Ze is een slimme vrouw,
achter in de vijftig, gewerkt vanaf haar 16e, begonnen als thuishulp
en opgeklommen tot psychiater. Haar werkgever is failliet gegaan. De vrouw is ontslagen
en zit nu sinds een week thuis. Blijft lang in bed liggen. Pyjama houdt ze gewoon
de hele dag aan. Ochtendjas er overheen. Gaat niet naar buiten. De vrouw staat uren voor het raam; nu eens aan
de voorkant dan weer aan de achterkant. Bij goed weer staat ze vaak op het
balkon. Getrouwd is de vrouw nooit. Wel samengewoond
met een vriend. Was te benauwend. Ze woont toch liever alleen.
Poetsen doet ze niet meer.
Geen zin. Spullen verplaatsen wel. Alle planten zet ze op het balkon. Het zijn
er veel. Ze kan er zelf nauwelijks nog bij.
De kussens van het
bankstel, haar bed en haar matras, gooit ze het raam uit, op het kleine stukje
openbaar groen daar beneden. Het is halverwege de nacht. Van het geluid van
vallende kussens zal niemand wakker worden. Maar wel van de afgrijselijke
schreeuw, die de vrouw daarop laat volgen.
Met de decoupeerzaag zaagt
ze vervolgens haar bed, het bankstel en de salontafel in kleine stukken. Met
haar arm schuift ze het glaswerk uit het dressoir en uit de keukenkastjes. Het
valt in vele scherven uiteen. Met het serviesgoed jongleert ze even waarna het
met een klap kapot laat vallen. Foto’s, ‘belangrijke’ papieren, schoenen,
kleren worden allemaal uit de kasten gehaald en uit het raam gemikt … de
stevige wind neemt ‘belangrijke papieren’ en lichte kleding mee. Haar gruwelijke
schreeuw snijdt door merg en been.
De vrouw trekt schilderijen
en familiefoto’s van de muren. Die wanddecoraties kiepert ze linea recta het
raam uit. Koelkast, oven, tv zijn haar te zwaar. Daarvoor vraagt ze wel een
buurman, later. Pc,tv,dvd en telefoon, gooit ze nu meteen over boord. Daar
achteraan gaat al het gezaagde hout.
Langzamerhand ontwaken de
buren. Zij zien de troep in hun groen.
De vrouw is aan andere
kant van het huis bezig. Ze kiepert de kamerplanten van haar balkon de tuin beneden
in. De buren van die tuin zijn weg. Overwinteren in Griekenland. Zijn voorlopig
nog niet terug. Alle planten liggen beneden. De vrouw pakt de spade uit haar
berging. Al haar kamerplanten geeft ze een mooi plekje geven in die tuin.
Net als ze klaar is komen twee
mannen in fluorescerende kleding de vrouw tegemoet. Achter de mannen staat een
gele ambulance, met de zwaailichten aan. De mannen schrikken van haar helse
schreeuw.
‘Bent u mevrouw van der
Loop?’ vraagt een van de mannen.
Ze kijkt de man verslagen
aan en gromt naar hem.
Buren zijn naar buiten
gekomen om te kijken naar hun buurvrouw.
‘Moet u niet even een warme
jas aantrekken?’vraagt een van de mannen.
Weer antwoordt ze alleen grommend.
De vrouw is geknakt.
Andere buren zijn binnen
gebleven; sommigen staan door het raam naar hun buurvrouw te gluren vanachter
het gordijn.
‘Geeft u me maar een arm,
mevrouw.’
Ze gromt, loopt door en
stapt in de voor haar klaarstaande ambulance.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten