vrijdag 31 juli 2015

SCHOOL

Ik weet van sommige dingen nog goed hoe ze vroeger op school gingen. Héél gevoelig was ik voor aardige, vriendelijke meesters en maar dus ook voor strenge klootzakken. Aan mijn rapporten is af te lezen wat voor soort figuur er voor de klas stond.
Bij de soepelen had ik een rapport met negens en tienen …  sommige meesters schreven dan op mij rapport: ‘Binnenkort kom ik cijfers te kort’. In de jaren met de klootzakken-meesters haalde ik voornamelijk zesjes en zeventjes, wat me natuurlijk nooit complimentjes opleverde. Het waren voor mij stressvolle jaren.

Ik was nooit zo’n haantje de voorste in de klas. Ik luisterde meestal keurig en deed mijn best.  Uit mezelf had ik niet de neiging om alleen of samen met anderen de les verstieren. Ik lette gewoon braaf op. Wilde gewoon graag goeie cijfers halen. De meeste vakken gingen me goed af. Daar was ik blij om.
Maar veel zwaarder woog bij mij altijd, dat ik in sommige vakken niet zo goed was. Daar kon ik in mijn bed over liggen piekeren. Ik kon namelijk niet zo goed tekenen, gymnastieken en schoonschrijven. Voor die drie vakken had ik meestal een vijf of een zes min. Terwijl ik voor die andere vakken negens en tienen haalde. Ook al telden die drie vakken in de totale beoordeling niet zo zwaar  mee … het feit dat ze onvoldoende waren zat me danig dwars.
Na schooltijd heb ik nog heel wat geoefend om mooi te leren schrijven en beter te leren tekenen maar het verbeterde niet. Ook gymnastiek bleef zwak ondanks mijn geoefen met koppetje duikelen, een kaars maken of in de speeltuin aan de ringen zwaaien of een vogelnestje maken. Het lukte me alsmaar niet zo goed … ik was en bleef gewoon een stijve hark.
Sporten daarentegen ging uitstekend. In de gymles deden we wel eens ‘apenkooi’ of blokjesvoetbal  … daarbij behoorde ik tot de besten maar dat werd blijkbaar niet gewaardeerd. Ik voetbalde op het schoolplein altijd fanatiek en ook wel goed. Niet voor niets zat ik bij het voetbalelftal van onze school dat in 1962 kampioen werd van Rotterdam. Ik was die onpasseerbare keeper van dat team. Het was in het laatste jaar van de lagere school jaar. Het jaar dat de meester  van die zesde klas: ‘Broeder Bernardinus’ me inpeperde dat ik te lelijk zou zijn om in de buurt van mooie meisjes te komen.

Aan het einde van dat schooljaar deed ik toelatingsexamen voor de hbs of het gymnasium. De vakken waarop ik geëxamineerd werd, waren Nederlands, Rekenen, Aardrijkskunde en Geschiedenis. Ik slaagde vrij makkelijk en mocht op de hbs komen.
Wat ik me van dat eerste hbs-jaar op het Sint Franciscus College herinner  is  vooral dat ik me een eenling voelde. Ik was de enige van mijn lagere school, die was toegelaten op het Franciscus.  Met de andere leerlingen in mijn klas had ik nauwelijks contact
De leraren waren aardig noch onaardig. Afstandelijk voornamelijk. Er was nauwelijks een band. Alleen met de gymnastiekleraar en met de leraar Engels had ik wat.
Ik vond het wel grappig dat mijn moeder op haar gymnastiekvereniging in Schiedam ook les had gehad van onze leraar Lichamelijke Oefening, meneer Schaeffer. Die vond dat blijkbaar ook leuk. want hij heeft me vaak gevraagd om de groeten aan mijn moeder te doen. Ze bloosde meestal als ik haar die groeten ook werkelijk overbracht.
De leraar Engels, meneer Vermeulen,  vond ik zielig. Er was nooit orde in zijn les. Behalve ik, was er niemand die oplette. Meneer Vermeulen kon echt geen orde houden. Hij probeerde het wel door dingen te zeggen als : ‘stoppen nou jongens’ (het was een jongensschool) of: ‘nu moeten jullie stil zijn hoor’ …. ‘is het nu eindelijk eens afgelopen met dat gedonderjaag’ en zo gingen hij en wij maar door. Regelmatig, wanneer hij met zijn rug naar de klas stond, werden met speeksel nat gemaakte proppen papier tegen het bord aangegooid, rakelings langs meneer Vermeulen zijn hoofd. Hij deed meestal net alsof hij daar niks van merkte.

Van de Engelse taal heb ik in dat eerste hbs-jaar dus helaas niet veel geleerd.  

Ik was toen jammergenoeg niet moedig genoeg om meneer Vermeulen te steunen … maar of dat veel zou hebben uitgemaakt betwijfel ik.

donderdag 30 juli 2015

ZONEN

Geruïneerde levens.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Waarom weet ik niet precies. Misschien omdat ik even niks om handen heb. Ik had eigenlijk nu de krant willen lezen maar mijn ogen weigeren … mijn oogleden vallen om de haverklap dicht. Heb toen een uurtje mijn ogen dicht gedaan maar echt geslapen heb ik niet. Mijn ogen zijn daarna wel wat minder moe maar in de krant lezen heb ik geen zin meer.
Ik zou een stukje kunnen schrijven maar ik ben totaal inspiratieloos ... dan moet ik opeens aan mijn zonen Freek en Ralf denken. Aan de spelletjes die we deden: pim-pam-pet, dammen,  scrabble, barricade, pesten, eenentwintigen of niet te vergeten het bij ons bijzonder populaire tafelvoetbalspel. Ik won vrijwel altijd alle spelletjes. Soms liet ik ze wel eens winnen maar niet al te vaak. Later toen ze tieners waren was Freek altijd met alle spelletjes de beste. Freek is de oudste, ze schelen twee jaar.

Freek en ik waren heel veel uurtjes per week bezig met voetballen. Hij speelde bij speelde bij Sparta waar hij drie keer in de week moest trainen. Eén keer per week had hij op zaterdag een wedstrijd. Ik ging, toen hij nog klein was, vrijwel altijd met hem mee. Ook met buurtgenootjes voetbalde Freek vaak in de voetbalkooi en ik deed dan ook soms mee. Ik kon het gewoon niet laten.

Ralf was weer beter in andere dingen dan spelletjes en voetballen. Creatieve dingen vooral, zoals muziek, tekenen en dansen. Zoals ík veel met Freek optrok, zo trok hun moeder Carole veel met Ralf op. Carole ging altijd met Ralf naar gitaarles, dansles, zwemles.
Thuis zongen en musiceerden Ralf en zijn moeder ook vaak samen. Ralf speelt dan gitaar. Zijn moeder piano. Ze hebben er echt lol in. Als het eens een keertje niet zo wil lukken dan zijn de godvers niet van de lucht van de kant van Ralf. Hij is een echte driftkikker. Carole heeft zo heel wat uurtjes geïnvesteerd in Ralf.

Vooral in de jonge jaren was er sprake van een soort tweedeling in de begeleiding van  onze jongens. Carole hield zich hoofdzakelijk bezig met Ralf en ik met Freek. De aantrekkingskracht tussen Carole en Ralf is in latere jaren even hecht gebleven. Freek is zich meer dan in zijn vroege jeugd op Carole gaan richten.

Onwillekeurig moet ik, wanneer ik over onze zonen schrijf denken aan twee uitspraken die Carole gedaan heeft gedurende de laatste drie maanden, in het heetst van de ‘doodsstrijd’ van ons huwelijk.
Ten eerste zou ik, volgens haar,  alléén een goede vader geweest zijn in de periode dat de kinderen nog klein waren. Misschien doet deze uitspraak mij nog te veel pijn om hem  te willen en kunnen begrijpen.
Ik denk zelf dat ik er destijds als vader altijd was. Zowel toen de jongens klein waren als toen ze groot waren. Ik zal beslist niet altijd een goede vader geweest zijn maar zeker ook niet altijd een slechte.

Een andere voor mij bijzonder kwetsende uitspraak van Carole, was, dat ik drie levens geruïneerd zou hebben. Daarmee bedoelde ze dus: haar leven en dat van onze twee zonen. Ik vraag me af hoe ik het voor elkaar moet hebben gekregen deze levens te ruïneren. Mij bekruipt dan het gevoel dat ik zowel als partner van Carole als in mijn vaderrol een soort kampbeul geweest ben. Ik hoop niet dat Freek en Ralf daar ook zo over denken!

woensdag 29 juli 2015

DE CREMATIE

Wat een dag! Mijn broertje wordt gecremeerd. Straks om twaalf uur begint de plechtigheid.

Er zijn behoorlijk wat mensen uitgenodigd uit Rotterdam, Spijkenisse, Nieuwerkerk aan den IJssel, Westmaas, De Bilt, Heerlen, Nieuwerkerk aan den IJssel en verschillende mensen uit Goeree-Overflakkee.  Ik hoop echt dat iedereen komt. Van de een hoop ik dat, eerlijk gezegd, wat meer dan van de ander. Mijn broertjes, Kwik, Kwek en Kwak (Ron, John en Ed) bijvoorbeeld; ik hoop vooral dat zij  komen.

Er zijn flink wat suggesties voor muziekstukken tijdens de bijeenkomst aangedragen. Ik kan er maar drie kiezen.

Er is een heuse act bedacht.

Over een hapje en een drankje achteraf is heftig gediscussieerd met de crematoriumleiding: wordt het koffie en cake of wordt het iets te drinken met een hartig hapje … over jonge jenever en bier viel trouwens met die lui niet te discussiëren.

Normaal is het droefenis troef bij een crematie maar als een gestorvene zo lief, zo vriendelijk, zo leuk, zo vrolijk, zo lichtmoedig en zo aardig is, als Martin, dan is droefheid absoluut kansloos.
Ik ben zo blij met al die mensen die gekomen zijn. Vier komen er helemaal uit Limburg (kippenvel en tranen bij hen en niet alleen bij hen tijdens ‘Wie schön os Limburg ist’) …  ieder op zijn eigen wijze, zijn die Limburgers ontzettend goed voor Tinus geweest.
Heel wat begeleiders van Tinus uit Middelharnis zijn er. Met stralende ogen en bijna feestelijk gekleed. Ze hebben allemaal iets van verliefdheid op Tinus … heel even moeten ze allemaal tegelijk hard huilen toen ze het liedje ‘Hallo Wereld’ (van Kinderen voor Kinderen) hoorden, het liedje, dat Tinus zo vaak meebrulde.

Ik ben ook zó blij dat mijn broertjes Kwek (John) en  Kwak (Ed) er zijn.
Zeven van de negen Mastwijkers, die nu nog over zijn, ‘vierden’ de crematie mee. Manda kan er niet bij zijn. Zij is in Thailand, waar haar zoon morgen trouwt.
Ron (Kwik) is er helaas niet. Waarom niet? Geen idee.

Met het verhaal van Els Kleinjan, de pastoraal werker van Middelharnis, zijn de aanwezigen het duidelijk hartgrondig eens:  
‘Tinus is een lichtje in de duisternis,’ stelt ze, ‘een mooi, lichtmoedig mens, een voorbeeld voor ons allen.’ Een luchtige, religieuze noot.
In diezelfde trand zeg ik ook een paar woorden (*):  
‘…. was iedereen maar zo vrolijk, opgeruimd en sociaal als Tinus, dan zou het er een stuk leuker uitzien op deze wereld.’

Velen van ons krijgen het te kwaad bij het horen van de song ‘Qué sera’ van Doris Day. Onze moeder vertelde aan ons, haar kinderen, hoe gelukkig ze was als ze op de klanken van ‘Qué sera’, met Martin in haar armen, door de huiskamer zwaaide en zwierde …..

Mooi om te zien hoe vrijwel iedereen zijn kleurrijke tekst op het kistdeksel schrijft of er wat op tekent.

Overigens wel stom van me, dat ik van die fraai beschreven en versierde kistdeksel geen foto  heb gemaakt. Ik hoop dat een van de lezers van dit blog een mooie foto gemaakt heeft? Die zou ik dan graag toegestuurd krijgen!


(*) Heel het speechje is te lezen onder de titel 'Dood' in mijn blog van 23 juli jl.     www.stukkiejee.blogspot.com

dinsdag 28 juli 2015

VOOR DE CREMATIE

Of het aan mijn huidige pillencocktail ligt, aan het slechte weer of aan de dood van mijn broer, ik weet het niet maar ik sterf de laatste week van de koppijn en ik heb nergens energie voor, terwijl er juist zo’n hoop moet gebeuren.

Ik heb het allereerst maar eens voorgelegd aan mijn psychiater. Hij dacht dat het misschien zou helpen als ik een half slaappilletje per nacht minder zou slikken. Normaal neem ik twee hele. Dan ga ik het nu dus maar eens met anderhalve slaappil proberen. Het effect merk ik dan morgen wel … misschien ook al vannacht als ik wel of niet slaap op die mindere dosis.

Het weer is natuurlijk zwaar kloten en daar is iedereen in Nederland onderhand doodziek van. Het is in ieder geval geen weer waar je je lekker, opgewekt en fris in je hoofd van ga voelen. Integendeel.

De koppijn en die loomheid zal voornamelijk samenhangen met het overlijden van mijn broer. Het klinkt een beetje mysterieus en normaal houd ik helemaal niet zo van dat soort praatjes maar nu ik het zelf heb ervaren, ben ik toch een beet je om. 
Het was woensdagmiddag vijf uur en ik krijg me toch een hoofdpijn, een hoofdpijn zoals ik die nog nooit eerder had. Hij ging maar niet over. Kreeg ik die avond rond zeven uur een telefoontje dat mijn broer, Martin, om half zes was overleden … typisch toch … de hele woensdag voel ik me goed tot een uur of vijf, als mijn broer  bijna gaat overlijden … dan begint de pijn … de pijn, die eigenlijk nog duurt tot op dit moment.
Morgen is de crematie. Daar ga ik wat zeggen. Misschien dat het daarna ophoudt.  Misschien hebben die pillen en het weer er ook mee te maken maar Martins overlijden is zeer zeker de belangrijkste factor.

Mijn verhaaltje voor de plechtigheid van Martins crematie  heb ik al klaar. Had ik zaterdag al klaar. Daar heb ik geen zorgen over. Wel zorgen heb ik over de ‘kleursessie’: Martins witte kist mag namelijk vol getekend en geschreven worden met allerlei liefs, leuks en aardigs maar vooral kleurrijks. Nooit vertoond! Zal dat het lukken? Zullen de bezoekers het aandurven?

Hoe zal de hereniging zijn met de ‘verloren broers’ Ed, Ron en John. Zal er Überhaupt sprake zijn van een hereniging? Elf jaar terug bij mijn moeders begrafenis  en vijf jaar geleden bij het overlijden van mijn vader, waren we voor het laatst allemaal bij elkaar. De ontmoetingen zijn steeds allerhartelijkst maar ze krijgen helaas nooit een hartelijk vervolg.
‘Tot de volgende begrafenis,’ zeiden we de laatste keer met ‘big smiles’.  Het zal mij benieuwen of ze er zijn morgen. Van alle broers en zussen kennen zij Martin eigenlijk het minst. Ik heb John wel eens horen zeggen:
‘’Met die Martin, daar heb ik nou helemaal niks mee.’ Die andere twee, Ron en Ed dus, hoor ik zoiets niet zeggen, maar ze stralen dat wel uit. Dus: ik hóóp wèl dat ze komen maar ik verwàcht het niet.

Van het negental broers en zussen van Martin zullen alleen, de zussen Lidy en  Anneke en de broers Herman, Marco en ik, aanwezig zijn. Vijf van de negen. Zus Manda zou er absoluut bij zijn geweest, ware het niet, dat ze in Thailand zit voor het trouwen van haar zoon. Aanstaande donderdag.

Het zal me flinke koppijn schelen, als degenen die morgen bij Martins crematie zijn, er met elkaar iets moois van maken.

maandag 27 juli 2015

PEDICURE

Pas als ik verder helemaal ben aangekleed, trek ik mijn kousen en schoenen aan. Dat is denk ik ook wel het meest praktisch.  Vòòr ik mijn sokken aantrek borstel  ik tegenwoordig mijn kalknagels met een oude tandenborstel nog even schoon met Vicks … ja, want volgens ‘mijn’ pedicure helpt dat uitstekend tegen  kalk- of schimmelnagels. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nu, na twee weken borstelen, al enige tekenen van herstel begin te zien. Dòòr de witbruine schimmelachtige aanslag op de nagels heen, wordt weer het enigszins lichtroze nagelkleurtje zichtbaar. Heel voorzichtig hoor. Ik sta nog niet te juichen ….  (Wel verdomd interessant allemaal, nietwaar?. Stoppen met lezen kan en mag altijd, hoor!)

Ik schrijf hierboven nu wel over ‘mijn’ pedicure maar ik ben in mijn hele leven pas één keer naar een pedicure geweest en gelijk noem ik haar ‘de mijne’.
Ik ga oorspronkelijk helemaal niet voor mijn kalknagels maar voor mijn kleine teentjes naar de pedicure. Dat heeft eigenlijk te maken met de Vierdaagse. Niet met die van dit jaar maar met de vierdaagse van 2014. Dat was mijn eerste en zal tevens mijn laatste Vierdaagse zijn ...want wàt heb ik dáár moeten afzien van de pijn aan mijn kleine teentjes.  Op de ballen van mijn voeten (is dit wel goed Nederlands?) en op de tenen tussen de kleine en de grote tenen kwamen wel blaren maar die lieten zich makkelijk wegprikken. Van die grote stoere schimmelnageltenen had ik toen totaal geen last.
Maar onder die kleine teentjes was eelt opgehoopt en onder dat eelt vormden zich blaren. Dat was domweg niet te behandelen en ik dacht wel eens, geheel ten einde raad. Een Vierdaagse-EHBO’er raadde me destijds al eens aan naar een pedicure te gaan om dat eelt onder die kleine teentjes aan te pakken.
Bijna een jaar later is het er dan eindelijk van gekomen. Ik heb zo làng gewacht om naar een pedicure te gaan, omdat ik er bij normaal gebruik van die tenen, niet zo’n last van heb. Alleen als ik meer dan twintig kilometer ga wandelen en zo’n tien kilometer hàrd ga lopen, krijg ik last ... en ná die pijnlijke eerste Vierdaagse heb ik eigenlijk alleen maar gefietst. Pas jongstleden juni kreeg ik toch weer wat wandel- en hardloopkriebels … en gelijk stonden die kleine etterbuilteentjes weer stijf van de pijn. 
Waarom ik óók niet naar zo’n pedicure ga heeft te maken met de kosten. Ik vind ze nogal aan de dure kant. Die vrouw waar ik dan naar toe ga, vraagt voor een uurtje vijlen en knippen, achtentwintig euro vijftig. Toch niet echt weinig?!
Ze heeft niet alleen maar gevijld; ze knipt ook in-kepinkjes in het eelt onder die teentjes, wat later behoorlijk pijnlijk wordt …  maar na zo’n twee weken lijkt het beter te gaan …dus eigenlijk net zoiets als met die kalknagels.
Over twee weken moet ik weer, wie weet helpt ze me van die chronische pijntjes af zodat ik eindelijk weer eens onbezorgd kan wandelen en joggen.

 Mij zal je dan niet meer horen over die  dure pedicure. 

zondag 26 juli 2015

TOILET

Het is zeven uur vijftien. Vroeg nog. Ik sliep vannacht denk ik om één uur. Toch een redelijke ruk. Voor mijn doen dan. Slapen lukt me nu toch niet meer, dus ik ga er maar uit. Met mijn duffe kop loop ik naar de w.c. voor mijn ochtendplas.

Ik bedenk me nou ineens dat ik al in geen tijden meer last heb gehad van een ODOL, zoals mijn vrienden en ik dat noemden. ODOL stond voor: Ontzettend Dikke Ochtend Lul. Die ODOl is heel stiekem uit mijn leven verdwenen. Denk nu niet gelijk dat ik helemaal geen erecties meer heb of zo, want die zijn er nog wel degelijk, hoewel minder krachtig en veelvuldig als in de voorgaande jaren. Maar hoe kwam ik daar nou op? Oja, ik ging plassen.
Onderweg zie ik een enorme stapel prei op het aanrecht liggen. Er moet vandaag preiproll, zeg maar gewoon preisoep, gemaakt worden.
Maar eerst even plassen.

Ik pies zittend en al zittend prijs ik me gelukkig dat ik überhaupt weer gebruik kan maken van deze toilet. Deze pot is namelijk bijna twee dagen overvol geweest en dat is heel zwaar afzien. Hij was verstopt en ik kon er echt niks meer bij doen of hij liep over. Ik moest nogal eens piesen en poepen natuurlijk gedurende die anderhalve dag. Buren ken ik hier nog niet en om nou steeds naar kroegen in de buurt te lopen is ook zo wat. Dus wat doe ik: ik doe mijn behoeften in de wastafel. Plassen is geen probleem maar poepen valt beslist niet mee. Want zo’n wastafel is nogal hoog dus ik moet hoog op mijn tenen gaan staan om mijn kont boven de wastafel te krijgen, waarna het persen kan beginnen. De ene keer gaat het goed, de andere keer minder. Er valt bijvoorbeeld een keer een klodder tussen mijn billen uit op mijn onderbroek. Daar leer ik van dus trek ik mijn broek uit voor het poepen. Dan vallen de laatste restjes op de douchevloer, daar zijn ze gemakkelijker op te ruimen. Om mijn kont af te vegen gebruik ik steeds een nat gemaakt handdoekje, dat ik na elke poepsessie weer grondig uitspoel en te drogen hang.
Een werkelijk hels karwei vind ik het om mijn ontlasting door het kleine afvoergaatje van de wastafel te duwen, te masseren. Met warm water gaat dat wel makkelijker maar die stank …….  Pas helemaal schoon is de wastafel na een flinke boenbeurt met wc-eend.

Wat een opluchting als zaterdagavond de man van het Rioleringsbedrijf Van der Velden aan de Woelwijkstraat aanbelt om de wc te door te spuiten. Het is een opgewekte jongenman, een fris gezicht, leuke krullenkop. Zijn overall is verbazingwekkend schoon. Lachend loopt hij op mijn toilet af. Observeert hem heel even en zegt dan:
‘Zit er misschien een wc-blokje in?’ En ja hoor nú pas en meteen nadat hij het gezegd heeft, realiseer ik het me: er zat een wc-blokje aan de rand van de wc-pot en dat is nu weg! Dat is de boosdoener. De  man blaast de wc met een compressor door  waar door de wc inderdaad  snel doorloopt. Hij vindt het fijn dat ik intussen een emmertje water voor hem getapt heb om de toilet nog eens lekker fris door te spoelen. Het water in de pot is nu helemaal helder. De gore, bruine drab van de afgelopen dagen is weg. De vrolijke rioolwerker stopt zijn arm tot aan zijn ellenbogen in het wc gat en ‘arresteert’ het inmiddels zeeploze wc.-blokje. 
‘Als dit nog eens gebeurt moet u wel betalen, hoor,’ waarschuwt hij, ‘vandaag is het nog  gratis’ … en opgewekt vertrekt hij weer. Aan deze ‘fijne’ momentens dacht ik, al zittend en plassend op de wc pot.


Mijn handen ruiken nog steeds verdacht, merk ik. Nu dan eerst even grondig de handen wassen en een lekkere preisoep maken … dat doe ik voor Kawus, de vriend bij wie ik nu even in huis mag wonen … hij komt vandaag terug uit Iran … hij was daar vier weken … zal wel honger hebben na zo’n lange reis. Vanochtend om negen uur heb ik de soep al klaar. Kawus is inmiddels allang thuis … vanaf half één. Maar hij had nog geen honger … vooral slaap. Het is nu het is nu kwart over acht, hij slaapt nog steeds en de preiproll staat nog vrolijk te pruttelen. 

zaterdag 25 juli 2015

FIETS

Het is markt in Rotterdam. Altijd op dinsdag. Het vervelende daarvan is dat alle officiële toegestane fietsstallingsplekken, zoals fietsenrekken, fietsstandaards en fietsaanleunpalen dan bezet zijn. Zelfs tùssen de fietsstandaards is geen plek meer te bespeuren. Een enkele keer staat er wel eens een fiets niet dubbel op slot, dan zet ik hem soms gewoon stiekem ergens anders neer zet de mijne dubbel op slot op zijn plaats. Dat is natuurlijk wel gemeen spelen …. fietsers onder mekaar echt zijn vuil …..
In het centrum van Rotterdam zijn de officieel toegestane fietsstallingsplekken  schaars en schijnbaar opzettelijk heel erg onduidelijk aangegeven.

Er zijn nogal wat plekken waar fietsen niet gestald mogen worden: niet aan bomen, niet aan verkeersborden of lantarenpalen, niet aan bouwhekken of boombeschermingshekken of aan hekken om grasperken heen, niet aan smeedijzeren sierhekken of bushaltes, niet aan zitbankjes , niet aan stapels marktkramen of stapels terrasstoelen, niet  aan afvalbakken of vuilcontainers, niet aan toegangshekken van scholen, kerken of moskees, niet aan doelpalen van een Johan Cruyff Court of aan doodgewone doelpalen, niet aan nooduitgangen, niet aan klimrekken, niet aan aanlegsteigers kortom eigenlijk nergens aan dus, behalve aan een officiële fietsstalplek.

De rotterdamse regels worden streng gehandhaafd  Want: wanneer je je fiets niet op de juiste wijze stalt, wordt hij door meedogenloze stadswachten losgeknipt van de zelf creatief bedachte fietsstalplek. Vervolgens wordt de tweewieler meegenomen en getransporteerd naar een enorme loods met een ontelbaar aantal andere losgeknipte fietsen …  en nou komt het: daar, in die loods kan je voor vijftig euro, je  eigen meedogenloos losgeknipte fietsje,  weer terug kopen.

Op dinsdag moet ik toevallig ook altijd in het centrum zijn, in de bibliotheek. Dan geef ik Nederlandse les aan de Poolse Jolanthe. ’Nederlandse les’ is een ietwat zware term, voor wat ik met de boomlange Poolse vrouw (1.92m) doe: twee uurtjes Nederlands praten, over koetjes en kalfjes. De officiële term voor wat Jolanthe en ik samen doen is ‘Samenspraak’. Een project dat door het Rotterdamse Gilde wordt aangeboden aan buitenlandse mensen, die iets soepeler de Nederlandse taal willen leren spreken.
Deze 28-jarige  Jolanthe is een uitstekende leerling. Zij is pas zes jaar in Nederland en heeft zich al een behoorlijk vlotte Nederlandse babbel verworven. Dat komt waarschijnlijk door contact met haar sportvrienden. Zes jaar geleden gaf ze zich namelijk gelijk op als lid bij de Rotterdamse volleybalcub Libanon.  In Polen volleyde ze ook al. Behoorlijk succesvol bij Lotos Trefl Gdansk. De echte absolute top was voor haar niet weggelegd in Polen. Haar lengte is dan wel een enorm pluspunt voor haar als volleybalster maar in Polen waren er volop lange, en soms nog wel langere dames dan zij met ook nog eens een veel betere techniek.
Hier in Rotterdam is ze vrijwel wekelijks uitblinker bij Libanon. De clubleiding heeft daarom besloten om  haar tot spelverdeler van het team te promoveren en haar een profcontractje te geven voor het volgend seizoen. Dat is natuurlijk fantastisch voor haar want tot op heden moet ze in haar onderhoud voorzien door allerlei onzekere, slecht betaalde kutbaantjes bij het Kruidvat, bij de groenteveiling of als assistente bij een tandarts.

De ’Samenspraak’ van deze dinsdag was extra leuk geweest, zeker ook door dit goed nieuws van Jolanthe. Jammer alleen dat wanneer ze juist zo opgewekt de bibliotheek uit wandelen moeten constateren dat allebei hun fietsen niet meer om ‘hun’ verkeerspaaltje staan.  Hun AXA-kettingsloten liggen doorgeknipt op de grond. Naast dat paaltje.  

vrijdag 24 juli 2015

GEKKENHUIS

Het was kort na middernacht. Ze hadden nog even doorgekletst over de foto’s die hij op Koningsdag gemaakt had. Foto’s van zijn fietstochtje van Rotterdam naar Dordrecht, van zijn verblijf in Dordrecht en van zijn korte verblijf in Rotterdam.
Op zijn zachtst gezegd waren het toch wel vreemde foto’s. Neem nou alleen die rare ‘selfies’ van de heenweg. Op de eerste selfie in Rotterdam nog, was hij nog gekleed tegen koel weer: lange broek, rode jas, blauwe pet …  en op de laatste selfie van de heenweg staat hij bij de brug in Dordt, gekleed in een oogverblindend kanariegeel wielrenshirt met daaronder een wielrenbroek  waar zijn ‘fiere bobbel’ duidelijk in uitgetekend was. Uit deze selfies konden duidelijk twee geheel verschillende conclusies getrokken worden:
-         of het was lekker weer geworden onderweg hij had wat kleren uitgetrokken    
-         of hij spoorde niet en wilde in deze doldwaze uitdossing Dordrecht (en de koning) schrik gaan aanjagen.

Hij had hun ook nog even vlug  bezocht, voor een sanitaire stop maar daar waren geen foto’s van. Daar had hij geen tijd voor.

Hij had het ridicule plan opgevat om de Koningsdagtoeristen in Dordrecht te fotograferen. Niet de jarige koning dus, maar alleen ’zeg maar’ zijn publiek. In grote getale was het publiek steeds daar, waar de koning langs voer … en er werd enthousiast geroepen: ‘koning, koning, koning!’ door grote mensen en kinderen … en de koning keek en hij lachte … en hij gaf Maxima een por en dan lachtte zij ook … en er werd vooral door grote mensen gefotografeerd … twee mensen vielen daarbij zelfs in het water … en daar heeft hij nou net geen foto’s van gemaakt. Hij fotografeerde een paar honderd mensen, die allemaal tegelijk een paar foto’s maakten van de lachende koning, die Maxima opeens weer port.
Al die mensen fotograferen dat vond hij blijkbaar leuk om te doen. Was wel een beetje abnormaal. Een beetje toch wel.
En dan zag hij al die mensen ineens weer wegspurten van die plek waar de koning en de koningin zojuist nog waren. Ze trokken hun vrouwen en kinderen mee, hun fototoestel in de hand … dàt fotografeerde hij … rennen naar de volgende plek …  misschien wel een plek waar straks ‘het oproer kraait’ zo leek dat publiek haast te denken. De prinsesjes zaten er ontspannen bij. Hun knietjes een beetje uit elkaar. ‘Meisjes!! Knietjes!!’ zag je Maxima zeggen. De prinsesjes brachten onverwijld hun knietjes kuis bij elkaar. En dàt legden honderden gretige mensen allemaal tegelijk op hun eigen digitale toestelletje vast en hij, hij fotografeerde die massa.
Hij had schijnbaar weer gauw genoeg van Dordt want het was pas half vier in de middag toen hij alweer in Rotterdam stond. Die tijdsaanduiding was tenminste op de foto te zien die hij van zichzelf gemaakt had. Hij had een oranje feesthoedje op met witte slierten wapperend uit de punt van dat hoedje en uit zijn mond stak een rolfluitje dat hij helemaal had uitgeblazen. In zijn linkerhand had hij een half leeg gedronken glas bier. Het zal vast zijn eerste niet geweest zijn … en niet zijn laatste ook! Achter hem speelde een bandje met mannen met oranje blazers (jasjes, bedoel ik).
Hij kon zich daar nog een uurtje of wat vermaken, want om uiterlijk zes uur moest hij zich weer melden in het gekkenhuis.

Het was tijd voor ze om te gaan slapen: ‘Nu ik zijn foto’s  gezien heb’, zei ze, ‘ben ik er he-le-maal van overtuigd, dat je er goed aan hebt gedaan, schat om zijn vrouw te waarschuwen. Het had best eens helemaal fout kunnen lopen. Nou, weltrusten schat.’

‘Weltrusten lieverd.’ 

donderdag 23 juli 2015

DOOD

Ik noem hem Martin, want zo heet ons broertje nu eenmaal. De naam Tinus is jaren geleden aan hem gegeven, toen hij ergens in Limburg woonde. Geen flauw idee waarom. Maar ik vind het prima, hoor … blijf hem vooral zo noemen en herinneren als je gewend was… òf als Tinus òf als Martin.
Martin is er niet meer. Hij was al een tijdje erg ziek. Gisteren, woensdag 22 juli, stierf hij, 64 jaar oud.

Martin is de eerste van de tien kinderen Mastwijk die naar de hemel gaat. Misschien wel de laatste ook … hoewel Marco en ik maken ook nog wel een redelijke kans …… (grapje).
Zijn broers en zussen wisten wel, dat er een Martin bestond, we kenden allemaal zijn naam.  Allemaal wisten we ook dat hij ‘niet goed’ was maar veel wisten we niet van hem. Dat komt omdat we hem nauwelijks of niet hebben meegemaakt als gezinslid.  
Martin was anderhalf toen hij  in Limburg, bij de nonnetjes, moest gaan wonen. Als dreumesje was hij thuis, ongewild, een ongeleid projectiel: een gevaar voor zichzelf en anderen in het gezin. Ik was  tweeëneenhalf en zus Lidy lag nog in de luiers toen die kleine wildebras het huis uit moest.

In Limburg, waar Martin bijna zestig jaar woonde, kreeg hij alleen op zijn verjaardag, op 11 juli, bezoek, meestal van mamma. Er was daar dan taart voor iedereen en er waren kado’s, altijd weer diezelfde kado’s: een kleurboek, kleurpotloden, een nephorloge, een tasje, een petje of fel gekleurde kralen om kettingen van te rijgen. Met Sinterklaas stuurde ma altijd iets nuttigs: een warme trui, die ze zelf breide  of een paar pantoffels.
Sporadisch ging pa of een van de broers of zussen mee naar Limburg. Dus bleef Martin een vreemde voor ons, behalve voor mamma natuurlijk. Tja, ook via dat kleine fotootje op de schoorsteenmantel leerden we hem natuurlijk niet echt kennen.
Marco de jongste van de Mastwijken heeft Martin misschien nog wel het meest bezocht.

Op haar sterfbed in 2004 vroeg ma me of ik contact wilde houden met Martin. Dat heb ik gedaan, de eerste paar jaar bezocht ik hem in Limburg, net als ma zelf deed, één keer per jaar, op zijn verjaardag. De laatste vijf jaar ging ik maandelijks naar zijn laatste woonplek: Middelharnis.
Voor mij waren die bezoeken een feest, vooral die in Middelharnis: ik genoot van Martins eetmanieren: schrokken en klokken … van onze wandelingen door het park: we schetterden luid allerlei bekende kinderliedjes. We smulden softijs bij een super chagrijnige patatboer. De helft van het ijs lag op de grond en Martin stond er in te dribbelen.

Voordat ik op de bus stapte naar Rotterdam zong Martin zijn Marco-mantra. Die luidde zo: Marco, Marco, Marco, ……Jajajajajaa, zei ik dan, de volgende keer neem ik Marco mee. En wannèèr ik die volgende keer Marco meenam, negeerde Martin hem compleet. Vreemd hoor.

Sinds Martin zijn voet op drie plekken brak, mocht hij niet meer wandelen. Martin vond het eigenlijk wel prima in die rolstoel: hij zag me graag duwen. Vond ik zelf óók leuk, hoor. Racen en abrupt remmen. Hij kraaide van plezier.

Ik fantaseerde de laatste maanden nog wel eens over ‘een leven met een normale even oude broer’. Hoe anders zou mijn leven gelopen zijn?! We schelen precies één jaar. Samen naar school, sporten, naar de bios, achter de meisies aan …. In gedachten idealiseer ik dat nu wel een beetje maar we zouden natuurlijk ook een stelletje etterbakken kunnen zijn naar mekaar … we zouden mekaar de tent uit kunnen vechten.
Laat maar die fantasie …. Ik neem onze Martin gewoon zoals hij was: niet normaal, maar hij is wèl mooi zijn hele leven vrolijk, vriendelijk, lief en sociaal gebleven voor iedereen in zijn omgeving. Ik zou willen dat zoiets als ‘wèl normaal’ beschouwd zou gaan worden.  

woensdag 22 juli 2015

BOOS

Ik wilde beslist niet naar de Eerste Hulp. Waarom? Tijdens een therapeutische bijeenkomst in het Klooster in het Oude Noorden had ik een sprong gemaakt, zo hoog als ik kon. Maar op een gegeven moment kwam de zwaartekracht  natuurlijk in actie. Die trok me naar beneden. Onwillekeurig boog ik mijn voeten naar mijn scheenbenen.  Zo gingen de randen van mijn hielen met een rotvaart naar de plavuizen vloer en daar verbrijzelde ik allebei mijn hielen. Er moest wel gekraak te horen zijn geweest want mij werden verschrikte blikken toegeworpen en ik zou ook gewankeld hebben, want van verschillende kanten werd ik ondersteund. 112 werd al gebeld.
Dat was toch helemaal niet nodig. Ik rukte me los om naar mijn stoel te lopen en al bij de eerste stap zakte ik door mijn hielen. Ze voelden aan als brinta-pap, die hielen. Ik blubberde naar de grond en gelukkig had ik nog volop kracht in mijn armen om mijn val te breken. Op de ambulance werd niet gewacht. Vier mannen pakten me op, sjouwden me naar een auto, kwakten me op de achterbak en reden me naar Franciscus.
Een van die mannen, Theo heet hij, dacht ik, had mijn woede gewekt, de woede waardoor ik zo belachelijk hoog opsprong. Maar waarom ik nou zo boos op die Theo geworden was … met het breken van de hielen ben ik het vergeten … het was wel iets met boosheid, ….. o, ja, nou weet ik het weer. Theo zei, heel serieus, heel lijzig ook, alsof hij stevig had zitten blowen:
‘Je boosheid,’ zei hij, ’je boosheid, moet je diep, heel diep in de grond begraven.’
Juist die uitspraak deed mij alle boosheid voelen. Boosheid over allerlei grote en kleine dingen, die ik mijn leven lang had weggestopt.

De boosheid op mijn vader, die mij een harde klap in mij gezicht gaf om dat ‘godverdomme’ zei.
De boosheid op mijn leraar, in de vierde klas van de lagere school, die, toen hij het gezegde:
‘Hij werd zo rood als een boei,’ behandelde,
 tegen de andere kinderen in de klas zei:
’Als je nou precies wilt weten wat dat gezegde betekent, dan moet je naar hem daar kijken.’ … en ‘hem daar’ was ik dus.
De boosheid op mijn leraar, in de zesde klas van de lagere school, een onooglijke, dikke kloosterling, die mij
 ‘te lelijk voor woorden noemde, om zich in de buurt van vrouwen te vertonen.’
De boosheid ook op mijn moeder, die mij avond aan avond vertelde, wat een vervelende man mijn vader toch was. Het enige waar die man goed voor was, was te werken en eens per jaar een kind te verwekken. Tot haar afschuw wilde hij wel elke avond met haar neuken. Zijn plasser was binnen de kortste keren dik, lang en hard … ze hoefde er maar een natte dweil bij te houden of zijn plasser was al stijf. Ik had dat allemaal liever niet willen horen.
De boosheid ook op Carole mijn toenmalige echtgenote, die geen greintje respect voor me toonde en me, voor vrij onbenullige zaken, uitmaakte voor ‘lul’, ‘klootzak’ of ‘egocentrische paardenlul’.
Het àllerergste vond ik nog wel dat Carole mij verweet, drie levens te hebben geruïneerd: dat van haar en de levens van onze twee zonen. Geruïneerd!

‘Boosheid moet je diep onder de grond stoppen’ aldus Theo.
Ik had al ervaren … dat het inslikken van boosheid heel makkelijk nieuwe boosheidsmomenten uitlokt. Vandaar mijn destijds ietwat te extreme woede over Theo’s uitspraak.

Ik weet nu dat het tijdig en beheerst ventileren van gevoelde boosheid, beslist helend werkt.

dinsdag 21 juli 2015

BAKFIETSWIJK

Na de verplichte bezoeken aan de Euromast, museum Boymans en het onvermijdelijke vaartochtje met Spido strijken we aan het eind van de middag neer  in het geheel vernieuwde café Faas op het Zwaanshals. Mijn neef Evert uit Australië is na ruim dertig jaar weer eens in Rotterdam neergestreken en natuurlijk moet hij ook het Zwaanshals bezoeken, waar hij geboren en getogen is.

Hij woonde samen met zijn moeder en haar vriendin boven Dansschool Regina, waar zijn moeder ook werkte al lerares jazzballet. Dansschool Regina is al lang uit het Zwaanshals verdwenen, de oprichters zijn  onlangs overleden. Evert zocht tevergeefs naar de dansschool. Op de plek waar ooit de dansschool gevestigd was is nu een fietspad aangelegd dat vanuit de Bloklandstraat via het bruggetje over de Rotte een snelle verbinding vormt met Crooswijk. Evert moet wel even slikken om het verlies van zijn geboortehuis maar hij is wel zo fideel te erkennen dat deze nieuwe verbinding tussen Crooswijk en het Oude Noorden een verbetering is.

De woning waar ik zelf in 1969 met mijn toenmalige vriendin Carole introk, Zwaanshals 220a, boven de autospuiterij van huisbaas Tibaut, is ook gesloopt, net als alle andere Zwaanshalspanden tussen Wolstraat en Fabriekstraat.
De ingang van 220a was destijds precies tegenover het politiebureautje Zwaanshals, waar de bebaarde agent Nuninga de scepter zwaaide.

Mijn neef Evert merkt terecht op dat met die sloop, een flink aantal woningen voor Rotterdammers, die het niet zo breed hebben is verdwenen. Daarvoor in de plaats is weliswaar een aantal koddige eengezinswoningen teruggebouwd maar die zijn, hoe je het ook wendt of keert, overduidelijk bestemd voor Rotterdammers met een dikkere portemonnee.

Vol ongeloof hoort Evert mij aan als ik hem vertel dat het nieuw beleid is van de gemeente Rotterdam om het Oude Noorden af te pakken van zijn autochtone bewoner, zeg van maar Jan de Arbeider. Door op meerdere plekken in de buurt te slopen en daar vervolgens voor Jan de Arbeider onbetaalbare nieuwbouw te realiseren. Ook is het de nieuwe politiek om in sommige, van origine betaalbare stadvernieuwingsprojecten, de huren zodanig schaamteloos op te drijven, dat die woningen onbereikbaar worden, voor hen voor wie ze eigenlijk bedoeld waren.

Vol verbazing ziet Evert hoe het ooit zo piepkleine Kookpuntje een waar Kookpuntimperium heeft weten op te bouwen op het Zwaanshals, Noordplein en Zaagmolendkade. Van heinde en verre komen mensen daar hun peperdure kookspulletjes kopen en onbetaalbare workshops volgen om lekkere hapjes, snoepjes, bonbons of allerhande gerechten te leren maken. Het Kookpunt is zo een belangrijke voortrekker van een ander doel dat het gemeentebestuur met het Oude Noorden heeft: de wijk moet verheven worden. De wijk mag geen simpele arbeiderswijk meer blijven:
geen simpele bakkertjes meer, geen slagertjes, geen drogisterijen of simpele kroegen, geen chinees, kapper, patatzaak of dierenspeciaalzaak, geen kaasboertje … maar wel …. Portugese, Kaapverdische, Marokkaanse, Poolse, Tsjechische restaurantjes, galeries met gedurfd abstracte kunst, een wodka-specialist, een sieradensmederij, een ijswinkel met onbetaalbaar ijs ( 1 euro per bolletje!).
De gemeente ziet Het Oude Noorden langzamerhand graag veranderen in een ‘bakfietswijk’: een wijk voor jonge gezinnen met een ruim inkomen.
Mijn neef zijn bek valt open van verbazing als ik hem vertel dat het gemeentebestuur welhaast gretig bereid is dit vestigingsbeleid nog geldelijk te ondersteunen ook.

Heel toevallig is Evert nog in Holland als er een soort Picknickhappening georganiseerd wordt op de Rotte. Nabij de Noorderbrug zijn eilandjes gecreëerd, waarop ‘onder het genot van luide muziek’ gegeten en gedronken kan worden. Een schaamteloos decadent gebeuren.
Ik moet persoonlijk enkele tientallen oer-Oude Noorderlingen ervan weerhouden om de stenen, die ze al uit het trottoir hebben getrokken, om naar de egocentrische yuppen en de bezoekers van hun eilanden te gooien, toch maar weer neer te leggen. Ik beloof om deze geëmotioneerde mensen naar huis te brengen. Ze lopen achter mij en Evert  aan met hun ogen stijf dicht en de vingers straf in hun oren.


‘Een geweldig sukses Rottepicknick’ staat er in het steeds yupperiger wordende wijkrantje. Neef Evert weet wel beter. Hij is blij dat hij als autochtone Oude Noorderling weer snel richting Australië kan vliegen. Hier is hij niet meer thuis.        

maandag 20 juli 2015

JAKKEREN EN JAGEN

Zeker vijf minuten zat ik roerloos voor het café in de auto, mijn handen om het stuur geklemd. Helemaal toevàllig stond ik daar om half elf  ’s ochtends stil. Voor dat café. Ik was me rot geschrokken en pakte gelijk de eerste de beste afslag. Aan het einde van die afslag  begon de bewoonde wereld weer. Daar bij dat kleine Franse cafeetje. In Valence. Halverwege Lyon en Avignon.
 ‘Het was toch niet mijn schuld?’ dacht ik.
Ik vond eigenlijk van niet. Het was niet mijn idee om op die Franse tolwegen te gaan jakkeren en jagen. Ik reed juist heel rustig.

Ik moet wel toegeven: lekker zat ik niet in mijn vel. Mijn vrouw zei nog:
‘Jee, jongen volgens mij kan je beter met de trein gaan … hoe heet die trein ook al weer …
‘De Thallys bedoel je zeker, Carole?
‘Ja, Jee, die bedoel ik. Waarom heb je dat eigenlijk niet gedaan. Het is makkelijk, snel en comfortabel.’
Helaas was de Thallys al in mei he-le-maal uitverkocht en ik wou persé in juli terug naar Avignon. Terug naar de plek waar ik bijna doodgereden was. Door een automobiliste die nooit meer iets van zich heeft laten horen. Schande!

Ik erfde eind vorig jaar een vrij luxe Mazda Sedan van mijn ome Jan. Ik had er nog niet zo gek veel mee gereden. In de stad lukte het wel. Zelfs in de spits. Als ik maar niet opgejaagd werd.
Op de grote weg ging het op z’n zachtst gezegd: klote.  Ik had vooral moeite met flinke snelheid maken, om in te halen. Ik reed meestal niet harder dan 70 hooguit 80. Ja, d’r werd nogal eens getoeterd om me heen. Mijn bumper werd een geliefd kleefobject. Moest ik dan ook als een gek 120 of 130 gaan rijden? Nee toch zeker! Geen denken aan en: eerlijk is eerlijk, ik durfde het ook niet.

Toch moest en zou ik dit jaar weer naar Avignon gaan. Naar het theaterfestival.
Ik vertrok doelbewust om half elf ’s avonds, een tijdstip waarop de Nederlandse wegen zo langzamerhand leeggelopen waren. Dat bleek in eerste instantie een gouden greep. Hoewel het grote aantal vrachtauto’s me toch wel wat tegenviel. Ik had gehoopt, dat die chauffeurs ook lekker een tukkie zouden doen op dit tijdstip. Integendeel zelfs, ze waren niet alleen met veel maar ze dachten ook het rijk alleen te hebben. Als pure wegpiraten  gedroegen ze zich: met zijn drieën naast elkaar en veertig kilometer boven de snelheidslimiet. Een enkele automobilist waagde het ze in te halen: via de vluchtstrook.
Ik was met mijn bangelijke rijstijl ook in die nachtelijke uurtjes natuurlijk een hinderlijke spelbreker. Zeventig reed ik, heel soms tachtig.
Af en toe week ik maar even uit naar de vluchtstrook als ik het idee had dat zo’n trucker me niet gezien had ... het twee keer kort achterelkaar toeteren zal wel een soort bedankje geweest zijn van zo’n trucker … denk ik …
Benauwd kreeg ik het als ik een baantje op moest schuiven om een vrachtwagen de gelegenheid te geven in te voegen. Ik nam dan maar meteen gas terug zodat ik weer snel achter die truck kwam te hangen.

Een schoolbusje kwam me achterop gereden, zag ik ineens. Het busje ging hard … zeker honderdveertig ... ik vijfenzeventig.  Op het aller-, aller-, allerlaatste moment zag de chauffeur van het busje mij. Hij had vast zitten pitten! Gooide abrupt zijn stuur om, knalde tegen de vangrail en sloeg vijf- zesmaal over de kop. Bloedende, huilende kinderen klommen van boven uit het busje, dat op zijn kant lag. Ik ging gelijk van de weg af … de eerste de beste afslag … en toen zat ik hier zeker vijf minuten roerloos voor dat café, in mijn Mazda, mijn handen stijf om het stuur geklemd.

Aan zijn manier van doen te zien hebben ze een psychiater op me afgestuurd. Hij stapte mijn auto in. Kwam naast me zitten. Sloeg z’n arm om me heen en begon te praten. In het Frans. Dat verstond ik. Hij dacht dat ik wel erg geschrokken zou zijn ... toen dat busje met al die kinderen vlak voor mijn ogen crashte. Mijn handen zaten als vastgenageld aan het stuur. De rest van mijn lijf shakete onophoudelijk.
De psychiater zei, dat ze het allemaal hebben overleefd. Hier en daar een schrammetje. Ze zijn alweer onderweg naar hun vakantiebestemming: Spanje. De chauffeur zal zijn lesje wel geleerd hebben, die was er nog het ergst aan toe.

Zelf besloot ik niet meer verder te rijden. Nu pas besefte ik dat ik met mijn benepen rijgedrag een gevaar was op de weg. Ik zette mezelf en de Mazda terug op de autotrein naar Rotterdam.

De eerstvolgende keer ga ik gewoon met de Thallys naar Avignon.                                                                                                                                                                                           

zondag 19 juli 2015

HONDJE

Zijn drink- en voederbak stonden er nog. Zijn plaid in het halletje lag er ook nog. Met zijn haren, schilfers  en wat kruimels van zijn bot. Dat typische hondengeurtje hing d’r nog.
Toch hadden we hem al weer een paar weken geleden laten inslapen. Sita, onze hond. Hij kon niet meer. Hij zakte steeds door zijn achterpoten. Ik moest hem naar die boom bij ons voor de deur dragen, zodat ie daar kon poepen en piesen. Dat liet hij toe. Hij kon niet anders natuurlijk. Hij hield zijn poep of pies dan nog wel netjes op, tot we bij die boom waren … best lang nog .. en knap van hem hoor! Die stoere vlerk. Die geile rakker, die een ouwe, incontinente, hulpbehoevende reu was geworden. Wat hebben we een plezier gehad met dat beest!

Als de mensen vroegen wat voor hond het nou was, zeiden we altijd ‘een Gordon Setter’ maar dat was niet helemaal waar. Onze Sita was slanker, kleiner en had kortere poten dan een raszuivere Gordon Sette. Sita was eigenlijk een doodgewoon vuilnisbakkie, met het jachtinstinct van een originele jachthond, zoals bijvoorbeeld een Ierse Setter dat heeft. Die grote hond met die lange, rode haren.

Als we met Sita in het bos waren, lieten we hem lekker los. Dat mocht anno 1980 nog. Dan schoot hij als een drietrapsraket op argeloos grazende konijntjes af. Het is hem godzijdank nooit gelukt om zo’n onschuldig beestje te pakken te krijgen. Sita dolde die konijntjes alleen maar een beetje. Hij speelde het spelletje: ‘Rennen! Ik kom er aan!’. Tijdens zo’n konijnenachtervolging kon hij wel eens een paar keer over de kop slaan … hij rolde zo’n drie of vier keer door en zette het dan weer op een sjezen.
We waren hem soms zomaar een uur kwijt … echt he-le-maal kwijt … we maakten ons zo af en toe wel een beetje ongerust. Vooral toen we hem pas hadden. Wij hebben nooit naar hem hoeven te zoeken. Sita zocht ons ook nooit: hij vond ons gewoon altijd. Ineens stond hij dan weer voor onze neus. Hijgend met zijn bek wagenwijd open. Zijn lange, dunne, rode  tong, zijwaarts uit zijn bek wapperend … kwijlend ook.  Letterlijk stond hij voor onze neus. Want Sita had zo nu en dan een verrassing voor ons. Boven op zijn rug. Hij had, als een echte jachthond,  met zijn rug in paardendrollen, koeienvlaaien of stront van een andere hond, liggen rollen. Wáárin precies was meestal onduidelijk maar de stank was altijd verstikkend.
We móésten Sita dan wel verleiden het water in te gaan. Dat was een koud kunstje. Onze zonen gooiden stokken in de Kralingse Plas en daar stoof hij maar al te graag achteraan. Carole en ik stonden zowat te kotsen, maar de jongens  hadden er niks van om Sita zijn rug schoon te maken.  Ja, gewoon met hun blote handen. Sita vond het allemaal prima. Kwispelend en hijgend met zijn bek wijd open .. het leek wel of hij stond te lachen.
’t Was alleen niet zo fris voor de badgasten van het strandbadje. Maar die hadden waarschijnlijk niet eens in de gaten, wat zich hier afspeelde. Ik wist in ieder geval wèl gelijk weer, waarom ik niet zo graag in de Kralingse Plas ging zwemmen.

Vandaag heb ik al die spulletjes van Sita maar eens opgeruimd. Die plaid, zijn voeder- en drinkbak.
Een lekker geurtje gespoten in het halletje. Lavendel.

Boven de plek, waar hij altijd lag, heb ik een mooie grote actiefoto van hem opgehangen: Sita schiet uit de startblokken om de konijntjes de stuipen op het lijf te jagen!

zaterdag 18 juli 2015

VEEL GEZOPEN

Terwijl de politieman nog wat formulieren invult, mag ik even naar mijn vrouw bellen.
‘Hoi Carole, met mij, ik zit op het politiebureautje.’
‘Het lijkt wel of je  gezopen hebt,’ zei ze gelijk.
‘Ja, dat klopt ik heb een paar pilsjes op; misschien wel een paar te veel.’
‘Luhhul …. nee …. zonder gekheid, dat meen je toch niet hè?
‘Waarom denk je anders dat ik nu op het politiebureau zit, schatje?’
‘Ja, hou nou maar op met dat ‘schatje gedoe’ van je en kom onmiddellijk naar huis. Ik heb zo meteen een belangrijke vergadering. Huurdersvereniging weetje wel?
‘Nee!’
‘Wat nee?!’
‘Allebei ‘nee!’ Ik moet hier blijven, deze nacht en van een zogenaamd belangrijke vergadering van jou weet ik niks af. Zoek maar een andere oppas’
‘Wat?? Zijn ze daar gek geworden. Heb je soms iemand doodgereden of zo … vertel op wat is er gebeurd …’
‘Niks.’
‘Kom op man voor ‘niks’ houden ze je niet vast. Heb je soms weer een oud vrouwtje half dood gereden met je stomme dronken kop?’
‘Hou toch eens op, trut, ik was niet eens met de auto … ik fietste op het Zwaanshals … slingerde een beetje …, zoals ik wel vaker doe … alleen misschien nu vanwege dat druilerige weer, een beetje meer dan normaal.’
‘Maar je hebt mij helemaal niks gezegd van een receptie op je werk.’
‘Klopt.’
‘Nou, wat was er dan?’
‘Heb na het werk nog even in café Faas zitten naborrelen met Roos en Harrie.’
‘Godverdomme! Wèèr met die kut-Roos … daar moet je eens mee stoppen, jongen, weet je dat?! Weet je Jee: als je beter kan, moet je beter gaan, hoor … ik red me heus wel met de jongens …’
‘Carootje, Carootje, doe nou toch effe rustig, hé?!’
‘Hoeveel heb je nou weer gezopen?’
‘Hooguit zes pilsies.’
‘Dat zijn er dus tien, jou kennende. Die tien wijntjes voor dat kankerwijf heb je zeker ook betaald, klootzak, dat je er bent.’
‘Hooguit zes wijntjes heb ik betaald’
‘Dat zijn er dus tien, jou kennende … oeoeoeoeoe … wat ben je toch een vreselijke  zakkenwasser.’

‘Ik vond zelf, dat ik niet zo heel erg slingerde maar die gasten van de politie wilden per sé dat ik blies … 1,8 ….een veel te hoog promillage … en dat voor maar zes biertjes.’
‘Tien.’
‘Het waren er niet meer dan zes!’
‘Tien!’
‘Mijn fiets en ik moesten allebei mee naar het bureautje en daar zit ik nu. Meneer de politieagent vult formulieren in met allemaal gegevens over mij. Weet je Carole, meneer de agent is zo blij als een kleine jongen, dat hij mij kon oppakken … hoeft hij niet meer in die druilerige miseregen te surveilleren èhhhèn hij kan straks lekker die live voetbalwedstrijd Feijenoord – Galatasaray op tv gaan zitten kijken, hè meneer de agent? ……’
‘… hou nou maar op Jee … straks voelen ze zich daar beledigd en dan ben je nog  verder van huis. Je laat me trouwens wel weer lelijk in de steek met die stomme kop van je! Waar haal ik in nu Godsnaam nog een oppas vandaan. Het is tien voor acht en acht uur begint de vergadering.’
‘Waarom vraag je Evertje niet, schatje, dat ventje is toch te allen tijde bereid om alles voor je te doen en alles voor je te laten?!’
 ‘Evertje? ….. Oh, Eef bedoel je zeker? …… Goh wat een goed idee! Paardenlul dat je d’r bent!’

‘Ik moet nu echt ophangen schatje, want ze gaan me achter slot en grendel zetten. Morgenochtend word ik hopelijk weer vrijgelaten. Dag lieverd.’

vrijdag 17 juli 2015

ONGEVAL

Half juli 1997 gebeurde het. Het ongeluk, dat heel mijn leven in de war zou gooien. Mijn vrouw, Carole en ik waren vanuit het Oude Noorden In Rotterdam naar het Zuid - Franse  Avignon getogen voor het vermaarde theaterfestival.

Met fietstassen vol boodschappen, zojuist gescoord bij de supermarkt in Avignon, stak ik voorzichtig de drukke weg over. Van achter een rotspartijtje, onzichtbaar voor mij, kwam een Peugeot aangescheurd.
’Kijk uit!!’gilde Carole nog, die al bijna aan de overkant van de weg was. Er viel voor mij weinig meer uit te  kijken. Ik werd met mijn fiets, vol boodschappen in volle vaart geschept door die automobliste. Een meter of twintig verderop werd ik neergekwakt. Godzijdank vlak voor de stoeprand en niet erop.
Ik was een paar minuten buiten westen. Toen ik bijkwam werd mij van alle kanten bezworen om me niet te bewegen. Was ik ook helemaal niet van plan. Een dood vogeltje was ik. Kon he-le-maal niks. Schokte over mijn hele lijf. Stijf ingepakt werd ik naar het ziekenhuis in Avignon gebracht.
 Ik had een paar flinke wonden op mijn benen, mijn hoofd en mijn armen.  De ernstigste  letsels kwamen later pas aan het licht: twee gebroken ruggenwervels en een hersenschudding. Van dat laatste heb ik nooit zo veel last gehad. Geen hoofdpijn in ieder geval.
Na verloop van tijd viel het me op dat mijn eten me niet meer zo smaakte. Mijn reukvermogen was niet goed meer en ik proefde alleen nog de basissmaken: bitter, zuur en zout. Dat zijn smaken die je met je tong kunt proeven.
Andere, meer subtiele smaken (kaneel, kruidnagel, koriander) en geuren (kaas, deodorant, tandpasta) proefde  of rook ik niet. Anosmie heet dat en dat ontstaat doordat  een stukje reuk- en smaakslijmvlies, dat boven in de neus met kleine zenuwdraadjes vast zit aan de hersenen afscheurt bij een flinke hersenschudding. Gelukkig herstelt de tijd alle wonden … zo ook anosmie maar al met al heb ik toch zeker twee jaar niks lekkers kunnen proeven of ruiken.

Het allerergste was natuurlijk die wervelbreuk. Zou ik ooit nog wel behoorlijk kunnen lopen? Vroeg ik me vertwijfeld af. Om te beginnen moest ik drie maanden plat blijven liggen in een soort gipsmal.
Ze moesten me in het Hôpital Avignon na 10 dagen van obstipatie, ten gevolge van het gebrek aan beweging, een clisma geven om weer ruimte te maken voor nieuw, af te voeren voedsel. Afschuwelijke ervaring zo’n clisma. De Franse verpleegkundige stopte de loop van een soort waterkanon gevuld met water en zeepsop in mijn reet en bleef net zo lang schieten tot ik gescheten had. Onsmakelijk en pijnlijk.

Na twee maanden werd ik overgebracht van het ziekenhuis in Avignon naar Franciscus in Rotterdam. Binnen een maand lieten ze me daar al weer gaan. Mijn rug was genezen. Kreeg niet eens oefeningetjes mee. ‘Veel zwemmen.’ zeiden ze..

Op de lange duur gebeurden er toen dingetjes in mijn leven, die ik in eerste niet met het ongeval in verband bracht. Zo durfde ik plotseling niet meer op de grote weg auto te rijden: geen snelheid te maken, niet in te halen. Ik werd bang als ik werd ingehaald door vrachtwagens en als ik een heuveltje naderde … ik wist dan niets van de situatie achter die heuvel, dat maakte me angstig en onzeker. Ik durfde en durf  alleen nog maar in de stad auto te rijden.

Kort geleden vertelde een kennis, dat zijn vrouw van haar fiets gevallen was. Pats! Op haar hoofd. Ze ging zich daarna raar gedragen. Manisch, depressief. Haar psychiater stelde de diagnose voor haar: bipolair.

Kort na die hersenschudding in Avignon is bij mij ook de diagnose bipolair gesteld. Nooit aan gedacht dat die manisch depressieve stoornis, best eens getriggerd zou kunnen zijn door dat ongeval in Avignon.

In feite is het einde van mijn (Carole en mijn) 45-jarig huwelijk misschien ook wel aan dat ongeval te wijten. Maar ja …. dat zal wel weer typisch te ver gezocht wezen.

donderdag 16 juli 2015

FIETSEN

Mijn broer Tinus, heeft niet lang meer te leven. Tinus, de man met de verstandelijke handicap, die leeft op het niveau van iemand van anderhalf jaar. Zijn nieren doen het nauwelijks meer en hij heeft suikerziekte. Een nieuwe nier en nierdialyse kan hij geestelijk niet aan, dus leeft hij nu vooral op morfine om de pijn te stillen en het medicijn haldol om het delier ten gevolge van de morfine een beetje te onderdrukken.
Toen hij nog in Limburg woonde, ging ik, sinds de dood van mama, één keer per jaar naar hem toe. Sinds ik hem verhuisde van Echt (in Limburg) naar Middelharnis op Goeree-Overflakkee, ga ik één keer per maand naar hem toe. Nu, in deze laatste fase van zijn leven heb ik besloten elke wéék een keertje bij hem langs te gaan.

Rond een uur of elf kom ik aan bij zijn woning. Hij is dan diep in slaap. Een begeleidster vertelt me dat hij dezer dagen zowat 23 uur per dag slaapt. Geen wonder dan, dat hij het dan uitschreeuwt van de pijn, als hij zijn bed uit moet komen. Alles aan hem is dan natuurlijk verstijfd.

Hanna, een begeleidster, port Tinus, speciaal voor mij wakker. Het eerste wat hij zegt is:
‘Marco, Marco, Marco,’ dat is de naam van ons jongste broertje (44 jaar), een mongool … sorry, foutje!! … zo mag ik hem tegenwoordig niet meer noemen, hè? Marco heeft dus het syndroom van down.
Hij zegt niet; ‘Ha, broer, Jee maar Marco Marco Marco’. Een paar minuten later ziet Tinus dat ik er toch ook nog ben dan volgt: ‘ Broertje, broertje’.

Ik ben gaan fietsen van Rotterdam naar Middelharnis. Zestig kilometer. Ik ben kapot. Heb totaal geen gevoel meer in mijn lul. Ondanks het zeemleren kruis in mijn  fietsbroek en het zadel dat volgespoten is met gel.
‘Geef mij ook maar wat van die morfine om de pijn in mijn perineum te verdoven’ wil ik vragen aan Hanna maar daar ben ik uiteindelijk weer eens te schijterig voor.

Tinus ziet er echt niet meer uit. De eerste de beste halfdode heroïnejunk ziet er beter uit dan mijn broer. Hoewel ik stierf van de honger heb ik de helft van mijn brood (één met kaas en één met duo pénotti) aan Tinus opgevoerd. Ik vraag me af of ze hem daar nog wel wat te vreten geven. Zo gretig gaan die stukjes brood van mij naar binnen.
‘Je kan nog wel een half uurtje met hem gaan wandelen, hoor,’ zegt Hanna.
Als we wandelen zingen we altijd liedjes … kinderliedjes … andere kent hij niet … behalve ‘ik ben zo blij dat mijn neus van voren zit en niet opzij‘dan. Normaal brult hij al de kinderliedjes mee, die ik inzet maar nu houdt hij zijn kaken stijf op elkaar. Alleen bij ‘O sewiesewo sewiese walla susanna, sie so se wiese wo se wiese wies wies wies’, pruttelt hij even mee.
Na de wandeling ga ik weg, geef hem nog wel even een zoen op zijn jukbeen. Een hug is niet mogelijk, zoals hij daar zit in zijn rolstoel.

Ik fiets weer terug. Bij Hellevoetsluis begint mijn voorband godverdomme zachtjes leeg te lopen. Het is dan nog tien kilometer tot metrostation Spijkenisse Centrum. Tien kilometer. Tien kilometer en vier keer de band weer oppompen. Ik haal het metrostation godzijdank voor het spitsuur. Want er mogen in het spitsuur geen fietsen meer in de metro. Om half zes was ik thuis. Kapot. Ga douchen en een beetje slapen.

Gelukkig kookt Gabriëla vanavond. Ik had er geen fut meer voor gehad.

woensdag 15 juli 2015

VROEG WAKKER

Deze ochtend ben ik vroeg wakker. Tien voor zes. Ik heb dan bijna vijf en een half uur geslapen. Te weinig eigenlijk. Minimaal zes uur is oké. Maar ja, het is niet anders. Slapen kan ik niet afdwingen ….ja, met nòg meer pillen … maar dat wil ik niet.
Het komt me wel goed uit, die vroegte, want ik wil veel doen vandaag. Misschien wel te veel om in dit stukje te verhalen. Ik wil naar de sportschool,  naar m’n ex Carole, naar de RET, naar fysiotherapie, naar de bios, dit stukkie schrijven en eten maken.

Terwijl ik dit schrijf, schiet me te binnen dat ik nog wat uit de vriezer moet halen voor het avondeten. Dat ga ik nu dus maar even doen. Het wordt tomatencrème met erwten, gehakt en rijst. Lekker! Hoe ik dat weet? Gisteren at ik precies hetzelfde. Ik bewaarde de helft voor vandaag.

Ik vind de sportschool (F4F) tegenwoordig weer leuker, omdat er nu ook bij de mannen weer een sauna is. Het is wel geen ‘stoomsauna’ maar een ‘infrarode’. Heerlijk om al die pijnlijke plekjes aan mijn lijf met die warmte te verwennen. Met name mijn geteisterde heiligbeen, onderaan de ruggengraat. Sinds ik een hernieuwde poging waagde tot joggen speelt dat heiligbeen steeds meer op … bij het traplopen, bij het opstaan, omdraaien, gaan liggen, op m’n hurken zitten en … buigingen maken. Die infrarood warmte doet dan zo goed! Tijdelijk althans, want zodra ik  buiten ben in dat natte kouwe colère weer van ons, schiet het heiligbeen gelijk weer in zijn gebruikelijke pijnmodus.
Ook leuk bij F4F maar wel weer héél anders leuk is Thea. Ze zit naast me te ‘roeien op het droge’. We raken aan de praat. Ze heeft het enige Breiwinkeltje van Rotterdam. In het Oude Noorden, in de Benthuizerstraat. Het winkeltje is vlakbij de kruising met de Zaagmolenstraat. Je moet er eens gaan kijken!  Echt leuk.
Wol, katoen, breipennen en haaknaalden en ga zo maar door, ze verkoopt het allemaal plus de benodigde accessoires. Thea is nou negenenzestig en heeft nog steeds veel lol in d’r winkeltje. Haar omzet zou wel vele malen hoger kunnen zijn als ze zich op internet zou storten. Dat doet ze dus niet. Ze haat computers. Maar voor haar opvolger ligt daar een goudmijntje. Bij mijn weten is de spoeling in deze handel, ook op internet, erg dun. Voorlopig heeft zich nog geen koper aangediend  …  maar ze is ook niet echt fanatiek op zoek naar iemand die het stokje van haar wil overnemen.
Ze stopt nu wel met roeien en laat mij nog een paar minuutjes peddelen.

Na het sporten eerst even wat spulletjes terugbrengen naar mijn ex, Carole. Ik leende een mooie grote schaal van haar voor de bowl. In die schaal trakteerde ik mijn  verjaardagsgasten op bowl. Vrijwel iedereen genoot er van. Ik had een eenvoudig recept genomen. Stukjes verse perzik (kilo), twee potten kersen (zonder pit), anderhalve liter witte wijn, suiker, vanillesuiker, een fles champagne en een klein flesje kirsch. Heerlijk! Iedereen die er alleen maar een beetje van proefde ging al een beetje tipsy naar huis. Tot op heden heb ik godzijdank nog niemand over bekeuringen of ongevallen in het verkeer gehoord.

Carole is blij dat ik even bij haar langs kom, dan hoeft ze tenminste niet door dat rotweer heen om naar mijn tijdelijke verblijfplaats te fietsen. Ze heeft namelijk een handtekening van me nodig om het Ziggo-contract op haar naam te laten zetten. Door onze echtscheiding is dat nodig.
We drinken samen een bak koffie en het kibbelen begint alweer. Hoogste tijd om te vertrekken.  Voordat ik wegga zegt ze me nog dat het geld van de verkochte volkstuin nu binnen is ... na ruim vijftien jaar is definitief een einde gekomen aan de volkstuinperiode.

Nu ik vijfenzestig ben denk ik gratis te kunnen reizen in het Openbaar Vervoer van de RET maar dat valt vies tegen: ook dàt recht wordt, net als mijn pensioen en mijn AOW, drie maanden opgeschort. Sta ik ff voor lul voor dat RET-loket met mijn OV-chipkaart en dat aanvraagformulier ‘gratis reizen’in mijn handen:
‘Meneertje, over drie maandjens, om percies te zijn op durtien (durtien!!) oktober, magt ik u hiero bij mijn terugzien. Volgaarne,’ sprak een duidelijk minderbegaafde RET lokettist. Als ik me niet vergis had die sukkel er veel lol in om mij af te poeieren. Maar dat zal mijn wantrouwige aard wel zijn.


Niet alles past in dit stukje: de fysio niet en ook de bios niet. Morgen misschien. 

dinsdag 14 juli 2015

WERKWEEK

Op de laatste dag verras ik de groep met een door mijzelf bereide maaltijd. De jongens en meisjes maken onder leiding van mijn collegae Paulien en Fred een wandeling over de heide. De heide, die juist in deze periode zo fraai in bloei staat. Paulien, Fred en ook ik wel, kunnen ons al uren tevoren verkneukelen over de aanblik van die prachtige purper gekleurde heidevlakte. Aan de meeste van deze jongelui, allen pakweg tussen de zestien en negentienjaar, is dit niet besteed. Zij zijn vooral bezig elkaar te versieren, af te katten, de loef af te steken, de grond in te boren of af te zeiken.
Die purperen heide zal ik missen. Blij toe ben ik, dat ik dat gezeverzeik van die jongelui, vandaag niet hoef aan te horen. Met een smoesje (pijn aan mijn voet) druk ik me. Ik heb het stiekeme plannetje opgevat om voor dat zooitje ‘rot en verveliaas’ te gaan koken. Ik ga iets maken dat past bij het lekkere weer van vandaag: witlofsalade, een rauwkostschotel, heerlijk. Nog nooit heb ik iemand horen zeggen dat dat niet te vreten was.  Zo bij stukjes en beetjes zal ik het hele recept prijsgeven. Trouwens, één ding vind ik wel jammer: Regina is niet in mijn buurt. Zij is één van tamelijk volwassen dametjes van deze groep. Allemaal leerlingen van het vormingscentrum voor werkende jongeren In de Ruivenstraat in het Oude Noorden van Rotterdam. Ze zijn op werkweek in het groepsvakantieverblijf ‘de Lavendel’ … het is een afscheidsweekje. Regina is achttien en toont uitzonderlijk veel belangstelling voor de mannelijke leiding van de groep. Tot nu toe heb ik haar glansrijk kunnen weerstaan. Maar nu, in deze schreeuwende stilte, zou ik willen dat ze er was. Niet om het een of ander maar gewoon om me gezellig te helpen die maaltijd klaar te maken. Regina is een mooie, pittige tante met lang dik donkerrood haar en een brutaal sproetenbekkie. Ze heeft pronte borsten en een stevige kont. In de groep is ze een brutaaltje. Gaat het conflict nooit uit de weg. Zoals bijna alle roodharigen heeft ze een blanke huid. Haar fraaie slanke benen zijn dan ook spierwit … hoewel … alleen haar kuiten zijn nu een beetje door de zon verbrand.
Ik moet niet te lang zo blijven mijmeren over haar, want dan komt er niks terecht van die witlofsalade. Inkopen doen nu. Naar de dichtstbijzijnde super. Zal AH wel weer worden. We zijn met zijn veertienen dus ik moet veertien stronken witlof, veertien appelen en veertien bananen kopen. Verder heb ik een pak sinaasappelsap, een zak gezouten pinda’s en een zak rozijnen nodig. Verder veertien tartaartjes en veertien porties aan aardappelpuree met kaas. Toetjes daar doe ik met deze maaltijd niet aan want de maaltijd op zich is al zowat een fruitig toetje.

Kom ik bij Appie Hein, de super, staat daar Regina aan een filtersigaretje te lurken. Haar mascara is doorgelopen.
‘Ik loop de hele tijd stijf gearmd met Fredje,’ zegt Regina tegen mij.
Zegt Fred dat ze niet de hele tijd zo tegen hem op moest lopen rijen.
Regina geeft Fred dan een flinke zwieper, waardoor hij, tot grote hilariteit van de groep, omvalt.
‘Ophoepelen jij en meteen!!’ had Fred gezegd ‘ga maar terug naar ‘de Lavendel’, ik wil je hier niet meer zien. Dat gehang van jou kan ik nu effe niet hebben. Ik heb wel wat anders te doen.’

Ik geef haar een papieren zakdoekje om de mascara weg te poetsen. Als troost omhels ik haar even en dan gaan we samen de supermarkt in.
Gaat mijn wens toch nog in vervulling.
Ze gaat me helpen. Ik laat haar het leeuwendeel van het snijwerk  doen, Regina is in haar element. De stronken witlof, de appel, de bananen snijdt Regina in kleine stukjes. Doet ze goed. Ze fleurt helemaal op. Ik hussel het fruit ,de groente, de rozijnen door elkaar en giet er de sinaasappelsap overeen. De pinda’s moeten in kleine bakjes bij borden gezet worden. Voor het bakken van de tartaartjes is het nog veel te vroeg
.
Regina zegt dat ze een beetje moe is. Ze gaat even liggen. Heupwiegend beweegt ze zich naar de slaapzaal.
Ze heeft me te pakken.
Het is nu nog geen één uur. De groep wordt pas terug verwacht rond zes uur. Om vijf uur gaan Regina en ik, de tafels dekken. Om kwart voor zes of misschien nog beter als iedereen terug is, gaan we de puree maken en de tartaartjes bakken. Dat is toch zó gepiept en bovendien is dan de maaltijd op zijn lekkerst.


Belangstellend loop ik nog even naar de slaapzaal …. naar Regina … even vragen hoe het er mee is. Poedeltje naakt ligt ze op haar bed te bladeren in een Viva. Uitnodigend lachend komt haar brutale bekkie achter die Viva vandaan ….

maandag 13 juli 2015

KANARIEGEEL

Vrijwel alles wat ik nu schrijven noem, is eigenlijk geen schrijven maar tikken. Ik tik mijn ‘stukkies’.  Via mijn toetsenbord naar de computer naar mijn beeldscherm en zo via www de hele wijde wereld over. Denk niet, dat ik me illusies maak, hoor! In Japan, ik noem maar wat, zullen ze mijn schrijfsels niet lezen. Tenzij daar een naar Japan geëmigreerde Oude Noorderling toevallig gaat zitten googlen. Naar Feyenoord of naar Coentje Moulijn en dan bij mijn stukkie ‘Noord-Zuid-Coentje Moulijn-LionelMessi uitkomt. Maar dat zou wel héél erg toevallig zijn.
Het mooie van dat www.web is dat het niet uitmaakt waar je bent. Ik heb dit soort stukkies, de laatste vijf jaar, vanuit heel wat verschillende steden getikt. Zeg maar van Terschelling (Oerol) tot Marseille (Theaterfestival).

Verreweg de meeste stukkies zijn geschreven in Delfshaven, waar ik acht jaar woonde en in het Oude Noorden, waar ik  alles bij mekaar bijna 40 jaar woonde. In de Rottebocht en het Rottekwartier. Na mijn scheiding, nu pas  vier weken terug, komen mijn schrijfsels uit de Provenierswijk.

Wanneer ik op vakantie was schreef ik vanuit die zogenaamde cybercafé’s. Daar huurde ik een werkplek achter een computer en tikte mijn lotgevallen uit. Vanuit Marseille, Avignon, Limoges, Arles, Brussel en Antwerpen stuurde ik mijn vakantiestukkies de wereld in. Lees: naar familie en vrienden in Rotterdam. Dan ging ik na de vakantie in Rotterdam weer verder met tikken, over van alles en nog wat.

In vakanties schrééf ik voor m’n nieuwe columns, de ideetjes, gebeurtenissen en observaties allemaal wèl daadwerkelijk op. Ik had daar een klein schriftje voor van 15 bij 10 cm. Daar schrééf ik dingen in op waarvan ik dacht:
‘ja dat kan ik in een column wel gebruiken’.
Zo schreef ik eens op:
‘Vier lange mannen in kanariegele broeken en witte t-shirts. Broeken met zwarte bretels.
Of:
‘Vier lange mannen in kanariegele broeken, witte t-shirts. Zwarte bretels en kanariegele  hoedjes. Ze kijken een paar minuten roerloos naar de terrasgangers. Dan gaan ze zingen, A capella. Bekende Franstalige liedjes. 'Paris s'éveille', Milord, Bruxelles.Veel terrasgangers zingen vrolijk mee.

Ik schreef dat soort dingetjes heel kort op in dat schriftje. Daarmee toog ik naar de cybershop.

Ik herinner me nu toch nog één verhaal, dat ik eerst helemaal uitschreef. Begin zeventiger jaren; vorige eeuw dus. Dat was een schoolopdracht ‘schrijf eens een verhaaltje in de stijl van Simon Carmiggelt’. Nog niet eens zo lang geleden was hij de beroemdste columnist van Nederland. In het Parool schreef Simon C.
Ik weet het nog precies. Het stukje ging over een tramconducteur, die bijna aan zijn pensioen toe was. Ongelooflijk lang was ik daar mee bezig. Wel tien keer opnieuw moeten beginnen. Terwijl, als je werkt met het Microsoft tekstprogramma Word, dan kan je
een letter,
een woord,
een zinsdeel,
een zin of
een alinea
een bladzijde,
een hoofdstuk weghalen.
Je tikt vervolgens in wat je wilt dat er komt te staan en verder kan je alles gewoon lekker laten staan.
Wat scheelt dàt een hoop gekras, weggegooid papier en ergernis!

Vroeger was ik onafscheidelijk van de pen. Tegenwoordig gebruik ik hem alleen nog voor de boodschappenbriefjes, ansicht- of wenskaarten, om mijn handtekening te zetten, kleine memo’s in huis te schrijven , gericht aan mijn huisgenoten :
‘ik ben naar de sportschool; eet wel gewoon mee!

Voor de rest ben ik helemaal digitaal!