Het is heet, wel 35
graden. De lucht is strakblauw. Zondagmiddag, één uur. De zon staat hoog aan de
hemel. Zijn moeder heeft hem zojuist netjes aangekleed. Een wit overhemdje met
korte mouwtjes; een kort lichtblauw broekje; bruine plastic sandalen en witte
sokken (Een petje zou niet misstaan op een dag als deze).Theo moet van zijn
moeder de eendjes maar eens gaan voeren, heeft ze gezegd. Daar heeft hij geen
zin in. Te ver lopen in deze hitte. Er is hier niemand te zien. Niet in de
Wolkersstraat, niet in de Unicumstraat.
Ook geen honden, katten, vogels. Er valt zelfs niet eens een duif dood
van het dak. Theo gaat zich op een stoepje zitten vervelen ergens op de hoek van de
Wolkersstraat en Unicumstraat.
Zijn vrienden mogen
meestal van hun ouders niet buiten spelen op zondag. Dat komt omdat ze streng gelovig zijn. De
meesten hier zijn van de Zwarte Kousen Kerk. Die ouders proberen hun kinderen
te dwingen om ook streng gelovig te worden. Ze mogen niet alleen niet buiten
spelen op zondag maar ook bìnnen mogen ze niks. Eigenlijk moet ik zeggen,
binnen mogen ze àlles doen, als het maar
met de Here Jezus, zijn moeder en de bijbel te maken heeft. Dus bijvoorbeeld
een Jezusje van klei kneden en dan een kruisje knutselen en daar het Poppeke Jezus met spijkertjes aan vast
nagelen.
Mijn vader is helemaal
niet gelovig. Mijn moeder wel: Rooms Katholiek. Maar, ze is niet streng. Mijn
moeder gaat zelfs nooit naar de kerk, daar heeft ze ook helemaal geen tijd voor
want ze heeft maar liefst tien kinderen. Misschien zou ze af en toe eens naar
de kerk kunnen gaan, als mijn vader eens iets in het huishouden zou doen. Maar
dat doet ie nu eenmaal niet. Mijn vader zegt dat de meeste Rooms Katholieke
priesters pedofielen zijn; dus zal ik
waarschijnlijk niet Rooms Katholiek blijven …. denk ik tenminste.
Theo trekt het boterhamzakje kapot. Alle door zijn moeder
klein gesneden stukjes brood vallen op zijn bovenbenen. De stukjes blijven
plakken want er zit leverpastei op de ene boterham en op de andere appelstroop.
De stukjes met appelstroop blijven heel goed op zijn bovenbenen plakken. Dat
valt nog niet mee: die kleverige stukjes brood gooien; het brood blijft gewoon aan Theo zijn vingers
plakken. Het zweet breekt hem uit. Hij loopt naar de trottoirband op de plek,
waar de rioolput zit. Daar wrijft hij de broodstukjes van zijn benen af. Op zijn handen zit nu de onsmakelijk
combinatie van leverpastei en appelstroop maar water is hier niet voor handen,
dus zit er niks anders op dan dat hij zijn handen aflikt.
Hij ploft weer neer op het
stoepje. De stenen zijn zo heet, hij verbrandt zijn billen. De lucht trilt van
de hitte boven het trottoir en de rijweg.
Dan duiken ze opeens op,
ze komen uit de rioolput. Ze hebben korte grijze en zwarte haren en ze zijn zo
groot als ratten maar die zijn toch meestal bruin. Het zijn er wel tien of
zelfs meer en blijkbaar zijn ze dol op brood met leverpastei en appelstroop want in no-time is alles bij die rioolput opgegeten.
En van die zwart-grijze ratten geen spoor meer.
Theo vindt het te warm
worden; hij gaat naar huis, kijkt nog even bij de rioolput en ziet tot zijn
verbazing dat echt al het brood opgegeten is.
‘Maar door wie dan?’
vraagt hij zich af. Hij heeft niks gezien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten