tevoorschijn en stak hem aan met een gouden aansteker, nadat hij eerst het puntje verwijderd had met een zilveren sigarenknipper.

Ze bleef heel stil zitten, haar handen stijf ineengeklemd onder de autoplaid.

‘Schrijf je me? Vroeg ze.

‘Ik zal wel zien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het. Je weet dat ik iets tegen brieven schrijven heb, tenzij er iets bepaalds te schrijven valt.’

‘Ja, lieverd, dat weet ik. Laat het dan maar’.

Ze reden verder over Queens boulevard, en toen ze het vlakke moerasland naderden waarop Idlewild gebouwd is, werd de mist dichter en moest de auto vaart minderen.

zondag 21 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (3)

‘Lieve God’’, zij ze hardop. ‘Ik mis het vast, ik weet, ik weet, ik weet heel zeker, dat ik het niet haal.’ Het spiertje naast haar linkeroog trok als een bezetene. En haar ogen zelf stonden op het punt vol te schieten met tranen.

‘Hoe laat is het, Walker?’

‘Het is achttien minuten over, mevrouw.’

‘Nu mis ik het zeker,’ riep ze uit. ‘O, ik wou dat hij opschoot!’

Deze reis betekent erg veel voor mevrouw Foster. Ze zou helemaal in haar eentje naar Parijs gaan om haar dochter op te zoeken, haar enig kind, dat met een Fransman was getrouwd. Mevrouw Foster was niet weg van de Fransman, maar ze was zeer gesteld op haar dochteren bovendien verlangde ze er zo langzamerhand hevig naar haar drie kleinkinderen te aanschouwen. Ze kende ze alleen maar van de foto’s die ze in de loop der tijd ontvangen had en die ze overal in huis aan de muur hing. Ze waren beeldschoon, die kinderen. Ze was dol op ze. Telkens wanneer er een nieuwe foto arriveerde ging ze er mee in een hoekje zitten en bleef lange tijd teder naar die gezichtjes turen, op zoek naar die altijd zo belangrijke en ook bevredigende familiegelijkenis. En de laatste tijd kreeg ze steeds meer het gevoel dat ze de rest van haar leven eigenlijk in een stad waar ze niet in de nabijheid van haar kleinkinderen kon zijn en ze te logeren kon hebben en met ze kon wandelen en kadootjes voor ze kopen en ze zien opgroeien. Ze wist natuurlijk best dat het verkeerd en in zekere zin niet loyaal was om dergelijke gedachten te koesteren terwijl haar man nog leefde. Ze wist ook dat hij, hoewel hij zich niet langer actief bezig hield met zijn vele ondernemingen, er nooit in zou toestemmen om New York te verlate en in Parijs te gaan wonen. Het was al een wonder dat hij het had goed gevonden dat zij er allee naar toe zou vliegen en er zes weken zou blijven logeren. Maar o, wat verlangde ze er naar om daar voorgoed te mogen wonen en altijd in hun nabijheid te zijn!

Walker, hoe laat is het?’

‘Tweeëntwintig minuten over, mevrouw.’

Op hetzelfde moment ging er een deur open en kwam de heer Foster de hal in. Hij bleef een ogenblik staat terwijl hij zijn vrouw vorsend aankeek, en zij keek naar hem – naar dat kleine, maar nog altijd kwieke oude mannetje met enorm grote, baardige gezicht dat zo’n verbazende gelijkenis vertoonde met die oude foto’s van Andrew Carnegie.

‘Nou,’ zei hij. ‘We moeten zeker zo langzamerhand eens opstappen, als je dat vliegtuig nog wilt halen.’

‘Ja, lieverd – ja! Alles is klaar. De wagen staat voor.

‘Mooi zo,’ zei hij. Hij bestudeerde haar aandachtig, terwijl hij zijn hoofd een beetje scheef hield. Hij had de merkwaardige gewoonte zijn hoofd scheef te houden, en het dan te bewegen met een serie kleine, snelle schokjes. 

zaterdag 20 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (2)

Als de echtgenoot inderdaad schuldig was (wat dus niet bewezen kan worden)werd dit gedrag nog extra onredelijk door het feit dat mevrouw Foster, afgezien van deze onbeduidende, onbedwingbare zwakte, altijd een goede, bescheidenliefhebbende echtgenote was geweest en dat nog steeds was. Meer dan dertig jaar had ze hem trouw en naar beste kunnen terzijde gestaan. Dat stond vast. Zelfs zij, die toch een zeer bescheiden vrouw was, besefte dit en hoewel ze jarenlang niet had kunnen geloven dat meneer Foster haar ooit expres zou kwellen, waren er de laatste tijd momenten geweest, dat ze zichzelf er op betrapte, dat ze daaraan begon te twijfelen.

Eugene was bijna zeventig jaar oud en woonde met zijn echtgenote in een groot huis van vijf verdiepingen in East Sixty-secondstreet in New York, met vier man personeel. Het was een somber huis en ze kregen weinig bezoek. Maar op deze ochtend in januari was het hele huis tot leven gekomen en heerste er grote bedrijvigheid. Een dienstmeisje legde in alle kamers een stapel stoflakens neer en een ander meisje spreidde die uit over de meubels. De butler bracht koffers naar beneden en zette ze neer in de hal. De kokkin kwam telkens de keuken uitgelopen om een praatje met de butler te maken en mevrouw Foster holde, gekleed in een ouderwetse bontmantel en met een zwarte hoed boven op het hoofd, van de ene kamer naar de andere, en deed alsof ze toezicht hield op deze bezigheden. In werkelijkheid dacht ze er alleen maar aan dat ze het vliegtuig zou missen als haar man niet gauw uit zijn studeerkamer kwam en zich aankleedde.

‘Hoe laat is het, Walker?’ zei ze in het voorbijgaan tegen de butler.

‘Het is tien over negen, mevrouw.’

‘En is de auto er al?’

‘Jawel mevrouw, hij staat voor. Ik ga net de bagage in laden.’

‘Het is een uur rijden naar het vliegveld Idlewild,’ zei ze. ‘Mijn toestel vertrekt om elf uur. Ik moet er een half uur van te voren zijn, vanwege de formaliteiten. Ik haal het niet. Ik weet zeker dat ik het niet haal.’

‘Volgens mij hebt u tijd genoeg mevrouw,’ zei de butler hartelijk. ‘Ik heb meneer Foster gewaarschuwd dat u om kwart over negen weg moet. Dat is pas over vijf minuten’.

‘Ja,  Walker, dat weet ik, dat weet ik maar schiet alsjeblieft op met die bagage’

Ze begon op en neer te lopen in de hal en telkens wanneer de butler langsliep vroeg ze hoe laat het was. Dit vliegtuig, zei ze telkens bij zich zelf, mocht ze niet missen. Het had haar maanden gekost voor ze haar man zover had, dat hij bereid was haar te laten gaan. Als ze het miste kon het heel goed zijn dat hij toch nog besloot dat ze af moest zeggen. En de ellende was, dat hij er op stond mee te gaan naar het vliegveld om haar uitgeleide te doen.

‘Lieve God,’ zei ze hard op. ‘Ik mis het vast’.

vrijdag 19 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (1).


Even een schrijfpauze. Ik ga naar het IFFR. Op 7 februari ben ik ik weer op facebook èn op mijn blog. Als intermezzo staat de komende dagen uitsluitend op mijn blog: ‘ www.stukkiejee.blogspot.com‘ een grappig kort verhaal: 'Op weg naar de hemel'. (Niet van mij).

Mijn eerdere verhaaltjes  zijn daar ook te lezen.


Op weg naar de hemel (1)

Mevrouw Foster leed haar hele leven al aan een bijna ziekelijke angst om treinen, vliegtuigen, boten of zelfs maar het begin van een toneelvoorstelling te missen. In andere opzichten was ze helemaal geen bijzonder nerveuze vrouw, maar de gedachte om bij zulke gelegenheden te laat te komen, maakte haar zo overstuur, dat ze er een zenuwtic van kreeg. Geen ernstige, weliswaar – alleen een klein spiertje in de hoek van het linkeroog, dat krampachtig samentrok, zodat het net leek alsof ze stiekem knipoogde –  maar  het vervelende was dat het pas omstreeks een uur nadat ze de trein of het vliegtuig of wat dan ook, goed en wel gehaald had, overging.

Het is werkelijk hoogst merkwaardig hoe een eenvoudige bezorgdheid over zoiets als het halen van een trein bij bepaalde mensen kan uitgroeien tot een ware obsessie. Tenminste een half uur voordat het tijd was om naar het station te vertrekken, stapte mevrouw Foster met haar hoed, jas, handschoenen uit de lift, klaar om weg te gaan en omdat ze geen moment kon stilzitten liep ze zenuwachtig en gejaagd van de ene kamer naar de andere totdat haar man, die toch heel goed moet hebben beseft hoe het met haar gesteld was, eindelijk uit zijn studeervertrek kwam en met zijn koele, droge stem opperde, dat ze zo langzamerhand maar eens moesten gaan, 'vond ze ook niet?'

Het kan best zijn dat meneer Foster het recht had geïrriteerd te zijn over deze dwaasheid van zijn vrouw, maar het was beslist onvergeeflijk van hem om haar ellende te vergroten door haar onnodig te laten wachten. Het staat natuurlijk niet vàst dat hij dat deed, maar wanneer ze ergens naar toe zouden gaan was zijn timing zo uitgekiend – altijd net één minuut of twee te laat, begrijpt u wel – en zijn optreden zo achteloos, dat het moeilijk te geloven viel dat hij niet bezig was de ongelukkige vrouw op zijn eigen, gemene manier te kwellen. En één ding moet hij hebben geweten – dat ze het nooit en te nimmer in haar hoofd zou halen om hem te roepen en te zeggen dat hij voort moest maken. Daarvoor had hij haar te goed afgericht. Hij moet ook hebben geweten dat hij haar, als hij het aandurfde om met zijn getreuzel zelfs het laatste moment van de veiligheidsmarge te overschrijden, bijna hysterisch kon maken. De afgelopen jaren had het er bij twee speciale aangelegenheden zelfs op geleken dat hij de trein echt wilde missen, uitsluitend en alleen om het lijden van de arme ziel te intensiveren.


donderdag 18 januari 2024

HUILEN, HUILEN, HELEMAAL ALLEEN.

Ik heb naar een serie gekeken op NPO-Plus. Een streamingsdienst heet dat. Normaal gesproken ‘zit’ ik altijd op NPO 1-2 of 3. Daar ‘eet’ ik dus wat me voorgeschoteld wordt: Journaal, de slimste Mens, Arjan Lubach, Studio Sport.

Op NPO-Plus heb ik al maanden een abonnement. Maanden van ellende. Pas deze week heb ik voor het eerst, probleemloos, een serie kunnen bekijken. De serie ‘Dag en Nacht’. Totaal 8 afleveringen. Ik koos ervoor, om er elke avond tussen elf en half een, twee te gaan bekijken. Nadat ik mijn dagelijkse column geschreven had.

‘Dag en nacht’ speelt zich af op de afdeling  gynaecologie van een ziekenhuis in een grote stad. Kim van Kooten bedacht de serie, schreef de dialogen en speelde en passant de hoofdrol. Ik ben een tamelijk stoïcijnse tv-, film-, theaterkijker en ook van deze serie zijn vrijwel alle bevallingen, (ook de zware en zeer gecompliceerde), doodgeboortes, miskramen en keizersneden  langs me heen gegaan zonder dat emoties mij  heftig beroerden.

Één enkel moment  echter raakte me diep. In de tweede aflevering werd een jonge moeder op heel liefdevolle, zorgzame wijze door een man geholpen bij haar bevalling: met lieve woorden, zachte strelingen, met puffen, met eten en drinken. Toen het baby’tje eenmaal geboren was, kwam opeens de vader van de baby, de echtgenoot van de bevallen vrouw, vanuit het buitenland de kraam ‘invliegen’ en omhelsde en knuffelde zijn vrouw en hun baby euforisch.

Die man (vriend? broer? neef?buur?) die de vrouw zo geweldig hielp bij haar bevalling, beweegt zich intussen onopvallend naar buiten. In de daar op volgende scene zit ‘mother’s lovely helper’ met zijn rug tegen de muur van de kraamkamer … ellebogen op zijn knieën … hoofd tussen zijn handen, onbedaarlijk te huilen.

Ik kon me toen, zo in m’n uppie, zittend voor de tv, echt niet meer inhouden … en ik huil nóóit!


Het eerstvolgende stukje verschijnt op 5 februari a.s. Dit i.v.m. het IFFR.

woensdag 17 januari 2024

LIEFDEVOLLE ACCEPTATIE.

Het is op zich allemaal niet zo heel erg, vindt Fred,  maar als hij net van het ene akkefietje verlost is duikt er weer wat anders lulligs op. Vanmiddag bijvoorbeeld ziet hij langs de stoeprand een duif spartelen in doodstrijd. Hij kijkt er geïnteresseerd naar maar loopt gewoon door. Nog geen tien minuten later bekruipt hem het schuldgevoel, dat hij daar iets aan had moeten doen. Het beeld  komt bij hem op dat hij zijn rechterbeen hoog opheft, zo hoog hij kan, en met kracht laat neerkomen op het armzalige restje duif. Ondertussen bekijkt Fred bewonderend een street-art kunstwerk en is dan de vogel gelijk alweer kwijt. Hij hàd hier iets aan moeten doen. Zo kòn dat niet, bleef het maar door zijn hoofd spoken.

Fred loopt door de wijk waar hij vele jaren gewerkt heeft. Hij heeft meegewerkt aan de renovatie van een groot aantal woningen in deze buurt. De bewoners van deze wijk hadden inspraak. Het wijkorgaan, Freds werkplek, is het hart van de renovatie in deze buurt.  Anneke Siegtrö valt Fred nogal eens lastig. Anneke is een onaantrekkelijke buurtbewoonster … een Duitse met een SS -verleden, vettig piekhaar en een in-en-in bleek bekkie. Haar huis wordt niet gerenoveerd. Zij woont in een duur, in goede staat verkerend herenhuis in de wijk. Ze komt regelmatig op hoge poten bij Fred binnen vallen, toevallig steeds als hij alleen in het wijkcentrum zit. Allerlei lulverhalen komt ze mee: hondenpoep, op de stoep parkeren, op haar stoep voetballende kinderen, duivenstront. Het is allemaal heel vervelend maar met renovatie, waar Fred voor zit heeft het geen reet te maken. Freds collega’s poeieren haar binnen een minuut de tent uit maar daar is hij  niet zo’n kei in. Haar gezwam noteert hij in het logboek en hij zegt haar toe dat hij het ook nog eens zal doorgeven. Hij had haar natuurlijk ook gelijk buiten moeten zetten. Hij bleef er maar over piekeren.

Maar het enige concrete wat hij direct na haar vertrek uit zijn kantoortje deed was, zich terug trekken op het toilet (er was maar één toilet voor dames en heren)  en zich aftrekken op de allerminst appetijtelijke uiterlijkheden van mevrouw Siegtrö. Ook op dit laatste wapenfeit kon Fred nimmer met volle tevredenheid terug kijken.

Wat Fred ontbeerde was moed, daadkracht en zelfbeheersing en dan zijn dat nog maar enkele futiliteiten, die hem in de loop van een korte wandeling door zijn vroegere werkomgeving te binnen schieten.   Moed, daadkracht en zelfbeheersing, ontberen hem nu eenmaal. Daarom heeft hij besloten daar niet meer tegen in te gaan. Hij wordt daar alleen maar doodongelukkig van . Vanaf heden gaat hij er de nadruk op leggen, zichzelf liefdevol te accepteren.  Liefdevol gaat hij zijn lafheid, futloosheid, ambitieloosheid en losbandigheid leren aanvaarden. Daar is een (vrij prijzig) cursusaanbod voor. Hij heeft inmiddels voor een redelijke prijs iets gevonden: een driedaagse cursus op Texel. Kost 3.000 euro; all-in. Fred kan dit bedrag zelf helaas niet ophoesten. D.m.v. het starten van crowdfunding , probeert hij nu het benodigde bedrag in te zamelen. Lezers van deze column, die deze cursus voor Fred mogelijk willen maken, kunnen hun liefdevolle bijdrage storten op IBAN-nummer RABO 214322 177 t.n.v. Fred Baars o.v.v LAF (Liefdevolle Acceptatie Fred).  Bij voorbaat zijn dank.

Bij het ter perse gaan van dit verhaal staat de teller op 7,99 euro!

 

dinsdag 16 januari 2024

MOOISTE VAN DE KLAS

Dineke (18) is het mooiste meisje van de klas. Waarom? Daarom! Ik kan mijn ogen niet van haar af houden. Zij ook niet van mij, denk ik, hoop ik. Oogluikend kijk ik naar haar. Zij zit drie banken links voor me. Af en toe kijkt ze achterom. Naar mij? Hoop ik! Ze zal wel naar Andries kijken achter me. Dat is een mooie jongen. Bruin. Brede schouders. Heeft lef, humor.  Komt goed uit zijn woorden.

Ik geloof tóch niet dat Dineke net naar mij keek. Ben niet zo’n vlotte prater, heb een grote stomme bril op mijn neus, een puistenkop en …  ik draag geen merkkleding. Daar moet ze niks van hebben, denk ik.

In de pauze gaat ze snel, met een pakje sigaretten en een aansteker in haar hand naar de gang. Overal op school mocht je toen nog roken. Ik rook Zware Van Nelle … shag. Sigaretten kan ik niet betalen. Dineke deelt gul haar sigaretten met het groepje om haar heen. 

Ik sta bij de schooluitgang mijn sjekkie te roken. Mitchel staat bij me. Ik geef hem mijn pakje shag: ‘draai er maar een van mij’. Hij rookt nog niet zo lang. Staat na elk haaltje te kuchen. Hij is ongeveer net zo’n figuur als ik:  te bescheiden, niet zo popi. Mitchel heeft nog de pech dat hij rood peenhaar heeft  en sproeten. Mitchel komt uit een ander milieu … zijn vader is hoogleraar Economie in Rotterdam. Toevallig werkt mijn vader ook in Rotterdam. Hij maakt tramrails schoon.

Het groepje rond Dineke, zij is het enige meisje, heeft de grootste lol, vooral de jongens lijken een wedstrijdje te doen: ‘wie kan er het hardste lachen.’ Tussen die ’grootste lol’ door, kijkt ze vluchtig naar mij of misschien toch naar Mitchel. Ik glimlach en geef haar vlug een knipoogje. O, wat zouden we het fijn kunnen hebben met elkaar, schiet het door me heen.

Mitchel en ik staan rustig te praten of te zwijgen. Soms kunnen we elkaar niet goed verstaan door het luidruchtige groepje aanbidders van Dineke.  Mitchel neemt een veel te grote haal van zijn sjekkie. Hoestend wil hij met wat vertellen.

Afgelopen weekend heeft hij ontdekt dat hij homoseksueel is. Ik schrik er een beetje van. Ik heb nog nooit met homoseksualiteit te maken gehad. Ik kan aan zijn ogen aflezen, dat hij blij is. Blij … heel ingetogen blij.

In Rotterdam ontmoet Mitchel zijn oude buurjongen Mart, waar hij vaak flink mee overhoop lag. Maar dat is inmiddels vergeten en vergeven. Ze gaan wat drinken in de dichtstbijzijnde kroeg. Het klikt die avond tussen die twee. Mitchel legt zijn hand op Marts bovenbeen, buigt zich naar hem toe  en fluistert, terwijl hij zichzelf over zijn kruis streelt, dat hij een beetje geil is … zullen we …

Dan gaan naar het huis van Mart. Mitchel staat nu, twee dagen later, nog volop  te glunderen. De pauze is voorbij. Ik loop impulsief, linea recta op Dineke af, moet wat kakkers rondom haar opzij duwen. Ik kijk haar recht in de ogen en duw mijn pakje Zware van de Weduwe in haar hand: ‘Rol maar een sjekkie van mij, schat.

‘Dank je wel! Wat lief van je Jos!’

maandag 15 januari 2024

BENG!!

Tenslotte slaag ik er nog net in om te blijven staan. Ik houd me stevig vast aan de lantaarnpaal waar ik zojuist hard tegenaan geknald ben. Dat heb ik soms, dat ik de hele wereld om me heen vergeet. Zoals nu dus. Ik loop gewoon te denken of ik die mooie bos rode rozen zou kopen voor mijn vriendin of dat ik haar een net zo leuke maar veel kolossalere bos witte gladiolen zou geven. Zo maar, ze was niet jarig of zo. Ik vind dat je niet perse alléén bij verjaardagen bloemen moet geven. Zo geef ik haar ook bloemen op de dag dat we elkaar hebben leren kennen. Dat is bij ons 6 juni. Dus elke 6e van de maand geef ik haar een bloemetje. Maar daar zijn we na zeventien keer mee gestopt. Ja, je moet met zoiets niet eindeloos doorgaan. 

Zou ik alleen aan bloemen hebben gedacht, dan zou ik niet tegen die paal zijn gekleund. Er is nog iets ... en daardoor ben ik de laatste tijd een beetje euforisch .. dat is Sparta. Mijn favoriete voetbalclub doet het dit jaar (weer) heel goed in de eredivisie van het Nederlandse voetbal en laat dàt me nou net het tweede zetje tegen die lantaarnpaal aan geven. Het rood van de rozen, het  wit van de gladiolen, het rood en wit, de kleuren van Sparta ... ik loop met mijn hoofd in de wolken. Ik telde als het ware de sterren, herhaalde de goals, de mooie saves en  toen BENG! Ik weet zeker dat ik een paar seconden buiten westen ben. Er staan gelijk een paar behulpzame mensen om me heen. ‘Gaat het meneer?’  ‘U liep met uw stevige pas recht op  die paal af, ik denk, dat kan niet goed gaan, met zo’n snelheid.’( En dat allemaal met een zachte ‘g’. Wat lief.)  ‘Ik bel 112 voor u’.  ‘Neen,’ zeg ik ’dat is niet nodig.’ Dan zie ik pas dat er bloed van mijn hoofd op mijn witte coltrui sijpelt. Gutsen doet het niet. Met een paar papieren zakdoekjes is het ergste weg. Ik maak aanstalten om de paal los te laten. De omstanders ondersteunen me nog even, vragen of het wel weer gaat en als ik dat beaam, gaat ieder weer zijns weegs.

Zondag aanstaande speelt Sparta om 14.30 uur op het Kasteel tegen Go Ahead Eagles. De huidige nummer zes tegen de huidige nummer zeven. Ik heb er een goed gevoel over. Zondagavond staan we er nòg beter voor. Het moet niet veel gekker worden, toch? Straks gaan we Europa in?  Jaren terug, in 1959, ik ben dan acht, wordt Sparta voor het laatst kampioen van Nederland. Gek werd ik, dat straatschoffie uit Spangen.

Mijn bloemetje voor de 6e juni is definitief passé, maar dat landskampioenschap pakken we heus nog een keer mee.

Tsja, daar loop ik dan over te mijmeren, met mijn kop in de wolken: BENG!

 

zondag 14 januari 2024

NUMMER TWEE.

Ik wil jou als nummer twee

Nummer één is al passé,

doet niet serieus meer mee.

Van jou hoef ik niet zo veel,

En jij krijgt dat wat je ziet

Is dat wel genoeg voor jou?

Zeg maar wat je er van vindt.

 

En als je me iets te zeggen hebt,

Ga niet flauw lopen doen over mij

Vraag je nu misschien wat te veel

Want mijn hart gaat zo te keer

En telkens als ik naar je kijk

Ben jij precies degene die  ik wil

Doe ik wat ik kan …

Mijn droom komt echt uit:

ja, je wordt mijn nummer twee.

 

En als je me iets te zeggen hebt,

Ga niet flauw lopen doen over me.

Vraag je nu misschien wat te veel

Want mijn hart gaat zo te keer.

En telkens als ik naar je kijk

Ben jij precies degene die ik wil

Doe ik wat ik kan …

Mijn droom komt echt uit:

Ja, je wordt mijn nummer twee.

 

 

Vertaling van song van Joe Jackson:

Won’t you be my number two.

 

Zie ook op mijn tijdlijn op Facebook

de video met Joe Jackson.

zaterdag 13 januari 2024

NIET TE KORT ... NIET TE LANG.

Gisteravond was ik  in het Isala theater in Capelle aan den IJssel. Al een paar jaar neem ik een zogenaamd ‘voordeel cabaret abonnement’. Voor zestig euro koop je tickets voor vijf voorstellingen van jonge talentvolle cabaretiers. Da’s een koopje toch 12 euro per optreden en dan is er ook elke avond nog een consumptie bij die prijs inbegrepen.

Vrijdagavond kreeg ik Joost Oomen te zien. Meer een dichter eigenlijk dan een cabaretier. Zijn show heet: ‘Alle dichters hebben gouden helikopters’.

Joost Oomen (1990) is dichter, schrijver, theatermaker en heel erg grappig. Hij publiceerde meerdere romans en gedichtenbundels. In 2021 verkoos de Volkskrant hem tot literair talent van het jaar én werd hij derde bij de kennisquiz ‘De slimste mens’. Sindsdien schrijft hij columns voor de noordelijke dagbladen en treedt hij regelmatig op voor radio, televisie en festivals zoals Oerol, Lowlands en de Parade. Daarnaast runt hij met zijn twee beste vrienden het Instagramkanaal ‘Poëzie is een daad’, waarop elke dag een gedicht verschijnt.

Hij verschijnt op het Isala-podium in een ’vieze man’-achtige regenjas waarvan de voering gevuld is met tientallen dichtbundels. Zijn rugzak, schoudertas en  attachékoffer zitten propvol gedichten. Ook de koffer, die hij aan één been met zich mee sleept, is gevuld met poëzie. Zijn grote voorbeelden, zijn inspiratiebronnen.

Zijn doel is dat veel meer Nederlanders gedichten gaan lezen. In zijn show legde Joost uit hoe poëzie werkt. Hij kwam met een duidelijk verhaal en een heldere analyse over Nederlands grootste dichters (van Joost van den Vondel tot Remco Campert). Ook zijn eigen gedichten liet hij natuurlijk horen. Hij maakt de poëzie voor iedereen toegankelijk. 

Waar Joost het zoal over had: ‘Wat is een gedicht?’, ‘Leven alle dichters op tochtige zolderkamers?’ en ‘Wat moet je schrijven, wanneer je je geliefde mooier vindt dan de maan?’

 In het programma van gisteravond ging hij opzoek naar het poëtische gevoel dat je zou kunnen overvallen als je een mier per ongeluk in de brievenbus zou stoppen of wanneer de sterren in de circustent van gaten gemaakt bleken te zijn.

Hij sloot af met het gedicht ‘Kurkje’ , uit zijn bundel: Joooooooooooooooost.

’Niet te lang maar ook zeker ook niet te kort’,

 

KURKJE

Ik ben een heel klein kurkje.

Ik ben een heel klein kurkje.

Je moet me redden.

Ik heb een wenkbrauw van stroop.

Ik heb een wenkbrauw van zout.

Ik mag me niet bewegen.

Anders valt de wenkbrauw van mijn hoofd.

Ik ben  een heel klein kurkje.

Ik ben een heel klein kurkje.

Je moet me redden.

Wegens de hoog oplopende conflicten in de dichtsien,

is er vanaf heden een onafhankelijke rijksinstelling opgericht

Die bepaald of gedichten  mooi zijn of niet.

Dit is uiteindelijk beter voor iedereen.

Er is door een panel van leken een aantal criteria opgesteld

waaraan een mooi gedicht moet voldoen … voor iedereen.

Er is door een panel van leken een aantal criteria opgesteld

waaraan een mooi gedicht moet voldoen … voor iedereen.

Er is door een panel van leken een aantal criteria opgesteld

waaraan een mooi gedicht moet voldoen … voor iedereen.

Niet te lang … maar beslist ook niet te kort

Dat staat raar.

 

 

Zoek, bekijk en beluister het hele gedicht ‘Kurkje’ op google: ‘Joost Oomen 40e Nacht van de Poëzie 2023’

Ook zijn bundel ‘Jooooooost’ is te koop voor 20 euro.

vrijdag 12 januari 2024

IN HET DONKER.

Zo af en toe vind in het leuk en ook spannend om een wandeling in het pikkedonker te maken. Soms hier vlakbij rond de Prinsenplas, soms ook door het Kralingse bos. Er gebeurt altijd wel iets bijzonders. De laatste keer dat ik er was, twee weken terug,  was er niks speciaal. Ja, okee, een man die zijn hond uitliet. Als het nou een vrouw was geweest. Een vrouw doet dat vrijwel nooit, s’avonds laat of in de nacht, haar hond uitlaten in het Kralingse Bos. Maar vanavond ga ik weer op pad. Een rondje Kralingse Bos. Voor de zekerheid verstop ik een honkbalknuppel onder mijn winterjas voor het geval ik word lastig gevallen door een homo. …. Nee hoor, flauwe kul ik heb helemaal niks tegen homo’s, mijn beste vriend is er een … en eh misschien … ik weet het nog niet zeker, ben ik er zelf ook wel een. Maar dit terzijde. Op naar het Kralingse Bos. Wie weet ‘what happens’.

Al snel valt me op dat het nooit ergens echt pikdonker is. In de verte aan de overkant van de plas, zie ik de lichten van huizen in Kralingen. Dichterbij de ogenpijnigende  lichtmasten van de sportverenigingen. Om de twintig meter is er een lantaarnpaal geplaatst. Met gemak zie ik de silhouetten van de ontbladerde bomen en hun spiegelbeeld in de licht bevroren plassen.  

Verderop, in de Kralingse Plas zijn furieuze meerkoetjes nog in de weer met het verdedigen van hun territorium. Het zijn de enige dieren die ik hoor. Ze houden even hun kop dicht als er een helikopter overvliegt van Kralingen in de richting van Zestienhoven.

Ongeveer iedere  vijf minuten rijdt er een fietser voorbij. Ik loop op het fietspad. Soms nadert mij een hardloper. Overdag als ik op de fiets ben, moedig ik mij tegemoetkomende joggers aan:’Come on, man’, ‘come on, girl’ of ‘zet ‘m op’, ’een beetje harder,hé’.  Altijd leuke reacties, lachen, duim omhoog, ‘okee!’. Maar vanavond: reacties nul komma nul, hooguit wat onbestemd gegrom van die drie veel te zware sporters. Vandaar misschien.

Ik loop ook voorbij de plek waar in 2022 een Poolse jongeman rond de kerst doodgevroren is in zijn tentje. Een dergelijke tragedie wil de gemeente kennelijk voorkomen. Ik moest een paar keer opzij springen voor een op het fietspad surveillerende politiewagen. Mij lieten ze gewoon door wandelen.

 Ik zie vanaf mijn route de oogverblindende beveiligingsverlichting van de in aanbouw zijnde peperdure woningen op het terrein van de voormalige hoveniersschool: ‘wonen, vlakbij het groen en het centrum’…  als je vijftienhonderd euro per maand of meer kan neertellen tenminste.

Een groep druk pratende en lachende jonge mannen, een stuk of vijf, komt op me af. Even gaat het door me heen, dat wanneer ze kwaad zouden willen, ze me zo plat hebben. Met deze duisternis ontgaat me lange tijd de blik op hun gezichten. Pas op het allerlaatste moment zie ik ze me, om beurten, vriendelijk toeknikken.

Ik heb vanavond geluk gehad: toen ik om half tien van huis ging was het min twee … bij thuiskomst om half twaalf was het ineens plus drie. Desalniettemin waren mijn grote tenen bevroren. Maar ja, dat zouden ze overdag ook geweest zijn.

  

donderdag 11 januari 2024

TROEP.

Troep.

Het zal wel toeval zijn maar als ik dit stukje begin te tikken, ligt voor mijn toetsenbord een kralenketting in de vorm van een hart. En nog véél meer troep: twee linialen, een (leeggelikte) yoghurtpot met pennen er in, een kleefstift of is het een plakstift, een stift lippenbalsem, potloden en markeerstiften, een Primera cadeaukaart (onder een dikke laag stof), een blauwe usb-stick, waar nog een verhaal op staat), drie pennen, twee schriften (voor ingevingen en ervaringen), een verlengsnoer met 6 stekkeringangen (er is nog plaats voor twee), een schemerlamp voor licht op mijn toetsenbord. Daarvoor, hangend aan de bureauplank een lange rode schoenlepel, een blok gele  ‘post-its’ in verband met mijn ‘pre-dementia-light’ en een muis-matje met een klein heuveltje voor mijn handstand. Ook mag ik mijn bureau wel eens wat beter schoon houden, want terwijl ik dit type, blijf ik telkens weer met de muis van mijn hand plakken aan een kleefplek (of kan ik dat beter ‘kleven aan een plakplek’ noemen?)  Ik kan me nog heel goed herinneren, dat ik, drie weken geleden ongeveer, precies op die plek, een glaasje originele Schiedamse jonge jenever omgestoten heb. Dacht toch echt dat ik alles lekker opgelikt had! Verder staan er twee flessen eau de toilette, een van het merk Guess (bestaat echt!) en een van het merk David Beckham (je weet wel ….).  Beide flessen zijn nog bijna helemaal vol. Ik ben geen eau de toilette-man, hè. Ook deodorant is aan mij niet besteed. Ik denk er meestal pas aan als ik al zweet  … wat was het ook al weer??...als een, ehhh ....o ja … als een otter!

En tot mijn schrik staat me op die blauwe usb-stick van daar net toch een schunnig, zeg maar gerust gênant verhaal. Meer dan tien jaar oud. Tóén kon ik nog wel voor de dag komen met zo’n verhaal. Maar vandaag de dag is zoiets uit den boze. Helaas kan ik het niet meer terugdraaien. De usb-stick is al leeggelopen in dit stukje ... hieronder. Sorry.

Die eau de toilette heb ik eens gekocht toen ik mezelf verkocht aan Anja. Een  lelijk oud wijf. Ik snap nog steeds niet waarom ik met haar in zee ben gegaan. Nou ja, in zee …. was ik maar de zee in gegaan met haar, want zwemmen kon ze niet. Dan was ik gelijk in de eerste week al van haar af geweest. Maar goed, ik weet echt wel waarom ik al die jaren bij haar bleef. Ik had ontelbaar jaren niet of nauwelijks gevreeën. Ik hunkerde als het ware naar lekkere billen, borsten en een (chronisch) nat kutje.  Anja had ook vele jaren geen seks gehad. Ze was bloedgeil. Wilde elke dag wel. Kon niet van mij afblijven. Ze had lekkere tieten, de linker nog lekker stevig, de rechter een ietsje slapper maar toch nog steeds lekker om te ‘behandelen’ … ‘met mijn ogen dicht’ ... (dat is toch ook een liedje van Doe Maar?!)  Een ding wilde ze absoluut niet: gebeft worden. Toen ze het na twee jaar gezeik van mij toch eens een keertje toestond, begreep ik waarom. Nog nooit eerder had ik zo’n misselijk makende zure hondenkotsstank van zo nabij geroken. Ik wist niet hoe snel ik er ……..

Gelukkig ben ik er nog in geslaagd de rest van die tekst te verwijderen, want het werd echt té schunnig alles bij elkaar. Dit kan echt niet meer.

woensdag 10 januari 2024

Hulp vragen, hulp krijgen.

In het vorige jaar zijn er nogal wat momenten geweest, dat ik steun, hulp, support  van anderen nodig had. Hulp van een stel gouden buren en bekenden toen ik een schouderprothese kreeg en in de tijd dat ik een darmonderzoek moest ondergaan. Boodschappen doen, schoonmaken, vervoeren, pleisters plakken, enzovoorts. Ik heb er al eens over geschreven.

Een tl-buis plaatsen in mijn keuken … ik durfde met mijn zwabberende knieën van destijds niet op een laddertje te gaan staan … huurde een zzp’er in. Had hij ook eens een makkie. Kostte me wel zestig euro. Maar alla die buis brandt waarschijnlijk tot mijn dood.

Mijn computerstudent Daan, heb ik nodig als mijn printer het alsmaar blijft verdommen … net een nieuwe cartridge er in geplaatst … maar er gebeurt niks. Daan kijkt er even naar en ziet, binnen de minuut, dat ik het plastic lipje, dat de inkt in de cartridge houdt, nog niet verwijderd  is.  Kassa voor hem..

Een enthousiaste docent die me schrijftips geeft. Kritische meelezers, o.a. mijn ex, die me feedback op mijn stukjes geven. Mijn taalleerling Ayoub, die een middagje street-art van de wandelclub in Cool op video vastlegt. Mijn jongste zoon, die me geduldig uitlegt hoe de e-reader werkt, die ik voor mijn verjaardag kreeg.

Support krijg ik van de lieve wandelaars van ‘Op stap met Sonja’ mijn wandelclubje, die me letterlijk op de been houden als ik niet mee kan lopen door een meniscus-blessure.

Luis, hier in Rotterdam mijn taalleerling, heeft me samen met zijn broer, hun mooie stad Porto laten zien, toen ik daar op vakantie was.

Heel lang heb ik mijn geld verdiend als financieel administrateur. De laatste jaren  is dat ‘debiteuren-crediteuren-gedoe’ bij mij wat in de vergetelheid geraakt, zodanig dat ik hulp nodig heb om mijn eigen boekhouding bij te houden. Godzijdank heb ik een zoon, mijn oudste,  die beter is in financiële zaken dan ik, in mijn ‘glorietijd’ … hij staat tegenwoordig vaak voor me klaar: ‘in de boekhouding’.

In oktober vorig jaar was ik m’n smartphone kwijt. Ik wist niet eens meer wanneer ik hem voor het laatst gebruikt had. In alle hoeken en gaten gezocht … van alles opgetild, overal bovenop gekeken maar van  mijn smartphone geen spoor. Ik had natuurlijk naar mijn buren kunnen gaan om te vragen of ze mij wilden bellen maar ik weet mijn eigen nummer niet eens.

Toen moest ik aan mijn moeder denken, mijn Roomse moeder, die wanneer ze iets kwijt was altijd bad tot de Heilige Antonius. Ik zegde het gebedje op  dat ze me ooit eens leerde: ‘Heilige Antonius beste vrind, maak dat ik mijn (vul maar in …) mobieltje vind.’ Een kwartiertje later zie ik de smartphone liggen, bovenop de airfryer … vraag mij niet hoe die daar gekomen is … ook de Heilige Antonius had er geen flauw idee van!  

Soms had ik echt professionele hulp nodig. Maar mijn buren, mijn kennissen, de wandelaars, m’n ex, mijn zonen, mijn cursisten stonden belangeloos voor mij klaar ... ‘geheel grateloos’ zou mijn buurman/vriend Rob zeggen.  Geweldig!

dinsdag 9 januari 2024

RAZERNIJ.

Een grote rugzak heeft hij niet nodig. Z’n bivakmuts moet er in, zijn handschoenen. Een klauwhamer en een kruiskopschroevendraaier. Daar moet het mee lukken. Voor de zekerheid pakt hij ook nog een rol tape in.

Op dinsdagavond gaat Vera naar yoga. Begint om half acht. Om kwart over zeven gaat ze de deur uit. ’t Is kort na Sinterklaas. Donker. Geen straatverlichting. De school tussen haar huis en de yoga staat er verlaten bij. Hij zit in de laadruimte van een huurwagen, een Ford-Transit. Onzichtbaar voor haar. Hij ziet haar prima: ze lijkt relaxed ... draagt haar yoga-spullen in een Lidl-tas. Lacht ze nu echt?

Ze is mooi, nadert nu de Ford, die geparkeerd staat naast het ruiterpad. Ze heeft haar rode winterjack aan. Over haar legging, dat korte jurkje. Had ze ook aan bij hun laatste afspraak. Bij hem thuis. Wat hadden ze een lol! Hij zat echt op zijn praatstoel. Vertelde naar nieuwe dingen.

Zoals die keer dat hij een homo had afgetrokken …  voor geld. Vijfentwintig gulden kreeg hij daarvoor … gulden (!) … zo lang is dat al weer geleden. Vlak langs de Ford loopt Vera nu. Hij is woedend ... moet zich verbijten, als hij denkt aan wat ze hem zei.    

Zijn kinderen geloofden nog in Sinterklaas. Hij maakte hen wijs dat Sint en Piet in juli in de Rotte zouden aanleggen. Dan wisten ze bijtijds welke kinderen er ‘zoet’  of ‘stout’ waren. Ook sloegen ze dan alvast wat kadootjes, strooigoed en marsepein in. Tsja, want in december is dat allemaal in een mum van tijd uitverkocht. Die keer dat mijn jongens waren wezen kijken langs de Rotte, was de Stoomboot al naar Spanje vertrokken. Jammer voor ze.  

De woede-tranen blijven komen.  Lang was Vera z’n liefje. Haar blik was zo vrolijk en vriendelijk. Nu oogt ze star, afstandelijk en vlak. Schichtig loopt ze langs de Ford.  Angstig bijna. Mijn gejank wordt onbedaarlijk.  Ze mag me niet horen.  Onverstoorbaar stapt ze door. Wat heeft ze toch een mooi figuurtje.

We hadden het zo fijn samen, lekker eten, lachen, praten, tv-kijken. Het was van het ene op het andere moment over. Dat televisieprogramma waar we zo gezellig samen naar keken ….hoe heet dat ook al weer … dat programma met die grappige, chagrijnige man … o ja … ‘de slimste mens’, dat programma is afgelopen, ze staat op, doet haar jas aan en zegt:

‘Je bent wel aardig maar te oud voor mij. Bijna dertig jaar schelen we. Ik heb een  jonge, frisse gast ontmoet. Van mijn eigen leeftijd. We gaan voor een relatie. Hij en ik! En jij en ik?  Wil je vriendschap? Oké. Regelen we. We gaan elkaar ééns per maand zien.’

Ja, dank je de koekoek. Eéns per maand? Razend was hij ... ook nu nog.  Grommend doet hij zijn bivakmuts op, handschoenen aan. Pakt de klauwhamer en de kruiskopschroevendraaier uit de rugzak ... stapt uit en met grote geruisloze stappen, over het ruiterpad, achterhaalt hij haar bijna. Vera wordt gered door een  lijvige bovengrondse boomwortel. Daar struikelt hij over. de val in zijn eigen kruiskopschroevendraaier wordt hem fataal.               

maandag 8 januari 2024

HINKELDEPINKEL.

Mijn vriend Deef heeft een zusje van veertien Frieda. Ze is vier jaar jonger dan ik en beeldschoon. Lief koppie, lang  blond haar, leuke tietjes en rete-brutaal. Het enige dat ze niet mee heeft, is haar rechter been. Dat is een dun, mank, kort poliobeentje. We hebben twee weken ‘met elkaar gelopen’,  gezeten, gevreeën, gezoend. Het gaat me al gauw vervelen dat gehinkelepink naast me, hoe leuk ze ook is. Eerlijk gezegd schaam ik me voor haar. Voel me een beetje voor lul lopen met haar. Hoewel … nooit heb ik er iemand over gehoord. Na die twee weken maak ik het uit. Vanaf die dag, tot op de dag van vandaag, vijfenvijftig jaar later, schaam ik me voor mijn gedrag van destijds. Ik zeg tegen het kind, dat Frieda in feite nog is, dat ik het uitmaak. Zij haalt haar schouders op, zegt: ’Goed dan.’ Draait zich om en loopt bij me vandaan in de richting van haar huis. Ik kan eigenlijk niets beters krijgen dan Frieda, dus misschien is ze wel allang blij dat ze van me af is. Ben dan nou niet bepaald ‘moeders mooiste’.

Ik heb er verder nooit ellende mee gehad. Niemand heeft me ooit verweten dat ik Frieda heb laten stikken. Ik verweet het alleen mijzelf heel erg. Van Deef en haar ouders en zussen heb ik er nooit een kwaad woord over gehoord. Toen ik het mijn vriend vertelde, wist hij nog van niks (of hij deed alsof). Ze heeft er dus haar mond over gehouden thuis. Daar ben ik wel blij om. Want zelf heb ik die twee weken omgang met Frieda  al die jaren beschouwd als misbruik van een minderjarig gehandicapt, meisje. Ik was tenslotte al meerderjarig. ‘Even ge-(mis)bruikt en dan gedumpt, zo heb ik het al die jaren gevoeld. Beneden alle peil.

Jaren later loop Frieda, gearmd met een lange, magere man , me tegemoet in de Zwartjanstraat. Ze is moddervet en nog net zo klein als toen ze veertien was. Hinkeldepinkelde natuurlijk nog net zo. Naast haar loopt een leuk jochie van een jaar of vijf te trekkebenen. Met zijn linker beentje. Ze heeft het dus aan hem doorgegeven. Hij loopt met een voetbal onder zijn arm. Zou hij werkelijk kunnen voetballen? ‘Alles kan, behalve het puntje van je neus bijten,’ zei mijn moeder altijd.

Ondertussen klopt mijn hart  heftig in mijn keel. Ik wil hard terug lopen maar het is al te laat. Zij doet net of ze me niet ziet als we langs elkaar heen lopen … ik sta voor de étalage van Van Haren te kijken … nergens naar.

Deef en Frieda heb ik nooit meer gezien. Via via heb ik gehoord dat Deef op 21 jarige leeftijd aan longkanker is overleden. Ik was toen inmiddels 35 en vijftien jaar getrouwd met een beeldschone vrouw, knap gezichtje, lang blond haar, een lekkere kont, slim en super creatief.

zondag 7 januari 2024

MIJN TYPE.

‘Hebben jullie wat met elkaar?’

‘Hoe kòm je daar bij?

‘Zie jullie steeds samen …’

‘Gewoon aantrekkingskracht misschien.’ We hebben het best gezellig: beetje praten, lachen, zingen. Maar een relatie met haar: ’Nee, dank je’. Vriendschap  is voor mij de limit.

Ze woont alleen met haar hondje Fikkie in een appartementencomplex. Vertelt me over haar buren. Sinds kort heeft ze een Chinees echtpaar boven haar wonen. Asielzoekers. De man lijkt wel zo’n Sumo worstelaar. Hij is de rust en vriendelijkheid zelve. Maar… totaal niet haar type. Ze komt hem vaak in de lift tegen.

Ze denkt zeker dat ik een relatie met haar wil. Ik zou haar leuk vinden … is het gerucht. Midden in de nacht belt ze me uit mijn bed om me te zeggen dat ik er goed uit zie ... voor mijn leeftijd dan, hè (75).(Ze had me die nacht eens moeten zien liggen). Maar goed … een relatie met mij … ze moet er niet aan denken.

Ze glimlacht, uit beleefdheid naar de Chinees: ’Goedemorgen’. Hij brabbelt iets onverstaanbaars terug. Spreekt geen woord Nederlands. Zo’n tien keer per dag, gaat hij naar buiten. Een sigaretje roken. Is zijn sigaretje op, dan loopt ie nog wat rond in de buurt.

Dzjiesus Christ! Dàt komt me even rauw op mijn dak vallen!. Mijn wereld stort in. Geestelijk raak ik  helemaal in de knoop … wat een desillusie … wèèr alleen. Volslagen kut…. Nee, nee, sorry hoor, ik zit te liegen. Het interesseert me werkelijk geen reet.  Ze is qua uiterlijk mijn type helemaal niet … Ik vind haar wel leuk, grappig en slim maar dat is allemaal qua innerlijk, hè. Belangrijk! Natuurlijk, maar het gezicht wil ook wat, toch?   

Het is een mistige dag in november, kwart voor acht in de ochtend. Ze laat Fikkie uit. Ze is een kwartiertje onderweg. ’t Is nog goed donker.  Opeens herkent ze de gestalte van de Sumo-buurman. Ze schrikt.  ‘Waarom is hij nu precies hier, waar ik ook ben? Hij stalkt me.’ Het beangstigt haar. In paniek gaat ze met grote stappen naar huis. Een verbijsterde Fikkie trekt ze achter haar aan.

Ze is 60. Ook als ze (veel) jonger zou zijn, zou ik het bij vriendschap laten. Overkomt me zelf ook vaak genoeg, dat ik iemands type niet ben. En dan vinden ze me óók nog eens  niet leuk, niet grappig en niet slim. Tsja, dan kan ik vríéndschap wel helemààl vergeten.

Als ze bij de ingang van het appartementencomplex is aangekomen kijkt ze schichtig om zich heen. De ’stalkende Chinees’ in geen velden of wegen te bekennen … maar … daar staat hij al, in de hal, bij de lift, bezweet. Zo te zien is hij wezen trainen. Hij wenkt haar … houdt de liftdeuren open voor haar en haar hondje.

Het licht jankende beestje likt zijn wonden. Zij tilt Fikkie op, drukt hem tegen haar aan: ‘Jaaa. Rustig maar, rustig schatje. Vrouwtje heeft zich weer eens voor niks gek laten maken’.

‘Kom … lekker tegen me aan. Rustig maar. Mmmmmm, jaaa, je bent mijn lieve kleine schattekindje’. Ze gaan ze samen als eerste de lift in. Dan stapt de Chinese buurman rustig glimlachend in. Terwijl de liftdeuren sluiten aait hij Fikkie voorzichtig over zijn rugje.  

zaterdag 6 januari 2024

VERSLAAFD.

Al meer dan twintig jaar slik ik slaappillen. Lorazepam. In de volksmond temesta. Als ik ze niet inneem lig ik een hele nacht wakker. Althans, daar ben ik bang voor. Ik probeer het wel eens zonder. Als ik dan om pakweg tien over vier in de nacht nog wakker lig, ga ik er uit, kijk vijf minuten naar ‘De slimste mens’ (uitzending gemist)en slik een paar pillen. Binnen een kwartier ben ik dan weg en om een uur of tien weer klaarwakker. Eigenlijk te weinig geslapen. Heb toch minstens zeven uur nodig. 

Ruim 20 jaar terug was ik drie dagen en nachten achter elkaar wakker. Toen had je het Riagg nog, een soort GGZ. Daar ging ik naar toe. Werd gelijk volgegooid met slaapmedicatie. Drie milligram temesta per nacht. Pas als de warme prak al klaar stond werd ik wakker. Langzamerhand is die drie milligram afgebouwd tot één. Een paar keer heb ik geprobeerd het af te bouwen tot nul maar dat heeft steeds weer lange wakkere perioden tot gevolg. Doe ik niet meer.

Wat ik me overigens nauwelijks kan voorstellen is dat die pillen nog echt werken. Mijn lichaam moet toch onderhand gewend zijn aan dat ene pilletje. Toch vraagt het nooit om meer lorazepam. Zeven uur per nacht slaap ik. Ergens tussen twaalf en negen. Meestal van twee tot negen.

Zònder dat spul kan ik dus niet. Ik ben panisch voor slapeloze nachten. Die drie nachten van jaren terug ervaar ik nog steeds als traumatisch. Dàt nóóit meer! Na de eerste nacht was ik duf, brak, na de tweede nacht duf, brak en wankel en na de derde nacht duf, brak, wankel, paranoia  en kots- misselijk. Die derde nacht dommelden demonen mij in een soort halfslaap, een roesje. Die wilden me doen geloven dat ik kon zweefvliegen … ‘kom maar ... kom … ‘ ik werd naar het balkon gevoerd … ‘toe maar … spring maar … zweef … ’  Ik woonde op de zestiende verdieping van een woontoren langs de Maas. Ik ontwaakte daar buiten uit de roes. Maakte wilde boksbewegingen, in het luchtledige, bleek toen. Het angstzweet was me uitgebroken, samen met de kilte van de nacht deed het me huiveren.

Ik had Bea, mijn vriendin, uit haar slaap gehaald, ‘wakker geschreeuwd’ zei ze. Van die luide rauw keelkreten. Doofstomme mensen uiten precies zulke geluiden. ‘Maar wat doe je hier, op je blote voeten. Je vat kou, man. Kom naar binnen. Wat sta je te beven.’ Ik ben met stomheid geslagen.

Vele dagen later, als ik, dankzij medicatie, uren slaap ingehaald heb, herhaalde zich het gebeuren in een in een soort nachtmerrie. Een satanische balkonscène. Pas daarna was ik in staat Bea te vertellen wat zich die avond afspeelde.

Nooit meer slapeloze nachten … geen demonen meer … alleen een beetje verslaafd.

vrijdag 5 januari 2024

IDEALE MAN.

Het schiet Henk ineens te binnen, dat Sis, zijn prettig gestoorde vriendin, vanavond naar Porto vliegt. Dan is ie impulsief. Gaat ie naar Katendrecht haar een supertoffe vakantie wensen. Raar? Beetje wel, ja. Ze is dan natuurlijk razend druk met pakken .. of het bijwerken van haar bikinilijn … alles altijd last minute bij haar. Net als die vliegreis zelf.  Maar … zéker niet raar, bij Sis is hij altijd welkom.

Ze is alleen. Dochter ’t huis uit. Gescheiden. Pittige meid … radicaal, uitdagend. Ja, daar houdt ie van. Zo is tie zelf ook eigenlijk wel. 

Zegt ie tegen haar: ‘Zit je haar leuk, Sis! Hebbie het zelf geknipt?’  Kan ze goed hebben, hoor.  Ze is alleen allergisch voor opmerkingen ( vooral van hem) over haar gewicht: ‘Ben je nou ineens zo dik geworden, Sis’. Ja, daar is hij heel direct in, misschien wel tè ... dan moet ie even uit haar buurt blijven. Jammer wel. Maar zien ze elkaar later weer dan is ze toch een paar pondjes kwijt. Dat dan weer wel.

Sis is wel blij met zijn gezelschap. Ruim twintig jaar jonger is ze. Maak niet uit. Ze komt ook bij hem over de vloer. Onverwachts meestal. Bellen doet ze nooit. Ze tikt op zijn keukenraam. Is tie er niet, dan gaat ze naar d’r moeder een paar deuren verder.

Sis is een pestkop. Henk wisselt nog al eens van stemming. Nu eens is hij ‘himmelhoch jauchzend’ dan weer ‘zum tode betrübt’. Vandaag is hij somber … voelt hij zich alleen. Zelden gaat Sis daarin mee. Met een sarcastisch lachje zegt ze: ’Hou toch op Henk, een schizofreen  is nooit alleen!’ Sta tie haast weer te lachen als ze dat zegt. Gek eigenlijk wel, toch?

Sis heeft in plaats van een partner een gezellige hond, Bobbie. Die sleept ze overal mee naar toe. Leuk beest . Henk wordt gek van zijn geblaf. Die kloterige teef van zijn buren gaat dan een paar octaven hoger mee lopen keffen. Zet Henk zijn  versterkers  wat harder.

Laatst komen ze elkaar tegen in het Kralingse Bos. Sis en Henk. Liep ze met haar fiets aan haar ene hand en die grote Bobbie aan haar andere hand. Fietsen in het bos wilde ze. Maar nadat ‘haar schatje’ haar omver getrokken had, was ze verder maar gaan lopen.

Sis heeft liever een hond dan een vent. Bobbie rookt niet, drinkt niet, hoeft geen foebele te kijken, houdt van wandelen … bijna alles wat ze samen kunnen doen, vindt hij leuk … en ’s nachts kruipt hij bij haar in bed … komt ie ‘lepeltje liggen. Ideaal’   

‘Aan dat geblaf van Bobbie wen je wel Henk, als je hem straks tien dagen in huis hebt.’

‘Tien dagen bij mij in huis?’

‘Ja, als ik in Porto zit, kan hij toch wel even bij jou, schat? Het is zo’n scheet!