Ik las een interview. Daarin
werd iemand gevraagd:’Ben je gelukkig met jezelf?’ Die vraag stel ik hier ook eens aan mezelf. Ik ga
gewoon een paar dingetjes op een rijtje zetten en aan de hand daarvan bepaal ik
of ik wel of niet gelukkig ben.
Neem nou mijn haar. Dat
zit de laatste tijd ronduit kut. D’r is
geen land mee te bezeilen. Het staat, wind of geen wind, alle kanten op. Kapper
doe ik niet aan. Als mijn haar er af gaat, doe ik het zelf wel. Al schrijvende
bekruipt mij plotseling het idee om mijn
kop weer eens helemaal kaal te scheren. ….. Geeneens zo’n gek idee,toch? Ja,
dat ga ik doen. Zal het leven er met een
kale kop leuker op worden? Dit is één.
Verder krijg ik nog
nauwelijks beweging ik mijn geopereerde pink (Dupuytren) maar die pink is toch
al weer tien dagen aan de beterende hand. Positief! Uiterst negatief is dat ik gedurende
het herstel van de pink niet mag sporten: dat is maar liefst zes weken. Dat is
twee.
Zeer ongerieflijk is dat
ik me nooit eens lekker kan scheren, zowel niet nat als niet droog. In beide
gevallen wordt mijn gezicht opengehaald door de scheermesjes. Ik wacht zo lang mogelijk met een volgende scheerbeurt
zodat mijn gezicht kan herstellen van de opgelopen verwondingen. Dus loop ik
vaak met een onverzorgde stoppelbaard. Die baard wil ik niet laten staan, want,
ik verga van de jeuk op mijn kin als ik dat doe: ik krabbel dan tot bloedens toe. En dat is drie.
Mijn voorhoofd schilfert constant
grote schilfers, tenzij ik er een moddervette zalf op smeer: éénmaal voor het
slapen gaan en éénmaal s‘ochtends. Mijn
dokter zegt:’u zult hier mee moeten leren leven, meneer … de zon heeft te veel
kapot gemaakt aan uw huid.’: dat is dus vier.
Dan is er het geëtter met
mijn prostaat; daar schreef ik onlangs, op deze plek, nog over; dat is vijf.
Slaappillen, temesta, heb ik elke nacht nodig. Daar slaap ik dan
zeven à acht uur op. Daarna ben ik drie uur zo duf als een konijn. Dat is zes.
Zwaar klote is de daling
van mijn pensioen. Sinds ik met pensioen ben en dat is nu bijna vijf jaar, zijn
alle pensioenen, dus ook dat van mij, achteruit gehold. Daar komt dan nog bij dat
de huren en de ziektekosten schrikbarend gestegen zijn. Leuke dingen, zoals theater, bioscoop, dat kan bruintje nu niet meer trekken. Dat is
zeven.
Als ik nu, ter afwisseling,
van het toetsenbord even naar buiten kijk, word ik ook niet bepaald gelukkig. Donker, storm, striemende
regen. Nee, dat maakt mij niet happy. Dat is acht.
Ik geef een soort van
Nederlandse les aan zogenaamde ‘nieuwe Nederlanders’, Australiërs, Polen,
Marokkanen, Turken, Somaliërs en Iraniërs. Dat is vrijwilligerswerk. Ik verdien
er dus geen cent mee. Maar dat maakt me geen reet uit! Het is gewoon hartstikke
leuk om te doen en het doet me goed. Dat is negen.
Gisteren was ik weer in
Dordrecht, oppassen op mijn kleinzoon Ben. Dat is elke vrijdag weer een feest.
Hij liet gisteren weer een heel scala aan nieuwe klanken horen en als hij
muziek hoort of wanneer er gezongen wordt, staat hij, waar dan ook in huis op
zijn manier ‘te swingen’. Dat is tien.
Ondanks mijn kleinzerigheid
en mijn benepen gezeur staat mijn vrouw tot mijn grote verbazing nog altijd liefdevol en zorgzaam voor mij klaar. Dat is
elf.
Eigenlijk zeik ik wel
veel, te veel eigenlijk. Want het meeste aan mij doet het toch goed en is gezond.
Dus wat heb ik dan te klagen?
Al met al, de hierboven
beschreven punten overziend, mag ik wel zeggen dat ik overwegend gelukkig ben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten