maandag 18 maart 2024

EEN ANDERE BUURMAN.

In zijn onderbroek staat Herman (24) op het aanrecht aan zijn geiser te rukken. Het is drie uur in de nacht. Na nog een paar keer rukken, spuiten gas en water het keukentje in. Geschrokken springt hij van het aanrecht en loopt radeloos heen en weer. Hij snelt naar de stapel kleren naast zijn bed, schiet een sportbroekje, een T-shirt en z’n Nikes aan en rent de trap af naar buiten. De waxinelichtjes wapperen vredig op de schoorsteen in de verder duistere woonkamer.



Hij is vandaag duidelijk anders dan anders. Herman is doorgaans een leuke vent, vriendelijk ook. We zijn maatjes sinds de basisschool. We voetbalden bij dezelfde club en nu vormen we een cabaretduo. Hij maakt de teksten. Ik doe vooral de muziek. Binnenkort hebben we een try-out. We zijn er nog niet helemaal klaar voor ... Herman levert de laatste tijd alleen maar shit-teksten. Eigenlijk zijn ze zo kut sinds het uit is met Dorothy. Hij gaat niet meer naar zijn werk, heeft geen zin om te oefenen. Gisteravond was ik nog bij hem. Hij liep maar te foeteren over die klote-geiser. Van muziek maken kwam ook niks terecht. Hij was te onrustig. Morgen misschien.


‘Ga maar weg,’ zei hij rond een uur of tien tegen me. ‘Ik moet nu gaan slapen’.


De benedenbuurvrouw staat onthutst in 'n plas water als Herman de trap af komt rennen. Hij omhelst haar met zijn kletsnatte lijf: ‘Ik ga het helemaal maken buurvrouw. Je ziet hier een totaal andere buurman voor je! Ik houd van je!’


Dan holt hij verder en roept: ‘Ik ga joggen … heb ik nu net even nodig. Don’t worry, be happy.’

zondag 17 maart 2024

UITVAART.

Van het kerkhof is het een kwartiertje lopen naar het huis van mijn vriend Ton. Ik heb net mijn oudste broer Martin begraven. Sta nog stijf van de spanning. Al dat geregel. ’t Meeste is nou achter de rug. Voor ik op de metro stap: een borreltje. Bij Ton ben ik daarvoor aan het goeie adres. Hij was er daarnet niet bij omdat hij mijn broer niet eens kent. Martin en ik ontmoetten elkaar uitsluitend in het verpleeghuis. Ton, zijn ex Toos en ik kennen elkaar nog uit de kroeg: café Faas op het Zwaanshals.



Ton kijkt me vol begrip aan, condoleert me, loopt naar de koelkast, pakt de fles Henkes en schenkt het borrelglaasje ,tot de rand toe vol. In één teug klok ik de jonge jenever naar binnen en Ton, die nog met de koude fles in zijn hand staat, vult m’n glaasje opnieuw. Hij weet precies wat ik nodig heb.
Ton vraagt hoe het was bij de begrafenis. Vijfenzestig was hij. Eén jaar jonger dan ik. ‘Het was gezellig druk,’ zeg ik, ‘en tegelijk ook verdrietig natuurlijk.

Martin was nou wel mijn broer maar we hebben nauwelijks als broers met elkaar in één huis gewoond. Hij was driedubbel geestelijk gehandicapt en bovendien een uitermate gezellige goser. Lachen, zingen, eten: allemaal volop en graag. Hij woonde al van zijn eerste jaar in een verpleeghuis, bij nonnetjes, diep in Zuid-Limburg.


De laatste paar jaar van zijn leven zat hij in Rotterdam. Daar werd hij ook ‘gezellig’ begraven. Het past ook bij hem, gezelligheid. De toon werd gezet door een aantal van Martins huisgenoten. Die waren ‘goed genoeg’ om op zijn uitvaartplechtigheid aanwezig te mogen zijn. Niet alleen vloeiden tranen. Zo werd er met name door Martin’s huisgenoten ongeremd gelachen ... ‘om niks’, om foto’s en sprekers. Martins lievelingsliedje ‘Mama’ van Heintje werd wel wat te uitbundig meegezongen.’


Boven ons hoofd klonken voetstappen. ‘Nee, hè!’ Ton stapt driftig de trap op. Ik hoor ‘boze woorden’.

Ton zegt: ‘Toos is aan de drank. Had geen geld meer voor de huur. Ze is haar huis uit gezet. Zò lullig … ze zit ook nog met die stiefzoon van haar. Heb ze voorlopig even in huis genomen en wat denk ie: ‘Is ze weer strontlazarus’.


In deze sfeer pak ik m’n rust niet … stap dus maar weer op. ‘Bedankt, Ton, voor de borreltjes. Hou je soepel en tot ziens’.


Ik ga lopend naar metrostation Blaak. Verrek, daar komt toeval of niet dat pestapie van Toos me tegemoet.

zaterdag 16 maart 2024

KRASSE KRASSER.

De donkere man, van Surinaamse afkomst, gok ik, koopt bij de Primera tien krasloten. Een eurootje per lot. Ik zoek een kaart. Een vriendin van me, die een paar jaar geleden verhuisde naar Enschede, is vandaag jarig. Negenenveertig is ze geworden. Ik ga daar niet heen. Mij te ver. Stuur haar een leuke kaart.



Die Surinamer aan de krasbalie, staat te grommen. Af en toe vloekt ie. ’Het geluk komt goddomme altijd alleen bij hen, die het niet nodig hebben. Geef me d’r nog maar tien!’, zegt ie op een bevelerig toontje tegen de verkoopster. ‘Zeker weten, meneer?’, vraagt de verkoopster. Hij geeft geen antwoord. Krast alweer. Hij is toch al twintig euro kwijt.


Toen ik zelf vijftig werd, ik ben nu drieënvijftig, leek mijn familie het geinig om een Sara-pop in mijn achtertuin te zetten. Ik liet ze begaan maar vertelde niet dat ik rond mijn verjaardag in Ibiza zou zitten. Toen ik uit Spanje terugkwam lag er een verfomfaaide Sara bij de vuilcontainer. Daarmee was het nog niet gedaan. De gezelligheidsafdeling van mijn familie komt kort na mijn thuiskomst in actie om mij alsnog te feliciteren met vrolijke Sara-artikelen . Een verkeersbord, toiletpapier, masker, mok, gouden ballonnen en nog twee kadobonnen … van vijfentwintig euro elk. Grappig en toch leuk.


Het zit de kraslotenman niet mee. ‘Dsjiezus kraaist’ bromt ie. Gooit al zijn gekraste loten in de afvalbak, naast de balie. Haalt uit zijn binnenzak een pakje Camel. Stopt een sigaret in zijn mond, loopt naar buiten en steekt zijn sigaretje op. Het is nou net of tie in z'n eentje zielig staat te doen over zijn verloren centjes. Maar ... blijkbaar geeft dat sigaretje hem toch weer nieuwe moed. Hij doet een stap naar voren, gaat de Primera weer in en bestelt ‘om het af te leren’ nog es tien loten.


‘Voor de grap’ kies ik een kaart met een foute tekst: ‘Kut! Ben ik helemaal je vijftigste verjaardag vergeten, Leanne’.

Ik wens haar nog een superfijne dag en … vraag haar de groeten te doen aan haar man (ze zijn sinds een half jaar uit elkaar).
Eén dag na haar verjaardag komt die kaart bij haar in de bus. Kan ze wel tegen, hoor. Een beetje plagen.

Een bescheiden gelukskreet ontsnapt de krasse krasser. Dertig euro verkrast. Vijf euro gewonnen. Precies het bedrag, dat ik kwijt ben aan die Sara-kaart met postzegel.

vrijdag 15 maart 2024

KOFFIE HALEN.

Mijn vermoeden is dat Anja er vandaag niet is vanwege mot met collega Trees. Zo, wat was die pissig. Ze haalde alleen koffie voor mij. Een dóódzonde!

‘Haalt ze nou ècht alleen koffie voor jou, Sander???!!, vroeg Trees, met een venijnige blik in haar ogen.

‘Ik heb zeker een streepje voor’, zei ik wat verlegen.

Met een veelbetekenende blik zei Trees toen tegen me: ‘Ze houdt van je, Sander!’

Hmmmm. Die blik, wat heeft die te betekenen? Ja. Misschien wel. Misschien dat ik haar opmerking serieus moet nemen. Trees is er kennelijk van overtuigd dat Anja van me houdt. Daar moet ik heel alert op zijn.

Zou het echt zo zijn? Het is heel leuk om te horen, te voelen, dat er van je gehouden wordt maar wat moet ik er verder mee? Ze is een fijne collega. Leuk om mee te praten, small talk, soms ook wat minder small. Ja, ik houd er oprecht van om met Anja om te gaan, zoals nu. Prettig, heel prettig zo … maar eerlijk gezegd, houd ik op zich meer van grote breed geschouderde mannen èn …  tsja, ‘t is helaas niet anders, van lieve kleine diertjes. Maar dit even terzijde.

Wel jammer voor Anja.

donderdag 14 maart 2024

BUITENSTAANDER.

Rietje is er vandaag niet. 'Pijn aan haar knieën', zègt ze. Ik geloof er niks van. Jammer dat ze er niet is. Op het werk is het leuker als ze er wèl is. We hebben het echt gezellig. Zo tussen het werken door een beetje babbelen over de kids. Die van haar is rete-moeilijk: Berna, een niet zo snuggere autist van zestien. Onophoudelijk zoekt ze ruzie met haar moeder. Rietje maakt het die meid veel te makkelijk. Berna wil graag naar het conservatorium in Den Haag. Dat is nog een hele papierwinkel om te regelen. Rietje krijgt het toch mooi voor mekaar.



De eerste de beste schooldag ging het niet naar Berna d’r zin. Te veel allochtonen daar in de buurt. Die mag ze niet. Er wordt een beetje gestoeid in de bus van station naar school. Ze besluit gelijk om niet meer naar Den Haag te gaan. Niet één keer is ze in het conservatorium geweest.


Nu zit ze gewoon weer in haar eigen kleine kutdorpje, op een klein benepen kut-hb-ootje. Mam vindt dat zwaar kloten maar regelt het zoals het prinsesje het wil.


Berna heeft nu ook plotsklaps verkering met een jongen van achttien. Daar gaat ze van de zomer mee naar Noorwegen. Vlakbij de Hardinger Vida. Zijn pa en ma zijn er ook bij. 'Als dat maar goed gaat', tobt Rietje een beetje.


Rietje heeft eigenlijk geen tijd om te werken. Regelen, regelen, allerlei dingen regelen voor haar dochter, praten op school met de dekaan. Op school wordt gezegd, dat Berna spijbelt. Ze is de laatste tijd opvallend veel tegelijk absent met haar vriendje.
Rietje is thuis ook de fietsenmaker, plakt de lekke banden, vervangt kapotte jasbeschermers enz. Dan heeft ze ook nog het huishouden. Berna doet thuis geen fluit.


Nu speelt ook nog het probleem met de moeder van Rietje. Haar moeder heeft een nieuwe vriend. Want vader is pas acht jaar dood. Nu al een nieuwe vriend is toch wel wat snel. Rietje zelf heeft er verdriet van. Haar oudere broer Koos is echter furieus. Het liefst zou hij die nieuwe vriend het ziekenhuis in slaan. Het ergste is nog wel, dat moeder zeer binnenkort al gaat samenwonen met die nieuwe vriend. Nog wel in zijn huis.


Als buitenstaander zie ik het probleem niet. Leuk toch, als die twee ouwetjes het zo naar hun zin hebben met elkaar.

woensdag 13 maart 2024

TRANSITIE.

Ik schat hem op een jaar of zestig. Hij loopt op knalrode pumps, met zwarte netkousen over zijn iets te dunne benen. Hij heeft een leren minirok aan en een zwart jack waarop vele medailles en insignes zijn gespeld. Om zijn nek is slordig een boerenzakdoek geknoopt. Met een ouderwetse opoe-fiets in zijn handen staat hij luidkeels over koetjes en kalfjes te kwetteren tegen een jonge Surinaamse moeder.

Hij is echt wat je noemt een relnicht. Ook de minder vrolijke zaken bespaart hij zijn medereizigers niet. Iedereen in de metro mag horen, dat hij op bezoek gaat bij zijn terminale vriend. Die zit in het Rose Land net even buiten Capelle. Daarom heeft hij zijn fiets ook meegenomen, want hij moet straks, na het eindpunt nog een kwartiertje fietsen. De Surinaamse vrouw heeft absoluut geen interesse in zijn gekakel. Haar dochtertje wipt onrustig op haar schoot: ‘Mama, ik ben een beetje bang’ en ze werpt een blik op die tetterende man.


Zonder blikken of blozen vertelt hij nog in die volle metrowagon aan de Surinaamse, dat zijn vriend pas vijfendertig is. Anderhalf jaar terug heeft hen een transitie ondergaan. Een paar maanden terug traden er complicaties op. Niet zo zeer van de transitie zelf. Die ging volgens het boekje. Het duurt nu al veel te lang. Het kwam doordat de al aanwezige kankercellen ongecontroleerd begonnen te woekeren. Hij durft het haast niet te zeggen. Maar hij is echt bang. Zijn vriend is zo kwetsbaar.


Hij praatte maar door. Het was hem niet eens opgevallen dat de Surinaamse en haar dochtertje al bij de vorige halte waren uitgestapt. Meerdere passagiers stappen uit. Zij kunnen of willen dit smartelijke relaas niet meer aanhoren. Zijn vriend is onderhand vel over been. Hoe langer het duurt des te onwaarschijnlijker het wordt dat hen het gaat redden.


Het eindpunt van de metro is bereikt ... in tranen loopt hij met zijn opoe-fiets het perron op. Langzaam verliest hij de grip op zijn fiets. Hij gaat onderuit. De pet valt van zijn hoofd, een rode pump vliegt van zijn voet, zijn panty scheurt: ‘Blijf maar rustig liggen, meneer. Doe uw ogen maar dicht. Komt goed …’ hoort hij nog. 

dinsdag 12 maart 2024

TWEE GANZEN,

Twee ganzen, een witte en een bonte, staan op voet van oorlog. Ze zwemmen in de sloot, op een metertje afstand van elkaar. Al geruime tijd trekken ze, luidkeels gakkend, de aandacht van het echtpaar dat woont tegenover de sloot. Af en toe zwemmen de vogels iets dichter naar elkaar. Dreigen ze elkaar aan te vallen. Maar daar komt het nog niet van.


De vitrage in de woonkamer van het echtpaar is wat opengeschoven. In de opening zijn, dicht bij elkaar, achter het raam, de licht gespannen, grijze koppies te zien van het stel. Gekker zal het toch niet worden. Zo wordt daar binnen gedacht. Langzaam gaat de vitrage weer toe.


Aan de waterkant waggelt onrustig een geheel witte moedergans. Ze volgt gespannen de strijd in het water. Met acht nerveus piepende kuikentjes achter zich aan. Dat is geen makkie. Eén van de vechtersbazen, die witte, met die gekke snavel, is zeker en vast haar partner en … de vader van die acht kleine schatjes van kuikens. Iedere stilte die de vechtjassen laten vallen wordt door moeder gans benut. Met een hartverscheurende ‘gaksound’ betuigt ze haar liefje steun. De piepkleine gansjes doen stuk voor stuk zichtbaar hun stinkende best om papa te steunen, maar daar is helemaal niks van te horen.


Eén ogenblik is het doodstil. Het lijkt alsof alle omgevingsgeluiden, even wegvallen. De bekende stilte voor de storm? De witte slaakt dan een afschuwwekkende ’aanvalsgak’. Gesmoord, afgeknepen klinkt de doodskreet van de bonte. Heel kort maar, want met alle kracht wordt die bonte onder water gehouden. Tevergeefs probeert hij nog een paar keer uit de wurgende greep van zijn aanvaller te komen. In nog geen drie minuten komt er een eind aan de lijdensweg van de bonte. Verzopen! De witte zwemt trots naar de kant om zich door zijn partner en kroost te laten fêteren.


Achter het raam, tussen de weer opengeschoven vitrage, verschijnen die grijze koppies weer. Deels opgelucht. Zo lijkt het. Ontspannen toch wel. Deze keer zijn ze nog de dans ontsprongen. Ze zijn er absoluut van overtuigd dat het steeds dichterbij komt.