dinsdag 23 december 2014

BRIEF AAN JAN (2 EN SLOT)

Weet je de reactie nog van mijn ouders op ons spijbelgedrag? Vooral mijn moeder was laaiend. Ze sloeg me een paar keer op mijn kop met de bos lila tulpen, die ik haar nota bene net kado gegeven had. Mijn moeder was dus woedend op mij maar veel meer nog op jou, want jij had mij opgestookt; jij was de kwade genius. Ik mocht  nooit meer met jou omgaan. Je vader kwam nog bij mijn moeder aan de deur, hij wilde praten maar er viel met haar niet te praten. Je weet vast nog wel dat ze de deur hard voor zijn neus dichtsmeet.  We hebben sindsdien nooit meer afgesproken bij mij thuis. In de weekenden zagen we elkaar toch wel. Samen gingen we naar de disco, de bioscoop en naar de Kuip. We dronken wat  bij jou thuis.
Op school voerde je nog steeds geen reet uit. Jij werd van school getrapt (terug naar de Mulo) en ik haalde met m’n hakken over de sloot het hbs-diploma. Jij moest je Mulo afmaken; één jaar nog.

In de Lantaren deed je op zaterdagmiddag een kursus Elementair Toneel, met als cursusleider Detlev Pols. Jij was toen uitgenodigd voor een fuif, een Amerikaanse fuif, iedereen moest wat te eten of te drinken mee nemen. Ik mocht ook meefuiven …. als ik maar wat meenam ….ik had een flesje wijn gekocht.  Na de cursus kwam je naar buiten gelopen, druk in gesprek met haar  …… op slag was ik  verliefd  en zij ook op mij …. dat feest daarna, was een mooi feest, het allermooiste feest van mijn leven. Ik kan me niet herinneren dat ik jou heb gezien die avond, Jan. Deze avond was de eerste avond samen met haar, mijn toekomstige vrouw.

Jij en ik verloren elkaar een beetje uit het oog. Jij was je Mulo aan het afmaken in Rotterdam. Ik zat in Utrecht, daar was ik me door het eerste jaar van de school voor de journalistiek aan het worstelen. Jij zou het komend jaar ook toelatingsexamen voor dat schooltje komen doen en je slaagde nog ook. In de weekenden was ik nogal vaak in Rotterdam. Dan zaten we vaak bij jou thuis. Ik kleedde me in die tijd als een hippie: uitbundig kleurrijk.  Je moeder noemde mij  toen  afkeurend ‘een homo’, weet je nog, Jan …. met dat soort wilde ze niks te maken  hebben.  Je moeder was een kettingrookster met een zware rokersstem. Ze liep altijd in haar blote benen en had dan zo’n ultra kort strak rokje aan, alsof ze een jonge meid was. Zelf leek ze wel een hoer, zoals ze erbij liep maar dat durfde ik toen niet te zeggen. Sorry, hoor Jan.

In de herfst van 1970 hadden we allebei geen kamer. Nu had ik toevallig een tante in Hilversum wonen met een redelijk groot huis. Jij en ik boften toen dat we een paar dagen bij haar konden blijven slapen en eten. Tante Elly was  een zus van een oom van me. Ze woonde daar alleen; tien jaar geleden was ze gescheiden en haar drie kinderen waren toegewezen aan haar ex. God mag weten waarom. Tante Elly was blij met ons gezelschap. Dat bleek uit alles. Ze had lekker gekookt; een cake gebakken en ze bleef maar lachen en praten met ons over politiek, Hilversum, opvoeding  en …sex.  Tot drie keer toe herhaalde ze, kort achter elkaar, de stelling, dat het toch wel héél vreemd zou zijn, als zij , als vrouw van in de veertig, met ons, jonge jongens van 19, naar bed zou gaan. Tante Elly was zeker niet mooi maar ze had een heerlijk, sappig lichaam, dat  zowel jou als mij toch nog wel kon opwinden. Ze was zelf zeer gretig, ‘gulzig’ noemde jij haar, Jan; ze vrat ons bijna op. Tante Elly heeft jou, mij en zichzelf in ieder geval een onvergetelijke nacht bezorgd!

Kort daarna zou jij een kamer vinden in Driebergen. Ik had geen kamer meer nodig, want ik stopte op dat schooltje. Jij ging door. Maakte je die school nou ook af, Jan? We zouden elkaar tot op de dag van vandaag niet meer zien. Jij leerde een vrouw kennen en ging met haar samenwonen in het gekraakte klooster in Driebergen. Ik trok bij mijn vriendin in Rotterdam in. Kort daarna trouwden we. Ik heb jou en je vriendin nog uitgenodigd voor onze bruiloft. Je bent niet gekomen. Een gelukwens had je ons nog wel gestuurd. Je laatste levensteken. Ik ontving het op onze trouwdag 6 april 1971.
Sinds 1974 hoor ik zo af en toe zeggen, dat je niet meer in leven zou zijn. Het tegendeel verneem ik eigenlijk nooit. Wat mij vooral dwars zit, Jan, is dat ik nooit afscheid van je hebt kunnen nemen.
Ik ben er nu zo langzamerhand wel van overtuigd dat je niet meer ‘onder ons’ bent, Jan. Daarom groet ik je …. ergens in het heelal.
Wentel je eeuwig in alle goeds daar, jongen!

Je vriend.
Jos





Het volgende stukje: 5 januari 2015 

maandag 22 december 2014

BRIEF AAN JAN (1)

Hey Jan,
Om maar met de deur in huis te vallen: leef je nog of ben je d’r niet meer? Raar gevoel is dat om nou net jou die vraag te moeten stellen. Jij bent toch zeker tien jaar, mijn beste vriend geweest.
Jij was te goed voor de Mulo. Daarom kwam je bij mij op school terecht. Op de hbs. Daar leerden we elkaar kennen, begin jaren zestig. We waren veertien jaar. Jij was een lefgoser. Vanaf de eerste de beste dag had je een grote bek tegen de leraren. Ik zou dat zelf niet durven maar als jij het deed genoot ik er van.
De leraar Duits rookte grote sigaren. Hij blies de rook jouw kant op. Jij kreeg  een hoestbui en vroeg hem vriendelijk of hij die rook de andere kant op zou willen blazen. De man ontplofte zowat. Je werd de klas uitgestuurd en voor één dag geschorst. Het schooljaar was toen nog geen week oud. Tja, Jan, de tijden zijn wat dat betreft wel veranderd. Zouden ze op dat schooltje ook zo gereageerd hebben als ze wisten dat je astmatisch was?

Ik zag je na schooltijd op de Dordtsestraatweg wachten bij bushalte 76. Bus 76, die komt ook waar ik woon. Jij bleek op de Averdijk te wonen. Een steenworp afstand bij mij vandaan. Ik liet je bij mij achterop; daar was je blij mee. Je spaarde busgeld uit en voor dat geld kocht je snoep. Dat deelde je met mij.
Toen jij eenmaal een fiets had, fietsten we samen naar school. Over de Dreef en de Dalweg. We voetbalden dagelijks op de grote groenstrook, visten af en toe in de grote vijver en gingen soms samen naar de kerk. Vooral in de lente hadden we onze handen vol aan de meisjes.
Er waren eerlijk gezegd niet eens zo véél ‘lekkere wijven’ voor jou en mij, bij ons in de buurt maar als ze er toevallig eens waren, dan wilden zowel jij als ik alle twee hetzelfde grietje en dat kon natuurlijk niet. Ruzie maakten we daar niet om. We wilden alle twee zowel Greetje, Marja, Frida als Jopie. Jij zei dat het het beste was om de dames te laten kiezen.  Helaas, behalve Jopie kozen ze allemaal jou als eerste. Ik kreeg later drie afgelikte boterhammen , jij één. Nooit zal ik vergeten, hoe jij me met een angstaanjagende kreet liet schrikken,  precies op het moment dat ik voor de eerste keer Jopie’s kleine, stevige borsten in mijn handen nam.
Jij hebt trouwens nog goed je best gedaan om Joke, je kreupele zusje aan mij te koppelen. Omdat jij het zo graag wou, heb ik het geprobeerd maar het was niks. Ze was niet alleen kreupel maar ook frigide. Ik ben benieuwd hoe het nu met Joke is.

Je had er niet veel zin in je best te doen op school. Je maakte te vaak je huiswerk niet; je resultaten waren, nogal logisch, ronduit slecht. Je spijbelde vaak en dat spijbelen was besmettelijk, zeker als het me goed uit kwam. Bij zware repetities, spreekbeurten, boekbesprekingen, gingen jij en ik, niet naar school maar samen een lekker eindje fietsen in de richting van Barendrecht, Ridderkerk of Ouderkerk aan den IJssel of bij lekker weer zwemmen in de Kralingse Plas. Net als jij schreef ik dan een absentiebriefje met een valse handtekening.

(morgen deel 2)

zondag 21 december 2014

ZONDAGMIDDAG

Deze wandeling op zondagmiddag is aangenaam. Het is gezellig druk op straat.  Verrassend. Want het is toch wel fris, een beetje vochtig en vooral winderig. Sommige winkels zijn hier, in dit stadsdeel (Noord) open. Vooral de winkels van allochtonen. Ook de kapsalon is open.  De kapper zit midden in zijn zaak verveeld te lezen in de leesmap. Op het moment dat ik de kapper zo zie zitten krijg ik ineens een gedachteflits: ‘Hé, je wou je toch kaal laten knippen? Doe het dan nou gelijk!’.
‘O, nee en zeker niet bij deze kapper, dat is vast en zeker een slechte, anders zouden er wel meer klanten in de kapsalon zitten. Bovendien, ben ik op weg!
Op weg naar de volkstuin.’
‘Daar is toch  in dit jaargetijde niets te beleven?’
‘Dat klopt, ik ga daar ook niet heen om iets te beleven. Ik ga daarheen om het compost van thuis in de compostbakken op de volkstuin te deponeren, ‘ antwoord ik mezelf.
Na de kapper is het wel zo’n beetje afgelopen met de winkeltjes. Het Schieplein nadert. Hoe triest is het om het verkeer rondom dit plein te zien. Het is half drie, zondagmiddag en ik zie enkele honderden auto’s, met mensen volgepropte auto’s. De mensen in die auto’s willen Rotterdam-Centrum  in, het toch al zo volle Rotterdam-Centrum  in, waar het Koopzondag is en waar die autootjesmensen hun kerstinkopen willen gaan doen.  Ik zie een file. Een hele lange file van het Schieplein over de Schiekade en de Schieweg naar Rotterdam-Centrum en ik weet het zeker: alle andere toegangswegen staan ook potdicht. Wat ik ook zeker weet is dat veel van die auto’s, volgepropt met volwassenen en kinderen, te laat zullen komen. Als ze er überhaupt al in zullen slagen, om godweetwaar een parkeerplaats te vinden,  dan zullen ze sowieso te laat bij de Koopgoot of de Koopboog aankomen. Ja, want bijna alles gaat toch echt om zes uur dicht. Dan kunnen die mensen zich natuurlijk nog wel troosten met een maaltijd en een milkshake bij MacDonald of Kentucky Fried Chicken (Ook na zes uur open!). Hebben ze tenminste nog iets lekkers; anders is het zo sneu voor al die autootjesmensjes en zo leeg ook van binnen.
Ondertussen ben ik met de compostzakjes aangeland bij mijn volkstuin. Ik  ben al blij om te zien dat de storm van de afgelopen dagen geen van mijn bomen heeft geveld. Ik gooi de inhoud van de zakjes leeg in de bak aan de zijkant van mijn huisje. Ik heb er geen behoefte aan om in mijn huisje te gaan kijken en maak gelijk rechtsomkeert.
Via het Paadje van Duizend Tree: een leuk klein paadje uitsluitend bestemd voor voetgangers en fietsers, loop ik naar huis. Halverwege het Paadje, vlak achter een stevig hek, staan, op een drassige ondergrond, een herdershond  en een pony naast elkaar. Ze ogen allebei oud en moe. De beesten draaien hun koppen mijn kant op. Ze zien me aankomen. Wanneer ik bijna tien stappen van ze verwijderd ben, wenden ze beide tegelijkertijd hun koppen  van mij af, alsof ze het afgesproken hebben.

Ik weet, ik heb niet zo veel met beesten, anderzijds hebben beesten duidelijk ook niet zoveel met mij.

zaterdag 20 december 2014

GELUKKIG

Ik las een interview. Daarin werd iemand gevraagd:’Ben je gelukkig met jezelf?’ Die vraag  stel ik hier ook eens aan mezelf. Ik ga gewoon een paar dingetjes op een rijtje zetten en aan de hand daarvan bepaal ik of ik wel of niet gelukkig ben.
Neem nou mijn haar. Dat zit de laatste tijd ronduit kut.  D’r is geen land mee te bezeilen. Het staat, wind of geen wind, alle kanten op. Kapper doe ik niet aan. Als mijn haar er af gaat, doe ik het zelf wel. Al schrijvende bekruipt mij plotseling het idee om  mijn kop weer eens helemaal kaal te scheren. ….. Geeneens zo’n gek idee,toch? Ja, dat ga ik doen.  Zal het leven er met een kale kop leuker op worden? Dit is één.
Verder krijg ik nog nauwelijks beweging ik mijn geopereerde pink (Dupuytren) maar die pink is toch al weer tien dagen aan de beterende hand. Positief! Uiterst negatief is dat ik gedurende het herstel van de pink niet mag sporten: dat is maar liefst zes weken. Dat is twee.
Zeer ongerieflijk is dat ik me nooit eens lekker kan scheren, zowel niet nat als niet droog. In beide gevallen wordt mijn gezicht opengehaald door de scheermesjes. Ik wacht  zo lang mogelijk met een volgende scheerbeurt zodat mijn gezicht kan herstellen van de opgelopen verwondingen. Dus loop ik vaak met een onverzorgde stoppelbaard. Die baard wil ik niet laten staan, want, ik verga van de jeuk op mijn kin als ik dat doe: ik krabbel  dan tot bloedens toe. En dat is drie. 
Mijn voorhoofd schilfert constant grote schilfers, tenzij ik er een moddervette zalf op smeer: éénmaal voor het slapen gaan en éénmaal  s‘ochtends. Mijn dokter zegt:’u zult hier mee moeten leren leven, meneer … de zon heeft te veel kapot gemaakt aan uw huid.’: dat is dus vier.
Dan is er het geëtter met mijn prostaat; daar schreef ik onlangs, op deze plek, nog over; dat is vijf.
Slaappillen, temesta,  heb ik elke nacht nodig. Daar slaap ik dan zeven à acht uur op. Daarna ben ik drie uur zo duf als een konijn. Dat is zes.
Zwaar klote is de daling van mijn pensioen. Sinds ik met pensioen ben en dat is nu bijna vijf jaar, zijn alle pensioenen, dus ook dat van mij, achteruit gehold. Daar komt dan nog bij dat de huren en de ziektekosten schrikbarend gestegen zijn.  Leuke dingen, zoals theater, bioscoop, dat  kan bruintje nu niet meer trekken. Dat is zeven.
Als ik nu, ter afwisseling, van het toetsenbord even naar buiten kijk, word ik ook niet  bepaald gelukkig. Donker, storm, striemende regen. Nee, dat maakt mij niet happy. Dat is acht.
Ik geef een soort van Nederlandse les aan zogenaamde ‘nieuwe Nederlanders’, Australiërs, Polen, Marokkanen, Turken, Somaliërs en Iraniërs. Dat is vrijwilligerswerk. Ik verdien er dus geen cent mee. Maar dat maakt me geen reet uit! Het is gewoon hartstikke leuk om te doen en het doet me goed. Dat is negen.
Gisteren was ik weer in Dordrecht, oppassen op mijn kleinzoon Ben. Dat is elke vrijdag weer een feest. Hij liet gisteren weer een heel scala aan nieuwe klanken horen en als hij muziek hoort of wanneer er gezongen wordt, staat hij, waar dan ook in huis op zijn manier ‘te swingen’.  Dat is tien.
Ondanks mijn kleinzerigheid en mijn benepen gezeur staat mijn vrouw tot mijn grote verbazing  nog altijd  liefdevol en zorgzaam voor mij klaar. Dat is elf.
Eigenlijk zeik ik wel veel, te veel eigenlijk. Want het meeste aan mij doet het toch goed en is gezond. Dus wat heb ik dan te klagen?

Al met al, de hierboven beschreven punten overziend, mag ik wel zeggen dat ik  overwegend gelukkig ben.

vrijdag 19 december 2014

PIESEN

Wat ik me nooit heb kunnen voorstellen, gebeurt nu gewoon: ik pis in mijn broek. Niet elke dag. Er gaan wel eens weken voorbij dat het niet gebeurt maar het gebeurt wel! En wanneer is niet te voorspellen. Vandaag bijvoorbeeld een kleine wandeling van het huis van mijn zoon in Dordrecht naar het station: in totaal een wandeling van hooguit  tien minuten.  We, mijn vrouw en ik, lopen nog geen vijf minuten of ik voel alweer aandrang. Dat zeg ik dan ook gelijk tegen mijn vrouw, zoiets als:
 ‘Oe  …., ik moet nou al weer!’ Ja, want dit is niet de eerste keer vandaag dat ik moet.. Dit moet zo ongeveer, pak hem beet, de dertiende keer zijn vandaag … en allemaal kleine pestbeetjes, soms moet ik maar liefst twee keer in een half uur.
Ik moet er nu toch echt eens voor naar de dokter gaan, want dit zijn toch duidelijk symptomen van een niet goed werkende prostaat.  Ik zie er alleen een beetje tegenop. Logisch, want ik zie immers altijd op tegen medische onderzoeken en ingrepen. Tegen dit onderzoek zie ik helemaal op want dit onderzoek bestaat er uit dat de arts een cameraatje door mijn pisbuis naar de prostaat leidt om te registreren wat daar allemaal loos is. Daar zit ik dus niet om te springen maar er moet wèl iets gebeuren Ik kan natuurlijk niet in mijn broek blijven zeiken.
We waren  liepen dus naar het station Dordrecht.  De trein staat er al. Het  vervelende is dat in stilstaande treinen, het toilet niet gebruikt mag worden. Over vijf minuten mag ik pas. Ondertussen ‘lees’ ik een krantje: de Metro. Ik zet ‘lees’ tussen aanhalingstekens, omdat het voor mij onmogelijk is om te ontspannen te lezen bij een sterke aandrang om te piesen. Bij elk woord dat ik lees wordt de aandrang sterker totdat ik begin te druppelen. Zover komt het nu gelukkig nog niet. Het is tien voor zeven. De trein zet zich in beweging richting onze bestemming Rotterdam Blaak. Eindelijk, nu kan ik gebruik gaan maken van het NS-toilet. De toilet is heel dichtbij, hooguit tien voetstappen. Vanaf mijn zitplaats is de toilet al heel goed ruikbaar.  Ik haast me er naar toe maar shit (!)  het toilet is bezet. Mijn vrouw zegt dat ze kort geleden wel iemand naar binnen heeft zien gaan. Het lijkt alsof ik gek wordt. Ik klap zowat. Moet op zoek naar een andere plee in de trein.  De trein is zowat leeg, ook de eerste klas waar ik doorheen moet. De toilet in de eerste klas is ook bezet. Weer verder. Ik hou het niet mee en eindelijk vind ik een niet bezette wc. Ik moet inmiddels zo vreselijk piesen, dat ik meer dan de helft langs mijn linkerbeen moet laten lopen. Ik kan wel janken.  Met mijn half natte spijkerbroek moet ik terug naar mijn zitplaats.
Mijn vrouw vond het nog leuk ook toen ze me zag aankomen in mijn ´wet  jeans´, ze moest tenminste lachen.  Ze zei me nog dat ze had opgelet. Al die tijd had ze niemand uit het  toilet zien komen.
Pas toen we op Station Rotterdam Blaak waren ging de toiletdeur plotseling van ´BEZET´ op ´VRIJ´ en stapte er een keurig studentikoos type met een attachékoffertje uit. Een typisch geval van zwart rijden, wat een lul!. Ik voelde me echt afgezeken.



donderdag 18 december 2014

SNIPPERUURTJES

Die dag had hij geen zin om heel vroeg naar zijn werk te gaan. Het was niet nodig om dan tegen de medewerker van personeelszaken te zeggen, dat hij  slecht geslapen had, misselijk was, hoofdpijn had of dat hij plotseling met zijn vrouw of zijn zoon naar het ziekenhuis moest. Dat  was allemaal niet nodig bij zijn werkgever. Zomaar, plotseling, als je daar zin in had kon je wat snipperuren opnemen. Er was echter één maar: het werk moest het wel toelaten. En het werk liet het ook toe die dag. Het magazine was gisteren van de persen gerold en al op weg naar distributeurs. Die dag was er niet zo veel te doen op zijn afdeling.
‘Ik neem een paar uurtjes vrij,’ beste medewerker van de personeelsafdeling, ‘het werk laat het toe, dus vandaag kom ik een paar uur later,’ had de man gezegd. Om half negen ’s morgens belde hij al naar de zaak. Rond die tijd gaat hij ook meestal van huis. Om negen uur moet de man beginnen. Ja, hij woont heel dicht bij zijn werk.
Zijn vrouw lag nog lekker te slapen; zij wist niet van zijn vrije uurtjes. Dat hoefde ze ook niet te weten, vond hij.
Precies zoals op andere werkdagen, liep hij naar de tramhalte om daar op de tram te wachten. De tram kwam op de juiste tijd aan en hij stapte achter  in. Halverwege de tram zat Mart, zijn collega. Mart zwaaide naar hem  en gebaarde dat er een zitplaatsje naast hem vrij was.  Hij negeerde de onrustige gebaren van Mart  en keek expres de andere kant op. Nú wilde hij nog even niets met collega’s te maken hebben. Zeker niet met Mart want dat is zo’n vreselijke lulkous.  Als je hem iets vertelt dan weet binnen een half uur het hele bedrijf het  en daar heb ik geen behoefte aan. Normaal rijdt hij drie haltes met de tram mee, nu ging de man er naar twee haltes al uit. ‘Wat zal Mart raar op zijn neus gekeken hebben,’ dacht hij en glimlachte.
Het was een mooie herfstdag, droog en een lekker temperatuurtje. Er stond wel een stevige wind. Hij begon zijn vrije uurtjes met een ontspannen wandeling door een van de fraaie parken van de stad. De man besloot na een wandeling van bijna een uur, de eerste de beste kapsalon binnen te stappen, waar hij voor tien euro geknipt kon worden. Binnen een half uur had hij er een gevonden. Daar had de man zich nog nooit laten knippen. Er stonden in die kleine ruimte vijf jongens hard in hun mobieltjes te praten. De man dacht dat hij moest aansluiten in de rij wachtenden maar dat hoefde niet. Een jongeman met een keurig kort geknipt koppie en een ultra scherpe scheiding, links, zei dat hij kon plaats nemen op de kappersstoel. Hij was duidelijk een van de kappers.  Hij ging hem ook knippen.
‘Hoe wilt u het hebben, meneer?’vroeg de kapper aan de man.  Zijn lange grijze haar stond alle kanten op.
‘Knip het maar héél kort, kapper.’  De kapper maakte eerst het haar van de man nat, kamde het toen en begon te knippen. Toen de kapper het haar van de man heel kort geknipt had, ging hij met de tondeuze over zijn hoofd. Binnen tien minuten was hij klaar en het zag er goed uit.  Tot slot vroeg de kapper of hij zijn oorhaartjes nog moest wegbranden.
‘Graag,’ zei de man. Hij vond het wel een beetje eng dat open vuur in zijn oren maar het liep goed af. De kapper doofde het vuurtje bijtijds. Alle haren waren uit zijn oren weg, zag hij in de spiegel van de kapper. En dat allemaal voor een tientje en ook nog eens onder werktijd.
Rustig stapte de man de kapsalon uit en wandelde, weer door het park,  in de richting van zijn werk.Een paar uurtjes later zou hij zich weer melden om aan de slag te gaan.

Hij vond het wel irritant dat hij de godganselijke dag last bleef houden van die  kriebelende haartjes tussen zijn overhemd en zijn rug.

woensdag 17 december 2014

HITTE

Het is heet, wel 35 graden. De lucht is strakblauw. Zondagmiddag, één uur. De zon staat hoog aan de hemel. Zijn moeder heeft hem zojuist netjes aangekleed. Een wit overhemdje met korte mouwtjes; een kort lichtblauw broekje; bruine plastic sandalen en witte sokken (Een petje zou niet misstaan op een dag als deze).Theo moet van zijn moeder de eendjes maar eens gaan voeren, heeft ze gezegd. Daar heeft hij geen zin in. Te ver lopen in deze hitte. Er is hier niemand te zien. Niet in de Wolkersstraat, niet in de Unicumstraat.  Ook geen honden, katten, vogels. Er valt zelfs niet eens een duif dood van het dak. Theo gaat zich op een stoepje  zitten vervelen ergens op de hoek van de Wolkersstraat en Unicumstraat.
Zijn vrienden mogen meestal van hun ouders niet buiten spelen op zondag.  Dat komt omdat ze streng gelovig zijn. De meesten hier zijn van de Zwarte Kousen Kerk. Die ouders proberen hun kinderen te dwingen om ook streng gelovig te worden. Ze mogen niet alleen niet buiten spelen op zondag maar ook bìnnen mogen ze niks. Eigenlijk moet ik zeggen, binnen mogen  ze àlles doen, als het maar met de Here Jezus, zijn moeder en de bijbel te maken heeft. Dus bijvoorbeeld een Jezusje van klei kneden en dan een kruisje knutselen en daar  het Poppeke Jezus met spijkertjes aan vast nagelen.
Mijn vader is helemaal niet gelovig. Mijn moeder wel: Rooms Katholiek. Maar, ze is niet streng. Mijn moeder gaat zelfs nooit naar de kerk, daar heeft ze ook helemaal geen tijd voor want ze heeft maar liefst tien kinderen. Misschien zou ze af en toe eens naar de kerk kunnen gaan, als mijn vader eens iets in het huishouden zou doen. Maar dat doet ie nu eenmaal niet. Mijn vader zegt dat de meeste Rooms Katholieke priesters pedofielen zijn; dus  zal ik waarschijnlijk niet Rooms Katholiek blijven …. denk ik tenminste.
Theo trekt het  boterhamzakje kapot. Alle door zijn moeder klein gesneden stukjes brood vallen op zijn bovenbenen. De stukjes blijven plakken want er zit leverpastei op de ene boterham en op de andere appelstroop. De stukjes met appelstroop blijven heel goed op zijn bovenbenen plakken. Dat valt nog niet mee: die kleverige stukjes brood gooien;  het brood blijft gewoon aan Theo zijn vingers plakken. Het zweet breekt hem uit. Hij loopt naar de trottoirband op de plek, waar de rioolput zit. Daar wrijft hij de broodstukjes van zijn benen af.  Op zijn handen zit nu de onsmakelijk combinatie van leverpastei en appelstroop maar water is hier niet voor handen, dus zit er niks anders op dan dat hij zijn handen aflikt.
Hij ploft weer neer op het stoepje. De stenen zijn zo heet, hij verbrandt zijn billen. De lucht trilt van de hitte boven het trottoir en de rijweg.
Dan duiken ze opeens op, ze komen uit de rioolput. Ze hebben korte grijze en zwarte haren en ze zijn zo groot als ratten maar die zijn toch meestal bruin. Het zijn er wel tien of zelfs meer en blijkbaar zijn ze dol op brood met leverpastei en appelstroop want  in no-time is alles bij die rioolput opgegeten. En van die zwart-grijze ratten geen spoor meer.
Theo vindt het te warm worden; hij gaat naar huis, kijkt nog even bij de rioolput en ziet tot zijn verbazing dat echt al het brood opgegeten is.

‘Maar door wie dan?’ vraagt hij zich af. Hij heeft niks gezien. 

dinsdag 16 december 2014

GRUWELIJK

Gruwelijk. Zo kan je de manier wel noemen waarop sommige mensen met dieren omgaan. Ik moet eerlijk zeggen: ik ben niet zo’n grote dierenvriend.  Vroeger, thuis, in het gezin waar ik opgroeide, heb ik nooit geleerd met beesten om te gaan. Ik was altijd wat ongemakkelijk, gespannen met dieren. Was geen dieren gewend. Ze trokken me ook niet zo. Ik was altijd een beetje bangig zowel voor katten als voor honden maar ook voor vogels en vissen.
Met vrienden viste ik wel eens. Eerst met een schepnetje, later met een hengel. Beide methoden waren niet echt diervriendelijk. Met mijn schepnetje ving ik bijvoorbeeld stekelbaarsjes en soms ook kikkervisjes. Die stopte ik in een met leidingwater gevulde pindakaaspot. De vissies gingen binnen een dag dood, ondanks dat ik nog wat stukjes brood in het potje gekruimeld had. Gruwelijk. Als ik met mijn hengeltje viste gebruikte ik als aas maden of een worm. Die prikte ik aan m’n haakje  vast. Voor boerenlulletjes of voorntjes was dat lekker eten want dat soort vissen heb ik vaak gevangen. Eigenlijk moet ik ook zeggen: heb ik vaak mishandeld, want als ik zo’n vis ving, zat mijn haakje in het gehemelte van die voorn … en ik was zo’n boerenlul, dat ik dat haakje niet netjes uit die vis z’n bekje kreeg. Ik heb dat nooit voor mekaar gekregen … ik heb als klein jochie veel van die vissies gevangen, die door mijn geklungel helaas dood zijn gegaan. Gruwelijk. Mijn hengel en mijn schepnet heb ik na mijn tiende maar weggedaan.
Toen ik een jaar of twintig was leerde ik mijn vriendin kennen, mijn huidige vrouw.  Ze had een kat, een hond en  drie dwergschildpadjes. Door haar ben ik het allerergste van mijn schuchterheid voor dieren kwijtgeraakt. Beesten aanraken, durfde ik bijvoorbeeld nooit. Mijn vrouw voelt, weet, ziet, dat het okee is om een paard, een koe, een lama of een zebra te aaien. Bijna altijd vindt zo’n beest dat prima, dat zie je: hij blijft staan gaat met z’n staart wapperen. Soms pak ik al mijn moed bij elkaar en aai ik eens een pony; negen van de tien keer loopt het beest ongeïnteresseerd weg, met de staart tussen zijn benen.
‘Die beesten voelen gewoon, dat je bang bent,’ zegt mijn vrouw tegen me. Ze heeft gelijk. Tussen mij en de huisdieren ging het op den duur gelukkig wat beter.  
Ik geef ze nu zo af en toe te eten. Dwergschildpadden hebben we niet meer. Dus dat is makkelijk. Maar om nu de hond en de katten te eten te geven, daar heb ik nog steeds wat moeite mee. Die beesten zijn zo vreselijk ongeduldig. De katten, Boris en Prulletje, hebben ieder hun eigen bakje maar zodra het eerste schepje in één van de bakjes zit, springen ze allebei op het aanrecht, en eten ze samen uit dat ene bakje … Ik ben  denk ik ook niet streng genoeg ben voor die katten …. Ik zou ze van het aanrecht af moeten zwiepen.

Met Brutus, onze hond, is het probleem dat hij zo sterk is. Het is een bouvier en als hij bijvoorbeeld van enthousiasme tegen mij opspringt, val ik bijna om. En hij is altijd reuze enthousiast als hij zijn eten krijgt. Meestal houd ik me ternauwernood staande. Ik ben wel een paar keer omgevallen met als gevolg dat het hondenvoer door de hele keuken heen lag. Brutus vond dat helemaal geen probleem: hij kon hier van de vloer eten. 

maandag 15 december 2014

BIEB

Het is maandag, één uur in de middag en hartstikke druk voor de ingang van de bieb (= bibliotheek). De toegangsdeuren gaan weldra open. Op andere dagen opent de bieb om tien uur ’s ochtends. ’s Ochtends staan er ook wel wat mensen te wachten tot ze naar binnen mogen maar dat zijn er niet zo veel.
Nu, op deze maandag, staan er enkele tientallen mensen, bijna te trappelen van ongeduld om naar binnen te mogen. Wat de wachtenden vandaag extra onrustig maakt is het slechte weer: koud en nat.
Ik moet zelf ook nog tien minuten wachten. Op de bovenste verdieping van de bieb heb ik een werkruimte gereserveerd voor mij en de dertig jarige Poolse Irina. Ik geef Nederlandse les aan haar. Zij is er nog niet. Het is nog vroeg.

Helemaal vooraan,  staan, bijna tegen de deur aangeplakt, veel studentachtige types. Ze staan startklaar voor de race om de beste studeerplekjes op de vijfde en zesde verdieping.  
Natuurlijk zijn er ook behoorlijk wat mensen, die alleen maar een boek komen terugbrengen en een nieuw boek gaan lenen. Die staan meestal niet zo te dringen, die staan op enkele tientallen meters toe te kijken, wachten rustig af tot de deur opengaat en de grootste drukte weg is.
Voor sommige mensen, die hier staan te wachten is de bieb, in herfst en winter,  een uitkomst pur sang. Daklozen bijvoorbeeld, zij vinden hier warmte en onderdak, pakken nu hier eens een foldertje dan weer daar een boek. Ze lezen, kijken tv of computeren wat. De hele tijd op één plek ‘hangen’ mogen ze immers niet. Doen ze dat toch dan worden ze de bieb uitgestuurd. Daarom ook liften of roltrappen ze van de ene naar de andere verdieping, totdat het om zeven uur ’s avonds tijd wordt om wat te eten en naar de nachtopvang te gaan.

Dan zie ik Leen; hij ziet mij ook. We kennen elkaar van de sportschool en van het IFFR (het  internationale filmfestival van Rotterdam). Leen is een goed geconserveerde zeventiger. Vijfenzeventig jaar moet hij inmiddels zijn. Hij lijkt wel zestig; gebruinde huid, geen rimpeltje te zien, slank. We hebben een paar jaar samen op de sportschool gespind: … heel hard gefietst maar geen meter vooruitgekomen.  Leen is toen van de ene op de andere dag naar een andere sportschool gegaan, zonder afscheid te nemen. Dat vond ik wel een beetje lullig van hem…. dat zeg ik hem ook …. kan die ook bestwel inkomen.
Leen en ik hebben ook een paar jaar als vrijwilliger gewerkt voor het IFFR. We waren ‘zaalwacht’ , controleur van de toegangskaartjes. Dat gaat Leen in januari 2015 weer doen. Ik niet meer,  ... ik ga alleen nog maar naar films kijken.
Leen wil nog wel even aan me kwijt dat hij hier niet is gekomen om boeken te lenen. Zijn zoon heeft hem gevraagd wat boeken terug te brengen. Zelf is hij niet zo’n lezer.
‘Wat kom jij hier eigenlijk doen?’ vroeg hij aan mij.
‘Nou,’zeg ik,’ik geef Nederlandse les aan  …… aan haar.’ Ik wijs naar de kleine  Irina, die, geheel gekleed in het blauw, lachend komt aangelopen.
‘Zoooo, leuke vrouw!’ zegt Leen en hij verdwijnt  (wèèr zonder gedag te zeggen) met die grote groep de bieb in.

 Irina en ik geven elkaar een handje: ‘Altijd zó druk hier!’ zegt ze.

zondag 14 december 2014

NAAR BUITEN

Iwan belde ’s ochtends om tien uur bij me aan. Mijn vrouw sliep nog. Hij belde haar wakker. ‘Sorry,’ zei hij en bood me zijn sleutelbos aan ‘de verwarmingsmonteur komt vandaag.  Wil jij opendoen?’
‘Nou, Iwan ik wil best open doen hoor, àls ie belt, maar ik weet zeker, dat hij vandaag niet komt.  Het is zondag.
‘Neen, het is maandag’.
 ‘Neen, Iwan het is echt zondag.’
Toen keek hij voor de zekerheid maar even op zijn horloge en daar stond het: zondag 14 december.
‘Ja, verdomd, je hebt gelijk.’ Hij stopte zijn sleutelbos weer in zijn jaszak en ging, zoals hij het noemde ‘effe naar buiten’.

‘Effe naar buiten’ moet ik ook hoognodig eens. Het is een mooie dag. Blauwe lucht, wel een beetje koud. Ik ben een paar dagen binnen gebleven, na dat operatietje aan mijn pink. Het was ook steeds rotweer sindsdien. Eerlijk gezegd durfde ik ook niet naar buiten te gaan. Ik voelde me erg uit mijn evenwicht met die enorme hoeveelheid verband om mijn linkerpink (en dan ook nog eens in die mitella).
Ik weet bijna zeker dat ik ga vallen, als ik naar buiten ga. Bijvoorbeeld over ongelijk liggende stenen, een bananenschil, een plastic zak of over een uitstekende boomwortel.
Zaterdag probeerde ik te fantaseren, dat ik ergens liep, bijvoorbeeld langs de Rotte, dat is bij mij aan de overkant.  Heel wankel liep ik daar met die pink, nog steeds in die mitella. En toen stak er opeens een windje op en ‘woeps’ of beter gezegd ‘plons’ daar ging ik natuurlijk al: de Rotte in. Ja, ik val zo om in mijn situatie. Dus heb ik, gezien het bovenstaande, maar het  zekere voor het onzekere genomen en ben gewoon lekker thuis gebleven.
Vandaag is het zondag en heb ik  geen mitella meer om. Het is een mooie dag. Prachtig blauwe lucht; beetje koud. Hoe zal ik naar buiten gaan? Fietsen doe ik graag. Maar ik twijfel. Zou ik met mijn linkerhand (de zielige hand) mijn stuur wel stevig vast kunnen houden en, wat veel belangrijker is: zou ik ineens hard in de remmen kunnen knijpen? Wat gebeurt er als ik per ongeluk door een diepe kuil in de weg fiets? Dan schieten misschien wel spontaan alle hechtingen uit de wond.
Lopen is op dit moment toch het beste. Het is fijn om buiten te zijn na vierdagen binnen zitten. Wel koud. Links achter me hoor ik kort achter elkaar twee stevige klappen op het water: een zwanenechtpaar is geland op de Rotte en is alweer rustig aan het zwemmen.
Ik zie een wielrenner in professionele outfit, stevig doorstappen met zijn fietsje aan de hand; lekke band. Oh, wat afschuwelijk, denk ik. Gelukkig dat ik niet met de fiets gegaan ben, in die kou, met die hand en dan een lekke band ….
Het is, merk ik nu, toch eigenlijk wel een beetje te koud voor me om te wandelen. Mijn hele lichaam zit wel goed ingepakt, dat wel maar de vingers van mijn linkerhand worden veel te koud, die krijg ik door al dat verband niet in m’n handschoen gepropt. Ik ga maar weer gauw op huis aan

zaterdag 13 december 2014

KOOR

Niets zo ontspannend als zingen. Dat geloof ik graag als ik mijn vrouw en haar zangmaatjes bezig zie en hoor.’Het Koor’ zo noemen ze zich heel toepasselijk. Eens per maand komen ze bij elkaar. Bij toerbeurt: nu eens bij de een thuis, dan weer bij de ander. Godzijdank, mag ik wel zeggen. Vanavond zitten ze bij mij thuis. Het Koor zit in de woonkamer en ik schrijf dit stukkie in mijn werkkamer. Ook onze poes Thijs zit vanavond in mijn werkkamer. Wat heeft hij hier eigenlijk te zoeken? Teistert het gezang ook zijn oren? Hij staart tenminste met een diep wanhopige blik naar me terwijl het koor ‘Silent night’ zingt.

 Op deze zaterdagavond zingt Het Koor , allerlei zeer toepasselijke kerstliederen, van Happy Xmas van John Lennon tot Winter Wonderland van Bing Crosby (?).  De laatste jaren wordt het koor uitsluitend begeleid door één gitarist. Koen is die gitarist en zingt ook gewoon mee. Nou ja, gewoon, in feite heeft hij de mooiste zangstem. Hij heeft, wat in vocale kringen ‘een groot bereik’ wordt genoemd. Voor een man kan hij opmerkelijk hoog zingen.  Hij kan dus ook wel behoorlijk laag zingen maar dat is iets wat veel mannen wel kunnen.  Als er eens ergens een solo gezongen moet worden, dan wordt er altijd eerst naar Koen gekeken en die weigert vrijwel nooit. Nu zingt hij toevallig:  ‘Let it snow’.
Lea is de oprichtster van Het Koor. Jaren geleden. Misschien, inmiddels al twintig jaar geleden, vroeg ze aan mijn vrouw, Koen, Piet, Thea, Odiel en nog een paar, om gezellig liedjes te komen zingen bij haar thuis.
Het Koor zingt nu ’Jingle Bells’, een uiterst opgewekte, iets te luidruchtige versie. Lea, met haar oorpijnigende sopraangeluid is hierin iets te overheersend. Kater Thijs krijst en  springt naar de knop van de balkondeur in een poging om buiten te komen.
Piet was er helemaal in het begin bij. Een goede accordeonist. Zingen kon hij voor geen meter. Dat hoefde ook helemaal niet. Erg lang heeft hij niet meegespeeld, omdat hij, zoals hij het zelf uitdrukte ‘niet graag onder zijn niveau speelde’. Binnen Het Koor noemden ze hem een ‘kapsoneslijer’.
   
Diny, de violiste, kan redelijk zingen. Viool spelen kan zij absoluut niet. Zelf denkt ze, dat het net andersom is. Af en toe kondigt Diny aan, dat ze ‘slecht bij stem’ is: ‘Vanavond ga ik beslist niet zingen’, zegt ze dan, ‘vanavond speel ik alleen maar viool.’
‘Neeeeeeeee,’ schreeuw ik dan heel hard, in mezelf. Normaal  wordt er op zo’n avond gepraat, gelachen, gezongen. Allemaal best uit te houden. Ik kan er  bij lezen, tv kijken, stukkie schrijven… soms pak ik m’n mp3 speler en ga ik muziek liggen luisteren op m’n bed. Maar als Diny zegt dat ze de hele avond viool gaat spelen, ben ik weg, fiets naar de bioscoop en koop twee kaartjes om de hele avond onder de pannen te zijn.


Even goed luisteren … wat zingen ze ….. ‘We wish you a merry Christmas’ …  ik hoor mijn vrouw, de alt. Dit klinkt wel goed.

vrijdag 12 december 2014

ONTSLAG

Ze is een slimme vrouw, achter in de vijftig, gewerkt vanaf haar 16e, begonnen als thuishulp en opgeklommen tot psychiater. Haar werkgever is failliet gegaan. De vrouw is ontslagen en zit nu sinds een week thuis. Blijft lang in bed liggen. Pyjama houdt ze gewoon de hele dag aan. Ochtendjas er overheen. Gaat niet naar buiten.  De vrouw staat uren voor het raam; nu eens aan de voorkant dan weer aan de achterkant. Bij goed weer staat ze vaak op het balkon.  Getrouwd is de vrouw nooit. Wel samengewoond met een vriend. Was te benauwend. Ze woont toch liever alleen.
Poetsen doet ze niet meer. Geen zin. Spullen verplaatsen wel. Alle planten zet ze op het balkon. Het zijn er veel. Ze kan er zelf nauwelijks nog bij.

De kussens van het bankstel, haar bed en haar matras, gooit ze het raam uit, op het kleine stukje openbaar groen daar beneden. Het is halverwege de nacht. Van het geluid van vallende kussens zal niemand wakker worden. Maar wel van de afgrijselijke schreeuw, die de vrouw daarop laat volgen.
Met de decoupeerzaag zaagt ze vervolgens haar bed, het bankstel en de salontafel in kleine stukken. Met haar arm schuift ze het glaswerk uit het dressoir en uit de keukenkastjes. Het valt in vele scherven uiteen. Met het serviesgoed jongleert ze even waarna het met een klap kapot laat vallen. Foto’s, ‘belangrijke’ papieren, schoenen, kleren worden allemaal uit de kasten gehaald en uit het raam gemikt … de stevige wind neemt ‘belangrijke papieren’ en lichte kleding mee. Haar gruwelijke schreeuw snijdt door merg en been.
De vrouw trekt schilderijen en familiefoto’s van de muren. Die wanddecoraties kiepert ze linea recta het raam uit. Koelkast, oven, tv zijn haar te zwaar. Daarvoor vraagt ze wel een buurman, later. Pc,tv,dvd en telefoon, gooit ze nu meteen over boord. Daar achteraan gaat al het gezaagde hout.
Langzamerhand ontwaken de buren. Zij zien de troep in hun groen.
De vrouw is aan andere kant van het huis bezig. Ze kiepert de kamerplanten van haar balkon de tuin beneden in. De buren van die tuin zijn weg. Overwinteren in Griekenland. Zijn voorlopig nog niet terug. Alle planten liggen beneden. De vrouw pakt de spade uit haar berging. Al haar kamerplanten geeft ze een mooi plekje geven in die tuin.
Net als ze klaar is komen twee mannen in fluorescerende kleding de vrouw tegemoet. Achter de mannen staat een gele ambulance, met de zwaailichten aan. De mannen schrikken van haar helse schreeuw.
‘Bent u mevrouw van der Loop?’ vraagt een van de mannen.
Ze kijkt de man verslagen aan en gromt naar hem.
Buren zijn naar buiten gekomen om te kijken naar hun buurvrouw.
‘Moet u niet even een warme jas aantrekken?’vraagt een van de mannen.
Weer antwoordt ze alleen grommend. De vrouw is geknakt.
Andere buren zijn binnen gebleven; sommigen staan door het raam naar hun buurvrouw te gluren vanachter het gordijn.
‘Geeft u me maar een arm, mevrouw.’

Ze gromt, loopt door en stapt in de voor haar klaarstaande ambulance.

donderdag 11 december 2014

BOODSCHAPPEN

Elke zaterdagochtend doet de man zijn wekelijkse boodschappen bij Bas  van der Heijden. Op het boodschappenlijstje staat bijna altijd hetzelfde: melk, yoghurt, groenten, fruit, vlees, koffie, koek,  pindakaas, brood, krentenbollen,  spa rood, appel- en sinasappelsap en bier.
Dit keer zijn mandarijnen en visfilets in de aanbieding, dus die heeft de man ook in zijn winkelwagentje gedeponeerd. Meestal is hij tussen de 30 à 35 euro kwijt voor zo’n hoeveelheid boodschappen.
Het is druk bij de kassa; er zijn vier klanten met zeer goed gevulde wagentjes voor hem. Na bijna een kwartier is de man, eindelijk, aan de beurt. Zoals gewoonlijk bij Bas van der Heijden, wordt er aan de kassa flink met zijn gekochte spullen gesmeten. Niet alleen met de pot pindakaas, het blik bruine bonen en de kartonnen pakken yoghurt, neen, ook de zakken met peren, appels, bananen worden met kracht tegen de rand van de kassatafel geflikkerd. De man vindt zich eigenlijk wel een beetje dom, dat hij nog steeds bij Bas van der Heijden zijn boodschappen doet.

Vorige week zaterdag heeft de man zich nog beklaagd bij de filiaalhouder over het gooi- en smijtwerk aan de kassa. Jorrit Hokus, zo heet de filiaalchef daar, wilde het beschadigde fruit zien en liep hoofdschuddend samen met de man naar de betreffende kassière:
‘Moet je eens kijken waar die man dankzij jou nu mee zit, Annemarie,  een opengebarsten banaan, een gebutste peer en een beurse appel. Ga als de donder drie mooie verse stukken vervangend fruit halen en snel een beetje. Mijn excuses meneer het zal niet meer gebeuren, zei Jorrit de filiaalhouder.’

Het maakt dus geen moer uit; deze week is het precies zoals de week ervoor.  
De man is bezig zijn boodschappen over te laden van het boodschappenwagentje in de rode Bas-tassen als er een dame naast hem komt staan
‘Goedemorgen meneer, ik zie dat u producten die in deze supermarkt verkocht worden, in uw boodschappentassen aan het laden bent, klopt dat,’ vroeg ze.
‘Eh, ja, natuurlijk klopt dat,’zei de man enigszins verbouwereerd, ‘maar, hoezo?’
‘In dat geval, meneer, zou ik graag de aankoopbon die u bij de kassa ontvangen heeft even willen inzien,’ zegt de vrouw.
‘Ja maar, de kassière vroeg me of ik de kassabon wilde hebben; ‘neen’ zei ik, waarop zij geen kassabon voor mij uitdraaide,’zegt de man.
De vrouw vond dat geen probleem en vraagt hem de kassière aan te wijzen, die hem geholpen heeft. De man heeft nu wel een probleem want de kassière die hem geholpen heeft zit nu niet meer achter die kassa’s.
De man moet omschrijven hoe ze er uit ziet: ze draagt zoals alle kassières de bekende rode Bas bedrijfskleding, ze is tamelijk dik, ook haar armen, haar handen en haar hoofd waren een beetje dikkig en op haar hoofd zaten nogal wat puistjes met gele koppen erop (vooral op haar kin). Ze had verder prachtige goudkleurige oorbellen in met een voorstelling van het sterrenbeeld weegschaal.
‘O, dat is Medan, die werkt vandaag niet eens, dus zij kan het niet geweest zijn,’ zei  filiaalchef Hokus toen hij de omschrijving hoorde.
‘Tja,’ zei de vrouw, ‘dan zit er toch niets anders op meneer, dan dat u al uw boodschappen weer in het boodschappenwagentje terug zet.’
‘Maar ik heb verdomme die boodschappen net hier gekocht en betaald ook,’ zei de man, die duidelijk in de war raakte; hij leek zowaar zelfs boos te worden.
‘Ja, bewijst u maar eens dat u die boodschappen betaald heeft,’ zei de vrouw en tegelijk gaf ze twee potige vakkenvullers, die een eindje verderop stonden toe te kijken een seintje om de man een handje te helpen bij het leeg maken van zijn tassen.

Omdat de man wat te luidruchtig dreigt te worden, hetgeen onnodige onrust zou veroorzaken onder de andere klanten in de winkel, nemen de vakkenvullers de man stevig tussen hen in en duwen hem in een naast het filiaal gereedstaande Bas vrachtwagen.  Hij is duidelijk niet de enige die vanmorgen geen kassabon hoefde te hebben. Er zitten tenminste al heel wat klantjes in die vrachtwagen.  

woensdag 10 december 2014

INGREEP

Vandaag geopereerd aan  mijn kromgegroeide pink. De ziekte van Dupuytren dus. Van half acht tot half vier ben ik in het ziekenhuis geweest en ik moet zeggen: het viel me mee. Hoewel, ik weet nu om 23.30 uur nog niet alles, want de plaatselijke verdoving is, bij lange na, niet uitgewerkt. Mijn linkerarm is log en loodzwaar aan en daarom moet ie in een mitella. De voorspelling is dat de verdoving rond twaalf uur morgenmiddag uitgewerkt zal zijn. Pas dan zal duidelijk worden of de hele ingreep werkelijk meegevallen is. Ik heb van het ziekenhuis een stel pittige pijnstillers mee gekregen, pantropazol en paracetamol 1000, dus dat voorspelt niet veel goeds. Tot op heden heb ik gelukkig nog niks geen pijn gevoeld. Alle prikjes en krasjes  ook, ze zaten in mijn lijf voordat ik er erg in had.
Een bijzonder montere Surinaamse verpleegkundige, Carmen genaamd,  ontving me op de afdeling. Zij moest enkele voorbereidingen treffen voor de operatie: me een bed toewijzen, me een hesje geven waarin ik geopereerd zou gaan worden, persoonlijke gegevens en mijn medicijnen controleren in de pc en m’n bloeddruk opnemen.  Ze legde ook alvast twee paracetamolletjes voor me klaar naast een glaasje water.
Carmen, een jaar of vijftig, schat ik, doet haar werk letterlijk zingend en dat doet ze heel mooi, vind ik. Ze is sopraan en loopt door de gangen van het ziekenhuis, in haar hagelwitte uniform gospelsongs te zingen. Met speels gemak zingt ze: ‘He ’s got the whole world in his hand’ en het hele verdere  repertoire van wijlen Mahalia Jackson, de beroemde zwarte Amerikaanse gospelzangeres. Carmen is een zeer gelovige vrouw. Ze zingt in het koor van de Pinkstergemeente en daarnaast zit ze ook nog in een musicalkoor. Haar favoriete musicals zijn ‘Cats’ en  ‘Hair’, vertelde ze en hoe kan het ook anders: ‘Jesus Christ Superstar’. Musicalliederen zing ze nooit in de ziekenhuisgangen, dat vindt ze niet passen.
Deze  vocaal zeer getalenteerde Carmen, vertelde me over haar vier kinderen, alle vier muzikaal getalenteerd. Haar dochter Sharity zingt in hetzelfde koor als haar moeder.  Sharity is een supertalent volgens  Carmen; ze is herhaaldelijk benaderd door producers en managementbureaus om ‘het vak’ in te gaan maar mama Carmen heeft daar tot nog toe steeds een stokje voor kunnen steken. Carmen wilde, dat haar dochter eerst haar opleiding bouwkunde aan de TU in  in Delft zou afmaken. Zoon Eddie is een religieuze rapper actief in kerken door het hele land. Zijn broer Carlos heeft een eigen studio, die dag in dag uit afgeladen vol is en Donald is eigenlijk nog maar net begonnen met de muziek, keyboard, na het ongeluk, waarbij hij een dwarslaesie opliep. Hij knalde, tijdens een inhaalmanoeuvre  met zijn motor frontaal op een tegenligger.
‘Het is een wonder dat die jongen het overleefd heeft. En nu heeft ie godzijdank de muziek gevonden … voorheen was hij altijd alleen maar met cijfertjes bezig,’zei Carmen. Het relaas van haar zoon Carlos stemt haar zichtbaar wat droevig. Logisch. Ze wendt zich nu snel tot een patiënt, die zich zojuist op de afdeling heeft gemeld. Carmen draait haar routinematige riedeltje af.

Ik ben inmiddels thuis en heb gemerkt dat het bijzonder praktisch is om twee handen te hebben. Onder de vele dingen waar ik nu niet toe in staat ben is, helaas, afwassen.

De verdoving begint nu toch al een beetje uit te werken. Af en toe voel ik een venijnig pijnscheutje.

dinsdag 9 december 2014

OPERATIE PINK

Morgen word ik geopereerd. Mijn pink groeit alsmaar krommer en ik krijg hem niet meer overeind (die pink dus). Om negen uur moet ik  in Franciscus zijn. Om twaalf uur wordt het mes in mijn hand gezet en als het goed is moet om tien voor een mijn pink weer rechtstaan …  

Tot op  heden ben ik drie keer eerder onder het mes geweest. De eerste keer was ik nog  een peutertje: mijn amandelen werden geknipt, ik kreeg een kapje over mijn mond en neus; binnen de minuut was ik buiten westen. Hoe lang het geduurd heeft weet ik niet maar ik stierf van de pijn en vooral de aanblik van al dat bloed over dat witte laken, dat om mijn nek was geknoopt …. Ik dacht dat ik dood zou gaan.

Toen ik tweeëndertig  jaar was en mijn vrouw en ik twee kinderen wel genoeg  vonden, besloot ik om me te laten steriliseren.  Een simpelere ingreep bestaat er waarschijnlijk niet: plaatselijk verdoven, sneetje maken in mijn zak, zaadleider dicht branden en klaar is Kees. Mannen in mijn omgeving, die het al hadden laten doen, stemden me optimistisch: je voelt er niks van; je drinkt een lekkere bak koffie na afloop en je pakt de auto naar huis. Mijn vrouw was, zoals gewoonlijk,  eigenwijs. Zij had al lang en breed besloten dat ze mij zou brengen en ophalen. Ze zou (ook in Franciscus) wel op de gang op me wachten. Gottegottegot wat was ik blij dat ze er was. Ik zal me wel weer vreselijk aangesteld hebben, had erg veel pijn tussen mijn benen en liep als een oud opaatje, dat het in zijn broek had gedaan. Elke stap deed me pijn.  Ik schaam me er best een beetje voor maar bij het in- en uitstappen van de auto moest ik zelfs een beetje huilen van de pijn.

De laatste medische ingreep tot nu toe was het laseren van de spataderen in mijn linkerbeen. Dat been werd plaatselijk verdoofd en met een laserapparaat werden de spataderen weggelaserd.
Deed weinig pijn. Ik was al blij. Opeens voelde ik iets kokend heets tegen mijn kuit. Heel even maar. Kleinzerig als ik nu eenmaal ben, gilde ik het uit: ’AAAAUW!!’ .  Wat er precies gebeurde kon ik niet zien want mijn linkerbeen was afgeschermd. Ik heb zo’n vies vermoeden dat die chirurg  expres iets heets (wat???) tegen mijn kuit hield. Hij stond echt zogenaamd onschuldig rond te kijken. ‘Heeft u pijn, meneer,’ vroeg hij quasi bezorgd. ‘Nu niet meer,’ zei ik.

En dan ga ik nu onder het mes voor de ziekte van Dupuytren, zo wordt de ziekte genoemd, die mijn pink alsmaar krommer trekt.
‘Reken maar dat u zes uur kwijt bent met die operatie, meneer’,  zei een verpleegkundige, ‘maar dan staat uw pink ook wel weer keurig rechtop.’   Van negen tot drie uur dus! Wat duurt dat eigenlijk lang! Morgen gebeurt het. Mijn arm wordt  verdoofd  door een injectie onder mijn oksel.  Als ik het nodig vind, kan ik, voor onder de operatie, vragen om een licht slaappilletje. Dat lijkt me helemaal zo gek nog niet.

Na de ingreep mag ik niet lopend,  fietsend of met de tram naar huis. Ik moet dus een taxi nemen of iemand met een auto vragen, want zelf heb ik geen auto. Gelukkig komt mijn buurvrouw me ophalen. 

maandag 8 december 2014

VONDELING

Het geluid van een huilende baby. Het kwam onder de picknicktafel op het binnenterrein vandaan. Het was herfst, dus veel te koud voor een baby om daar te liggen. Daarom lag het kind natuurlijk te huilen.
De baby en Rob waren de enigen daar, dacht hij. Op de balkons zag hij ook niemand staan … hij kon dat kind daar moeilijk zo laten liggen. De baby is piepklein, nog maar net geboren.  ‘Ze’ (wie ‘ze’??) hebben het kindje hier in de kou neergelegd, warm aangekleed, dat wel. Alleen hebben ‘ze’ niet aan regenkleding gedacht. Het gaat straks gegarandeerd regenen. In de herfst regent het bijna altijd.
Hij besluit om het kind in zijn fietstas te leggen en mee te nemen naar huis. Misschien heeft een van zijn buren wel staan te loeren naar wat hij daar aan het doen was. Hij hoopt van niet. Anders is er niks aan te doen. Hij is geen misdaad aan het plegen, toch?
Er ligt een briefje onder de baby. Wat daarop geschreven is, kan hij niet lezen. Lezen heeft hij nooit geleerd.
Hij heeft al heel veel in huis voor dat lieve kind. Een box, een bedje, een badje, spuuglapjes, luiers, zalfjes en nog veel meer maar geen eten.
Zijn vrouw Cocky en hij willen al jarenlang samen een kind. Ze zijn er zeker acht à tien jaar mee bezig geweest. Het mocht gewoon niet lukken. Niet met KID, (Kunstmatige Inseminatie met Donorzaad) en ook al niet met  IUI, IVF en ICSI . Cocky is nu op haar werk.

Hij vraagt zich af wat er gekocht moet worden. Geen idee hoe lang het baby’tje  bij hun zal blijven.  Misschien wel voor altijd … wie weet … maar dat kan hij nauwelijks geloven .. . dat zal ook wel niet mogen. Hij legt die kleine, die inmiddels rustig geworden is en slaapt, op het bed van hem en Cocky … aan het voeteneind … hij legt een dekentje over de baby heen en stopt hem lekker warm in.

Hij waagt het erop  om nu de boodschappen te gaan doen voor die kleine. Nu slaapt ie tenminste nog lekker.  Hij gaat naar Albert Heijn, koopt vier pakken luiers en drie blikken melkpoeder. Daar kunnen ze een paar dagen mee vooruit. Voor het avondeten neemt hij een pond peentjes en een pak vissticks mee. Aardappelen zijn er thuis nog genoeg.
De caissière van de supermarkt  zegt:
‘Maximaal één blik melkpoeder per clliënt per dag meneer! Twee blikken terug zetten alstublieft!’ Daar wist hij niks van.  Hij liet de filiaalchef nog even bij de kassa komen. Die zei precies hetzelfde als de caissière: maximaal één blik. De filiaalchef was vriendelijk. Die zei:’Ik zet die twee blikken wel voor u terug in het vak.’

Hij komt thuis met de boodschappen.  Cocky staat met de wijkagent te praten in de slaapkamer. Ze hebben het over de kleine.
De wijkagent zegt gekscherend: ‘Zo, ik zie dat hij al luiers en melkpoeder in huis heeft gehaald. Die laat er geen gras over groeien.’ Desondanks vindt de wijkagent het toch beter dat er een ander tehuis voor het baby’tje gevonden wordt. Cocky is het daar ook mee eens. Toen ze thuiskwam schrok ze zich dood. Er lag in de slaapkamer een baby te huilen. Cocky had meteen de wijkagent gebeld.

Hij gaf het briefje, dat hij onder het kindje vond aan de wijkagent.
Die las voor wat er op het briefje  stond:

Lieve meneer of mevrouw,

Ik ben een heel klein jongetje
Vandaag geboren.
Mijn mama is heel verdrietig,
Ze kan niet voor mij zorgen.
Wilt u alstublieft voor mij zorgen?

Ik heb nog geen naam

Hij en Cocky moesten wel een beetje huilen toen ze de wijkagent met het kindje naar buiten zagen lopen.



  


zondag 7 december 2014

TANDENBROEK

Vorige week vrijdag had mijn kleinzoon een duidelijke tandenbroekendag. Ben is mijn kleinzoon. Hij is nu bijna één jaar; op 13 januari is hij jarig. Elke vrijdag passen mijn vrouw en ik op hem in Dordrecht.  Zijn ouders zijn dan hard aan het werk. Mijn zoon werkt in Rotterdam en heeft een verdomd leuke baan maar vraag me niet wat hij doet. Mijn schoondochter werkt, heel simpel, als verpleegkundige op de afdeling gynaecologie in een ziekenhuis in Breda. Dat is duidelijk, nietwaar.
Goed! Het is dus de bedoeling dat opa en oma tussen kwart voor acht en acht uur ’s ochtends in Dordrecht bij Ben zijn zodat papa naar zijn werk kan vertrekken.  Mama is dan al een half uurtje onderweg naar Breda.

Vorige week vrijdag was een zware oppasdag want Ben was ’niet lekker’. Hij was snotverkouden, huilde en jammerde. Moeilijk. Wilde nu eens wel en dan weer niet gedragen worden. Eten wilde hij niet of nauwelijks; alleen een banaantje ging er grif in.
Ben produceerde in de loop van de ochtend de uiterst zuur stinkende diarree variant:  ‘tandenbroek. Tot aan zijn nek toe zat de stront. Hij had echt alles ondergescheten.  Waar oma op dat moment was? Even een sigaretje roken, zei ze geloof ik. Ruim een kwartier ben ik bezig geweest Ben schoon te poetsen met toch zeker een stuk of twaalf vochtige doekjes maar Ben bleef stinken. Niet alleen Ben stonk maar ik ook: mijn handen en mijn trui.  En ondertussen Ben maar smartelijk huilen.
‘Dat kind moet gewoon in bad,’ zei mijn vrouw kordaat toen ze zag ik nog steeds met die vochtige doekjes stond te hannessen.
‘Kom hier met dat kind. Pak dat badje uit de berging en laat het in de douche vollopen,’commandeerde ze. Ben bleef brullen.
‘Dan stoppen we je in je badje, hè Ben? Dan ben je zo weer een schone jongen. Dan ruik je ook weer o zo  lekker,ja, ja, hè Ben?’
Dat badje leek op zich prima te werken maar we moesten weer opnieuw beginnen omdat Ben een lading zure geelgroene smurrie met stukjes fruit en groenten in het badwater spoot: hupsakee: het vieze badwater weggooien, weer schoon water pakken, lekker badgelletje  er in doen … wassen, wassen, wassen en eindelijk, eindelijk was  Ben dan schoon en  rook hij weer lekker … alleen jankte hij on-op-hou-de-lijk.
‘Opa moet nu alleen nog even grondig zijn handen wassen, hè Ben’, lachte oma een beetje vals. Ben kon er absoluut niet om lachen. Hij was van zijn eigen gehuil en het warme badje waarschijnlijk zo moe geworden, dat hij gelijk in slaap viel nadat oma hem in zijn bedje had gelegd.


Deze vrijdag is Ben weer zeer energiek. We komen de woonkamer binnen en lachend zwaait hij ons vanuit zijn box toe. Hij steekt zijn armpjes in de lucht ten teken dat hij opgetild wil worden.  Eten gaat gelukkig weer prima. Hij maakt een inhaalslag en eet maar liefst drie boterhammen een met stroop, een met leverpastei en een met smeerkaas. De kleingesneden stukjes  brood pakt hij zelf van zijn bord.  De dun of nauwelijks belegde stukjes laat hij links liggen. Alleen de dik belegde stukjes grijpt hij van zijn bord en propt hij gulzig in zijn mondje.

zaterdag 6 december 2014

KRENTERIG

Ik vind mezelf dezer dagen nogal krenterig. Natuurlijk heeft het er mee te maken dat ik een pensionado ben, en dan ook nog een tamelijk armlastige pensionado. Dat komt omdat ik er voor gekozen heb om op mijn zestigste met pensioen te gaan, vijf jaar eerder dan normaal dus. Het is niet zo, dat ik nu aan de geeuwhonger lig maar ik moet mijn uitgaven wel goed in de gaten houden. Krenterig ben ik bijvoorbeeld niet naar mijn vrouw, zonen, schoondochters en kleinzoon. Zij krijgen nog steeds, al zeg ik het zelf, behoorlijk pittige cadeaus met hun verjaardag en de kerst; net zo pittig als toen ik nog goed verdiende.
Op mijn eten beknibbel ik al helemaal niet. Wel kocht ik voorheen alles bij Albert Heijn, die zaak is bij mij om de hoek. Nu fiets ik een eindje verder naar de Lidl en Bas van der Heijden. Dat scheelt een paar tientjes per maand. 
Loterijen, zoals de Postcodeloterij, de Staatsloterij, de Vriendenloterij, de Lotto, de Toto en de Krasloterij, daar doe ik niet meer aan mee. Dat bespaart me op zijn minst honderd euro per maand. Ik heb alleen nog één lot bij de Vriendenloterij, daarmee steun ik tegelijkertijd mijn favoriete voetbalclub Sparta.
Voordat ik met pensioen ging was ik, al zeg ik het zelf, de gulle gever aan allerlei goede doelen. De nierstichting, de hartstichting, het Koningin Wilhelminafonds, Jantje Beton, Greenpeace, Moede Theresa,  Open het Dorp, de Stichting Viervoeter, het Aids-fonds,  en ga zo maar door … Naar al die instanties werden van mijn bankrekening automatisch grote bedragen, kleine bedragen afgeschreven.  Zo rond de dag dat ik met pensioen ging, vernam ik toevallig, dat alleen al een directeur van zo’n instantie met een mega-salaris van zo’n 160.000 euro per jaar thuis komt …. onder andere van mijn geld dus. Ik werd me er eigenlijk toen pas goed van bewust dat die ‘goede doelen’ vooral goed voor zichzelf zorgen. Niks van mijn poen meer naar goede doelen totdat directie en overige medewerkers op vrijwillige basis of tegen het minimumloon hun werk gaan doen. Ik maakte een uitzondering voor Greenpeace, de strijdbare organisatie voor een gezond milieu.  Tot ik vernam, dat een Greenpeace directeur al jarenlang voor zijn woon-werkverkeer Luxemburg – Amsterdam v.v.  het (milieu-onvriendelijk) vliegtuig pakt en vergoed krijgt. Hij had net zo goed de trein kunnen nemen; is alleen wat trager maar veel milieuvriendelijker. Toen ben ik met Greenpeace gestopt.
Geheel los van Goede Doelen en Automatische Afschrijvingen merk ik, dat ik nog steeds krenterig ben (ik moet helaas wel) maar dat ik binnen die krenterigheid toch kansen zie omzo af en toe iets extra’s te doen.
Vrijdagochtend, in de Zwartjanstraat, Rotterdam: een draaiorgel speelt de vijftigerjaren hit van Rocco Granata: ‘Marina’, een van de favorieten van mijn moeder, die mij nog altijd raakt.  Ik vis een briefje van vijf uit mijn portemonnee en stop het in het geldbakkie van de orgelman.
Vrijdagmiddag in de ijskoude Hoofdstraat in Dordrecht, zingt een veel te schaars geklede jongeman  ‘Mister Tambourine Man’; hij begeleidt zichzelf op zijn gitaar. Ik gooi vijf euro in zijn gitaarkoffer.
Zaterdag, in de trein van Rotterdam naar Dordrecht, loopt een jongedame langs, ze verkoopt wenskaarten aan de reiziger, die zelf mag weten wat hij haar er voor wil geven. Ze heeft het geld nodig voor onderdak voor zondagnacht, zegt ze. Ik pak een tientje uit mijn portemonnee en zeg:
’Alsjeblieft … en … ik hoef geen wenskaart, hoor.’
Zowel bij de orgelman, die straatmuzikant als de kaartenverkoopster gaat het geven helemaal spontaan, vloeiend, zonder aarzelen en het kan nog allemaal ook binnen die krenterigheid. Als ik dit zo aan mijn vrouw vertel vraagt ze onmiddellijk of ik mijn pillen wel heb ingenomen.


donderdag 4 december 2014

MADEN

Ze zijn zich wel netjes komen voorstellen maar ik vertrouw ze voor geen cent, die nieuwe buren van me. Twee zijn zich bij mij wezen voorstellen. Wie zijn die anderen lui dan, die in dat huis ‘weet ik wat’ komen uitspoken. Ze zijn van een andere cultuur, dat wel. Maar dat maakt mijn geen moer uit. Ze zitten net als ik in een tweekamerwoning. Het verschil is dat ik  alleen ben en zij op zijn minst met een stuk of twintig. Er is altijd beweging en kabaal hiernaast. Nu komt er eens een stel binnen, dan gaat er weer stel weg … dat gaat de godganse dag door … en maar smijten met die deur … wat zou daar te halen zijn … of gebracht worden? 
Het dreunt zo vreselijk door in mijn huis. Dat beeldje van de Heilige Maagd Maria, dat op mijn dressoir stond valt in gruzelementen op de vloer; gewoon van de kast afgeschoven door dat onophoudelijke gedreun! Bijna was ook het beeld van de Heilige Antonius naar beneden gekieperd. Hij stond al met z’n tenen over de rand van het dressoir. Ik kon hem nog net redden. Voor mij persoonlijk is dat beeld van de Heilige Antonius waardevoller dan dat van de Heilige Maagd. (Sorry hoor Maria). Dat heeft te maken met het feit dat ik nogal eens vergeet, waar ik iets gelaten heb. Dat heb ik niet alleen nu, daar had ik al jong last van! Als ik weer eens iets kwijt was, mijn bril bijvoorbeeld,  gaf mijn roomse moeder mij het advies te bidden tot de Heilige Antonius: ’Heilige Antonius beste vrind, maak dat ik mijn bril snel vind.’ Geloof het of niet maar in negen van de tien gevallen was het gezochte binnen de minuut gevonden.  (Meestal stond die bril gewoon op mijn neus.)Wat Maria betreft heb ik ook wel eens zoiets uitgeprobeerd: ‘Heilige Maria beste vriendin, bij wie hang ik hem er vanavond eens in,’ maar dat doe ik nooit meer, want of het nu de straf was van de Heilige Maagd zelf of misschien wel van Haar Zoon: ik stond na die bede zeker wel drie maanden droog.
De buren moeten inmiddels met velen zijn.  Er wordt geschreeuwd; even is er stilte en dan wordt er plots weer gezongen en gesprongen. Wat vreten ze daar toch uit?
 Ik zit op mijn houten vloer, die meedeint op de heisa van hiernaast. De ontelbare stukjes Mariabeeld hoef ik niet eens met mijn stoffer op te vegen, ze trillen als het ware vanzelf op mijn blik.
Hé, er beweegt daar wat … in  dat gat onder in de muur tussen mij en m’n buren. Het gat zit vol met krioelende wormachtige wezentjes. Het lijken wel maden, alleen twee keer zo groot als normaal en in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Dat heb ik in al die jaren dat ik hier woon nog nooit gehad.
Hoe harder mijn buren schreeuwen, zingen en springen, hoe meer van dat nare ongedierte mijn huisje binnenkrioelt. Ik probeer de stofzuiger maar die  zit al snel vol en (logisch) die maden krioelen razendsnel de de stofzuiger weer uit. Mijn halve vloer vertoont nu een spel met minieme bewegingen in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Ik spring op om tussen mijn schoenzolen en het laminaat de maden tot pap te vermorzelen. Bij elke sprong schreeuw ik en als ik na een aantal sprongen zie hoeveel ik er al vernietigd heb schreeuw, zing en spring ik nog uitbundiger en zo verpletter ik er meer.  

Hiernaast is het nu rustig en stil.    

woensdag 3 december 2014

ZO VRIENDELIJK

Hij kijkt me uitzonderlijk vriendelijk en zachtaardig aan, met zo’n brede glimlach. We lopen elkaar tegemoet op de waterkoude Zwartjanstraat. Hij knikt haar zo maar ineens toe. Geheel onwillekeurig knikt ze terug. Ze kent die hele man niet. Althans ... ze heeft geen idee waarvan dan. We hebben alle twee geshopt in deze winkelstraat. Nee, ze kent deze man niet, beslist niet, want een man als deze zou ze nooit vergeten. 
Bij de Wibra heeft ze ondergoed gescoord voor haar man en zichzelf.
Niet dat het nou zo’n knàppe man is, zijn oren bijvoorbeeld staan net een ietsje te wijd uit en zijn ogen zijn wel lief maar staan wat flauw.  Hij heeft daarentegen een prachtige, kop met zwart haar en een gebruinde huid alsof hij nog maar net terug is van een zonvakantie. Hij draagt een kunststof reclametasje van Gall&Gall. Er zit wat zwaars in want de handgreep van het tasje rekt flink uit. We zijn elkaar gepasseerd ter hoogte van de Kruidvat. Ze kan moeilijk de nijging bedwingen om om te kijken.
‘Niet nu gelijk al,’ zegt ze tegen zichzelf, ‘nog een paar stappen door ... ja ... nu,’ en ze kijkt om ... staat hij pal achter haar … nog steeds met die glimlach en die vriendelijke doch flauwe ogen.
‘Oh,’ zegt ze, ‘nou dacht ik toch echt dat u de andere kant op ging.’ Hij reageert niet behalve dan met zijn glimlach.
‘Nou, ik woon die kant op, in het Rottekwartier, dus ik ga maar weer eens verder, hè?’ Keurig glad geschoren is hij. Jammer dat hij die weeë oude-mannetjes-after shave van Nivea op heeft. Hij is naast me komen lopen; zijn Gall&Gall zakje houdt hij nu in zijn andere hand.  Mooie donkerbruine regenjas draagt hij, met daaronder een zwarte wollen sjaal ... rare combinatie … hoewel … ’t is winter, dus àla.  Hij blijft naast haar lopen in hetzelfde tempo als zij.
‘Moet u misschien ook in het Rottekwa …..’ nee natuurlijk moet hij niet in het Rottekwartier zijn. Ze kent daar zowat iedereen en hem heeft ze daar nog nooit gezien.
Dan beweegt hij langzaam zijn elleboog naar haar toe en gebaart haar, heel vriendelijk, dat wel, hem een arm te geven … zo aardig … zo lief.
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet! Gearmd loop je met je moeder, je vader, je zus, je man, je dochter, je zoon maar niet met een wildvreemde.
‘Neen, neen hoor, lacht ze zenuwachtig: 'Ik loop wel zo, alleen, zonder u een arm te geven naar huis, dank u wel.'
Heeft ze er verdorie nog moeite mee ook, om nee te zeggen! Dat komt gewoon omdat ie zo'n aangename uitstraling heeft. Hij blijft met haar meelopen tot aan haar portiek. Als ze het trappenhuis in stapt, pakt hij een fles jonge jenever uit zijn Gall&Gall-tasje en geeft die glimlachend aan haar,
Langs het water van de Rotte loopt hij verder in de richting van de Vriendenbrug … het centrum.

‘Er was net Amber Alert,’ zegt mijn man, ‘er is een man van een jaar of veertig, licht verstandelijk gehandicapt, niet op tijd teruggekeerd in zijn woning, in het Oude Westen ... een ongeluk wordt gevreesd.

‘Stop maar,‘ zegt ze 'ik kan je verhaal wel afmaken. Ik bel 0800 - 6070. Luister maar mee.'

dinsdag 2 december 2014

EEN AFGRIJSELIJK GELUID

Vannacht schrok ik wakker van een afgrijselijk geluid. Een schreeuw van een vrouw. Ik zat gelijk rechtop in mijn bed. Deed het licht aan in mijn slaapkamer. Hier was niks aan de hand. De schreeuw leek ook van iets verder weg te komen. Van een verdieping lager. Nu was het muisstil. Misschien ligt er wel iemand voor dood op de trap. Ik heb geen idee wat zich ’s nachts zoal in het trappenhuis afspeelt. Tegenwoordig slaap ik gelukkig weer goed.
 ‘Meestal pas om vier uur ’s nachts komt buurjongen Erdal thuis,’ volgens  buurvrouw Carla.  Het is nu nog niet eens drie uur en het is nu doodstil. Ik ga d’r uit. Eerst check ik even mijn eigen huis. Alles lijkt okee. Voor de zekerheid kijk ik nog even onder de banken; controleer de ramen. Geen vreemde dingen. Ik moet naar buiten. Stel je voor dat er iemand gewond is geraakt. Die kan ik toch niet zo maar laten stikken. Ik ga gewoon in mijn pyjama, op mijn blote voeten, hoewel het stervenskoud is. Kater Thijs, staat voor de voordeur en wat hij anders nooit doet, hij zet zijn voorpoten tegen de deur en krabt alsof hij zijn nagels scherpt. In mijn haast duw ik Thijs met mijn voet opzij. Gruwelijk koud is het in het trappenhuis, alsof hier door niemand gestookt wordt. Rookwolkjes komen uit mijn mond. Mijn voordeur laat ik open staan. Eerst kijk ik even hierboven op de vierde; daar kan de schreeuw net zo goed ook vandaan gekomen zijn. Op de vierde lijkt iedereen in diepe rust.
Het is hier zo waanzinnig koud, de buitendeur van het portiek moet haast wel open staan. Ik ga die deur sluiten. Loop snel door naar beneden. Zie dan dat de deur van de zeer bejaarde mevrouw ’t Hout op de tweede wagenwijd open staat. Alle lichten in haar woning uit.
‘Mevrouw ’t Hout, mevrouw ’t Hout’ roep ik … geen reactie. Ik hoor verder ook geen verdachte geluiden. Doe de lichten aan … ja, ik moet toch wát zien! Ga naar binnen. Ziet er allemaal netjes uit. Haar bed is beslapen. Ik doe de lichten  uit en net als ik de deur op een kier wil zetten, hoor ik geritsel vanuit de keuken. Ik snel er in het donker heen, struikel ergens over … kan me net staande houden, doe het licht aan en zie dan Thijs op het aanrecht smullen van wat restjes op het aanrecht van mevrouw ’t Hout. Hij schrikt zo van mij dat een spurt neemt richting trappenhuis.
‘Jee,’ ik herken de stem van buurman Iwan.
‘Ja,’ zeg ik. Hij komt naar beneden. Iwan had die gil, die bij hem ‘door merg en been ging’ ook gehoord.  
‘Ik loop wel even met je mee, Jee,’ zei Iwan.
De buitendeur stond inderdaad open. Misschien zouden ze buiten wat wijzer worden. Eigenlijk was het veel te koud om dit te doen; ook Iwan was op zijn blote voeten.
Voor de flat stond een ziekenauto geparkeerd. Ik liep er samen met Iwan naar toe.
De ambulancebroeders waren gealarmeerd door mevrouw ’t Hout zelf.
Ze was uit haar bed gevallen en brak daarbij haar arm. Toen had ze alarm geslagen.
‘’t Is een lelijke breuk,’ zei een van de ambulancebroeders, ‘ze heeft erg veel pijn gehad.’ Een pilletje stilde haar pijn inmiddels. Ze gaf mij de sleutel om haar huis af te sluiten.
Er kon gelukkig alweer een lachje bij haar af.

Iwan en ik wensten haar beterschap.

maandag 1 december 2014

Mijn PC

Met een klein schuldgevoel plof ik op de stoel voor mijn pc.
Ik liet mijn vrouw zoëven alleen zitten met Iwan, de buurman. Hij kwam om half zeven ‘even’ langs om naar z’n zus te bellen en dronk een bakkie koffie met ons mee.
Maar na het acht uur journaal zat Iwan nog steeds in onze woonkamer en hij maakte geen aanstalten om naar zijn eigen huis te gaan.
Om deze tijd, schrijf ik bijna altijd de tekst voor mijn blog. Dat wil ik ook vandaag doen. Dus zeg ik tegen mijn vrouw, terwijl ik naar mijn werkkamer loop:
’ik ga eens kijken of ik de inspiratie heb voor een ‘stukkie’’. Ik moet dat laatste twee keer zeggen en dan moet ik ook nog vragen:
‘Hoor je wat ik zeg?’ dan reageert ze pas:
’Ja.’
Dat betekent vrijwel zeker, dat ze er stevig van baalt, dat ik er tussenuit knijp en haar dus met Iwan opscheep. Ze had denk ik liever gehad dat ik tegen Iwan gezegd had:
’Sorry, Iwan, ik ga nu even werken aan mijn blog en mijn vrouw gaat altijd de krant lezen na het acht uur journaal, dus zou je nu naar je eigen huis willen gaan.?’ Op dat idee was ik dus niet gekomen.
Overigens zat ik nauwelijks vijf minuten achter mijn pc of ik hoorde Iwan vanaf de buitendeur naar me roepen:
‘Jee, bedankt voor de borrel hé, en een fijne avond verder.’( Die borrel had hij helemaal nooit gehad; geintje van Iwan.)

De pc op mijn werkkamer noem ik steevast mijn pc. Eigenlijk zeg ik dat niet helemaal juist, want die pc is van ons, van mijn vrouw en mij. Samen hebben wij die compaq betaald. Toch blijf ik die computer mijn  computer noemen. Dat vind ik beter klinken. Mijn vrouw vindt dat niet leuk. Jammer dan … o ja het is natuurlijk ook onze werkkamer, want we betalen ieder de helft van de huur voor onze werkkamer maar wat zeg ik altijd? Mijn werkkamer.

Zo tussen half negen en half tien moet ik m’n stukje schrijven, m’n blog, dat ik tegen middernacht op facebook publiceer. Ik vind het leuk om te doen: m’n blog schrijven. Alleen heb ik soms geen flauw idee waar ik over moet schrijven, zoals nu weer eens.
Niet zo heel veel mensen lezen mijn blog. Het zijn er waarschijnlijk tussen de vijftien en twintig. Dat is inderdaad bar weinig maar dat vind ik niet erg, want ook al zou niemand mij lezen, dan zou ik toch mijn blog wel schrijven … want schrijven doet me gewoon goed … maar dan moet ik natuurlijk wel iets te schrijven weten.

Mijn vaste telefoon staat naast mijn pc. Iemand heeft mij gebeld op die telefoon. Er knippert tenminste een nerveus lichtje in het toestel, dat naar mij lijkt te seinen: ‘luister af …. luister af …. luister af … enz.’ Ik zou niet weten wie mij of mijn vrouw gebeld moet hebben. Natuurlijk, ik kan de voice mail, nummer 1233, even afluisteren, misschien zijn er wel meerdere personen geweest, die ons hebben willen spreken.  Dat zou best kunnen maar ik heb nu absoluut geen belangstelling voor de bellers achter dat nerveus knipperende lichtje.

Ik moet nu toch eindelijk eens met dat blog beginnen.

donderdag 27 november 2014

TRAPPENHUIS (8 SLOT)

‘Last but not least’ zeggen de Engelsen. Vrij vertaald: wel de laatste maar niet de minste. In dit geval gaat dat gezegde helemaal op. Ze worden hier als laatsten genoemd in deze ‘trappenhuis-reeks’ maar in alle opzichten zijn meneer en mevrouw Grijp hèt dominante duo hier. Maar dat geldt uitsluitend wanneer ze hier aanwezig zijn en dat is niet altijd.  Want ze overwinteren zo van oktober t/m januari op Sicilië. Dat maffiose Italiaanse eiland. Saskia Grijp (71) en John Grijp (72) wonen hier vanaf het eerste uur; dat wil zeggen vanaf 1977.
Een prachtige grote tuin hebben ze. Een liefhebber van tuinieren zou er zijn vingers bij aflikken maar  wat doen zij? Het hele tuinoppervlak betegelen met van die grijze dertig bij dertig tegels … in elke hoek van hun grijze tuin een pot met geraniums neerzetten … en precies in het midden een stokroos in een pot plaatsen. Lekker makkelijk toch?
Misschien hebben de Grijpjes wel gedacht: we besteden niet veel tijd aan de tuin en in plaats daarvan organiseren we voor en met onze buren leuke dingen op het trappenhuis.  Voor het WK  voetbal  van 2002  had John, met subsidie van de deelgemeente, een grootbeeldtelevisie gehuurd. Bij warm weer kon die televisie moeiteloos verplaatst worden naar de tuin. Alle trappenhuisbewoners (buren) waren welkom maar uitsluitend voor wedstrijden van het Nederlands elftal. Het huis of de tuin van de Grijpjes was op dat soort momenten afgeladen.
De andere trappenhuizen rondom het binnenterrein klopten ook aan bij de deelgemeente; de bewoners van die andere trappenhuizen wilden ook wel op zo’n groot scherm naar het WK - voetballen kijken.  Grijp was niet erg enthousiast maar hij heeft toegegeven: het beeldscherm werd op het binnenterrein geplaatst. Er kwamen maar liefst 400 mensen kijken. Grijp wilde wel meer geld van de deelgemeente hebben voor stoeltjes en voor consumpties. Daar deed de deelgemeente niet moeilijk over mits de kopers van de consumpties de helft van de inkoopprijs zouden betalen.
Grijp liet er bij welk evenement dan ook dat hij organiseerde, geen enkele  twijfel over bestaan aan wie de mensen dit allemaal te danken hadden. Vòòr de wedstrijd begon, ging hij even (met microfoon) voor het beeldscherm staan en dan zei hij iets dat iedereen allang wist, bijvoorbeeld dat het Nederlands elftal in oranje shirts en witte broekjes zou spelen en Brazilië in  gele shirts en blauwe  broekjes … zoiets dus.
Hij organiseerde ook de ‘Stavast olympiade’ een spelletjesmiddag voor alle bewoners van het trappenhuis. Dat was echt dolle pret. Vrijwel alle buren deden daar aan mee en op elke verdieping gebeurde er wel wat: darten op de begane grond, sjoelen op de eerste verdieping, ketsen (met knikkers) en het voetbalspel op de tweede, biljarten op de derde en op de vierde klaverjassen. Meestal in mei organiseerde John de Olympiade en de deelgemeente zorgde voor drankjes en een hapjes en hoofdsponsor Garage Stavast stelde twee prijsjes beschikbaar:  honderd euro voor de beste man en voor de beste vrouw ook honderd euro.
Dat de hoofdprijzen van onze ‘Stavast Olympiade’ elk jaar weer in dezelfde handen terecht komen, daar kijkt niemand meer van op. Het is nu al weer voor het zesde achtereenvolgende jaar, dat John door het trappenhuis schalt:
 ‘de nummer één bij de dames is Saskia Grijp!’
 Vervolgens horen we Saskia door het trappenhuis schetteren:
’dit jaar, de nummer één bij de mannen: John Grijp!’


Al met al een prettig, levendig trappenhuis, toch?