donderdag 27 november 2014

TRAPPENHUIS (8 SLOT)

‘Last but not least’ zeggen de Engelsen. Vrij vertaald: wel de laatste maar niet de minste. In dit geval gaat dat gezegde helemaal op. Ze worden hier als laatsten genoemd in deze ‘trappenhuis-reeks’ maar in alle opzichten zijn meneer en mevrouw Grijp hèt dominante duo hier. Maar dat geldt uitsluitend wanneer ze hier aanwezig zijn en dat is niet altijd.  Want ze overwinteren zo van oktober t/m januari op Sicilië. Dat maffiose Italiaanse eiland. Saskia Grijp (71) en John Grijp (72) wonen hier vanaf het eerste uur; dat wil zeggen vanaf 1977.
Een prachtige grote tuin hebben ze. Een liefhebber van tuinieren zou er zijn vingers bij aflikken maar  wat doen zij? Het hele tuinoppervlak betegelen met van die grijze dertig bij dertig tegels … in elke hoek van hun grijze tuin een pot met geraniums neerzetten … en precies in het midden een stokroos in een pot plaatsen. Lekker makkelijk toch?
Misschien hebben de Grijpjes wel gedacht: we besteden niet veel tijd aan de tuin en in plaats daarvan organiseren we voor en met onze buren leuke dingen op het trappenhuis.  Voor het WK  voetbal  van 2002  had John, met subsidie van de deelgemeente, een grootbeeldtelevisie gehuurd. Bij warm weer kon die televisie moeiteloos verplaatst worden naar de tuin. Alle trappenhuisbewoners (buren) waren welkom maar uitsluitend voor wedstrijden van het Nederlands elftal. Het huis of de tuin van de Grijpjes was op dat soort momenten afgeladen.
De andere trappenhuizen rondom het binnenterrein klopten ook aan bij de deelgemeente; de bewoners van die andere trappenhuizen wilden ook wel op zo’n groot scherm naar het WK - voetballen kijken.  Grijp was niet erg enthousiast maar hij heeft toegegeven: het beeldscherm werd op het binnenterrein geplaatst. Er kwamen maar liefst 400 mensen kijken. Grijp wilde wel meer geld van de deelgemeente hebben voor stoeltjes en voor consumpties. Daar deed de deelgemeente niet moeilijk over mits de kopers van de consumpties de helft van de inkoopprijs zouden betalen.
Grijp liet er bij welk evenement dan ook dat hij organiseerde, geen enkele  twijfel over bestaan aan wie de mensen dit allemaal te danken hadden. Vòòr de wedstrijd begon, ging hij even (met microfoon) voor het beeldscherm staan en dan zei hij iets dat iedereen allang wist, bijvoorbeeld dat het Nederlands elftal in oranje shirts en witte broekjes zou spelen en Brazilië in  gele shirts en blauwe  broekjes … zoiets dus.
Hij organiseerde ook de ‘Stavast olympiade’ een spelletjesmiddag voor alle bewoners van het trappenhuis. Dat was echt dolle pret. Vrijwel alle buren deden daar aan mee en op elke verdieping gebeurde er wel wat: darten op de begane grond, sjoelen op de eerste verdieping, ketsen (met knikkers) en het voetbalspel op de tweede, biljarten op de derde en op de vierde klaverjassen. Meestal in mei organiseerde John de Olympiade en de deelgemeente zorgde voor drankjes en een hapjes en hoofdsponsor Garage Stavast stelde twee prijsjes beschikbaar:  honderd euro voor de beste man en voor de beste vrouw ook honderd euro.
Dat de hoofdprijzen van onze ‘Stavast Olympiade’ elk jaar weer in dezelfde handen terecht komen, daar kijkt niemand meer van op. Het is nu al weer voor het zesde achtereenvolgende jaar, dat John door het trappenhuis schalt:
 ‘de nummer één bij de dames is Saskia Grijp!’
 Vervolgens horen we Saskia door het trappenhuis schetteren:
’dit jaar, de nummer één bij de mannen: John Grijp!’


Al met al een prettig, levendig trappenhuis, toch?

woensdag 26 november 2014

Trappenhuis (7)

Op de eerste verdieping rechts woont de Familie Ansjoe. De Ansjoetjes hebben twee kinderen, zonen, die al jaren de deur uit zijn. Monika Ansjoe (47)  vertelde me spontaan dat de oudste, Gabriël, in Groningen studeert, iets moeilijks met ruimtevaart. Het is een studie van bijna 9 jaar en hij is nu 7 jaar bezig. Samen met studenten van over de hele wereld is hij nu aan het onderzoeken  hoe op 28 oktober jl het NASA project Meteor Composition Determination Instruments kon gigantisch floppen. Dat zal tevens Gabriëls afstudeerproject worden. Monika verwacht dat hij over anderhalf jaar wel klaar mee zou zijn. En dan ….tja … dan zal hij waarschijnlijk in 4 jaar klaargestoomd worden tot astronaut, gelukkig is dàt een opleiding waar hij wèl gewoon een salaris mee gaat verdienen.
‘Die 9 jarige studie kost me nu al een kapitaal,’ verzucht Monika, ‘en als je dan ziet wat de Nederlandse overheid bijdraagt aan die opleiding: een habbekrats! Hoeveel mijn man en hebben moeten bijlenen? Dat wil je niet weten buurman, dat wil je echt niet weten.’
‘Nou, en dan hebben we onze andere zoon Fedor nog, hij heeft op de theaterschool van Maastricht specialisatie theater, musical en cabaret gedaan. Er staat vier jaar voor die opleiding en hij heeft het ook netjes in vier jaar gedaan. Hij is nu drie jaar klaar en eigenlijk is hij tot een maand terug werkloos geweest. Stilgezeten heeft Fedor alles behalve want hij heeft de ene auditie na de andere gedaan en tussendoor heeft hij  als een soort vrijwilligerswerk, samen met drie werkloze vakgenoten, komische acts gemaakt en gespeeld in verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen en soms ook in jeugd- en vrouwengevangenissen.  Maar goed hij is nu aangenomen  voor een rol in de musical Billy Elliot van  Joop van den Ende Theaterproducties, hou me ten goede, wèlke rol precies weet hij nog niet. Ik merk wel,’zegt Monika, ‘dat hij nu echt in zijn element is: lekker zingen, dansen,springen. Weet  je nog buurman, dat Fedor hier in het trappenhuis, helemaal in z’n uppie, al die pasjes en liedjes deed uit de ’Sound of Music’, hij was gek op die musical. Het zat er vroeg in bij hem.’
Monika is een bezig dametje. Ze werkt een aantal uren per week voor een zorginstelling: ze maakt dan schoon bij mensen, die dat niet meer zelf kunnen doen. Waarschijnlijk houdt dat in het kader van de nieuwe Zorgwet binnenkort op. Wat ze ongetwijfeld zal blijven doen, is oppassen op de twee kinderen van haar zus.
Samen met haar man Fedor Sr. (49), staat Monika op de rommelmarkt. In de regio Groot-Rotterdam is er elk weekend op zijn minst één. Hun specialiteit is kinderkleding uit de jaren zestig en zeventig; voor kids van nul tot tien. Dat loopt echt als een trein! In goedweerperiodes pakken ze met die handel meer geld dan Fedor Sr. verdient als machinist bij de NS. Monika heeft er alles bij elkaar toch nog wel een hoop werk aan, alle kleding  moet tenslotte ook nog netjes gewassen en gestreken worden.
De rolverdeling bij deze handel is dat Fedor Sr rijdt en sjouwt en dat Monika verkoopt; werkelijk een gouden combinatie.

Al met al zijn Monika en Fedor Sr  altijd zo druk in de weer dat we ze zelden zien in ons trappenhuis.

dinsdag 25 november 2014

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6)

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6): Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoo...

TRAPPENHUIS (6)

Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoordelen niets met elkaar hebben. Ik heb ze nog nooit samen zien lopen of een praatje zien maken. Bij elkaar op bezoek? Denk het niet. Maar om nou te zeggen dat ze elkaar niet mogen, dat is ook weer niet waar, want àls ze elkaar tegen komen, begroeten ze elkaar, volgens mij althans, hartelijk: ze kijken elkaar aan met de hoofden  een ietsje scheef, de ogen een beetje toegeknepen, een vriendelijke glimlach op de lippen en dan hoor ik beiden, bijna tegelijkertijd zeggen: ‘Hallo buurvrouw’ en dus geen ‘Hallo mevrouw de Jong’of ‘Hallo mevrouw van Wieringen’ en al zeker niet ‘Hallo Sjaan’ of ‘Hallo Katinka’, neen: ‘Hallo buurvrouw,’en  dan gaan zij weer verder met hun eigen leven.
Ze zijn ook zo totaal anders die twee. Katinka moet bijvoorbeeld niks hebben van dieren. Nou ja, in principe is Katinka gewoon tegen huisdieren maar ze maakt één uitzondering voor Wodan, de parmantig in zijn kom op haar dressoir  rondzwemmende goudvis. Katinka is wat je noemt erg proper. Van kattenharen en vlooien gruwt ze alleen al bij de gedachte daaraan. Ze zou zich niet thuis voelen in haar eigen huis als daar  ergens in een hoekje een bak zou staan met korreltjes, waarin een poes dan zou moeten poepen en piesen. Zo’n kattenbak grondig te moeten reinigen … dat idee vervult Katinka met walging.  Op zich zal ze echter nooit een dier kwaad doen. Ze heeft zelfs een jaarabonnement op dierentuin Blijdorp, waar je haar,  bij lekker weer, regelmatig vrolijk kan zien rondwandelen met haar kleinkinderen. Ik heb haar trouwens ook wel eens in haar eentje in Blijdorp gezien.  Stond ze bij de gorilla’s, met haar neus tegen het glas gedrukt, fototoestel in de aanslag. Ik heb haar maar niet gestoord en ben doorgelopen naar de hyena’s, mijn lievelingsdieren, wreed en meedogenloos. Hoewel ik van harte hoop nooit een clan hongerige hyena’s tegen te komen tijdens een boswandeling.
Maar dan Sjaan, zij houdt echt van huisdieren. Ze heeft drie katten en twee hondjes en als haar voordeur per ongeluk eens openstaat dan kan je dat goed ruiken ook.
De penetrant scherpe kattenzeiklucht komt overal bovenuit. Ik heb het Sjaan nooit gevraagd maar ze moet haast wel een kater hebben mèt ballen. Die geur houdt àlle andere dieren, kleiner dan een varken, op afstand. Sjaan vertelde me eens dat ze in haar huis zelfs nog nooit last van muggen of vliegen heeft gehad. Uit Sjaans huis komt ook de irritante, weëe, angstklierenwalm van die twee kleine kefferige beffertjes (shih tzu’tjes). Ik hoop altijd maar dat ze haar deur weer snel dicht doet. Het zal Sjaan echt allemaal worst wezen en dat is voor haar makkelijk want zij ruikt het allemaal niet meer. 

Je zou het niet echt verwachten maar in vergelijking met Katinka, haar buurvrouw dus, heeft Sjaan juist een hekel aan dierentuinen. Ze beschouwt dierentuinen als gevangenissen. Dieren, vindt ze,  moeten in vrijheid kunnen leven, in de omgeving waar ze thuis horen. Olifanten in Afrika en Azië, gorilla’s in Afrika, giraffen ook. Van sommige dieren weet Sjaan het niet zeker, zoals de gekko, de leguaan en het vogelbekdier maar dat gaat even googlen, want dat kan ze ook. Eén ding weet Sjaan zeker: haar poezen en hondjes leven bij haar in optimale vrijheid en  in een omgeving waar ze 100% thuis horen.  

maandag 24 november 2014

TRAPPENHUIS (5)

Peter de Graaf (62) woont ook op ons trappenhuis en valt in de categorie: ‘uitzonderlijk opgewekt mens’ en dat, terwijl hij toch best wel wat tegenslag in zijn leven te verwerken heeft gekregen. Hij heeft samen met zijn vriend Tom, gedurende bijna twintig jaar een kleine camping op Rhodos geëxploiteerd maar de laatste drie jaar ging het zò snel bergafwaarts, dat ze failliet gingen. Tja en omdat het die eerste jaren in Griekenland allemaal zo goed ging had hij, samen met Tom,  in Barendrecht een luxueuze villa gekocht. Zo’n huis met een hypotheek van 1,1 miljoen euro, hangt natuurlijk als een baksteen om je nek met dat faillissement net achter de rug en nog geen nieuwe baan. Zijn vriend zat vanzelf in het zelfde schuitje en ook hij had niet zo één, twee, drie een andere job.  Peter had al wel direct na het faillissement besloten om te breken met z’n vriend Tom, althans, ze zouden wel vrienden blijven maar niet meer gaan samenwonen. Peter vond het ietwat te benauwend om altijd maar zo ‘op elkaars lip te zitten’, zoals hij het uitdrukte; eigenlijk precies dezelfde reden die Peter opvoerde toen hij weg ging bij zijn ex-vrouw en zijn zoon. Hoe vervelend hij  ‘benauwende nabijheid’ ook vond,Peter was dolblij, dat hij, voorlopig althans in huis kon bij zijn ex. (Zijn zoon was inmiddels het huis uit). Zijn ex woonde toen en nu nog steeds trouwens aan de overkant van de Rotte, in Crooswijk.  Gelukkig hoefde Peter niet zo lang te wachten op zijn huidige woning, bij ons op het trappenhuis. Hij woont er nu al bijna tien jaar. Het is zo vreemd ik kom hem bijna nooit tegen in het trappenhuis, àltijd op straat altijd op de fiets en altijd met zijn helmpie op.  

Elk jaar in juni gaat Peter een weekje fietsen en kamperen.  Zijn tentje, tasjes en bidons  vastgebonden  op de fiets en als zijn vriend Tom, gearriveerd is, dan gaan ze op weg. Richting Nijmegen (120 km!) gaan ze meestal en daar ontmoeten ze weer andere vrienden en dan blijven ze daar bij lekker weer een weekje hangen en gaan dan weer terug naar Rotterdam. Ik zorg in die periode voor zijn planten. Ik schrijf nadrukkelijk planten want plantjes kan je die bakbeesten niet noemen. Er staan bij hem twee lijvige chinese rozen, een tot aan het plafond reikende gatenplant, een lijvige, gemeen stekende christusdoorn en een ficus giganticus. Het doet me deugd te zien dat de planten er bij terugkomst van Peter minstens zo goed uitzien als toen hij vertrok. Als dank nodigt Peter mij en mijn vrouw uit voor een lekker etentje, Tom is er dan ook altijd bij. Elk jaar verrast hij  ons wèèr. Peter is een echt uitstekende kok. Dit jaar koos hij voor een heerlijke griekse vleesschotel met orza salade en gegrilde bospeentjes met als dessert: galaktoboureko melktaart … verrukkelijk! Als hij geheel in stijl had willen blijven, had hij ons een Grieks wijntje geserveerd maar Peter  koos voor een Franse rode wijn: een bordeaux-tje, een  Saint Emilion, een prima keuze overigens bij dit gerecht.  

zondag 23 november 2014

TRAPPENHUIS (4)

Over de bewoner recht naast ons in een tweekamerwoning heb ik het een paar dagen geleden al gehad, dat is Iwan. Naast Iwan woont Bertus. Over Bertus is weinig te vertellen. Ja, hij is broodmager, een meter negenenzestig lang en hij weegt nauwelijks 65 kilo. Veel te weinig natuurlijk voor een vent van 58. Sinds twee maanden zit hij in de w.w. en dan zou je denken: heeft ie eindelijk de rust om zo af en toe wat bij te eten, zal hij vast wel een beetje aankomen, maar nee hoor, zo voor het oog  blijft Bertus een en dezelfde gratenbaal.  Vanaf zijn twintigste tot zijn achtenvijftigste heeft hij in het Sportfondsenbad zwemles gegeven aan iedereen, die het maar wilde (of moest) leren. Bertus zit nu in de w.w. omdat de gemeente Rotterdam zo nodig moet bezuinigen. Nu heeft de gemeenteraad besloten om uitgerekend Bertus zijn zwembad dicht te gooien. Bertus was daar dus niet meer nodig. En dan te bedenken dat  naar schatting bij hem zo’n 25.000 mensen geslaagd zijn voor het diploma A , 10.000 voor het diploma B, 5.000 voor het diploma C en dan nog onbekend (groot) aantal voor het diploma Reddend Zwemmen.
De laatste jaren heeft hij voornamelijk gewerkt met allochtone mannen. Een heel gemotiveerde groep, volgens Bertus, die allochtonen en dan vooral de moslims. Ja, Bertus mocht ze graag die moslimmannen, hij liet ze graag baantjes trekken en ze deden het zèlf ook zo graag!Bertus had ook heel graag nog gewerkt met allochtone vrouwen maar dat kon nu eenmaal niet omdat het grootste deel van die allochtone vrouwen dames, moslima is. Daarom heeft de Zwemraad moeten besluiten om de hele groep allochtone vrouwen aan een zwemjuf toe te wijzen.
 Toen Bertus nog werkte zagen we hem maar hoogst zelden op de trap. Eigenlijk kam hij alleen op dinsdagochtend boven water. De dinsdag was zijn vrije dag, dan ging hij naar de Jumbo voor zijn boodschapjes. Tegenwoordig komen we Bertus wel vaker tegen natuurlijk.
Het verhaal gaat, dat Bertus ooit wel eens een paar brutale apen uit ons trappenhuis heeft weggejaagd. Ze waren onze  brievenbussen aan het leegjatten. Hij heeft heel boos gekeken en dreigend gezwaaid met zijn honkbalknuppel en weg waren die rot-apies. Het was heel effectief, want  die gassies zijn hier nooit meer gesignaleerd. Zelf zou Bertus zo’n verhaal nooit vertellen. Zo zit hij niet in mekaar. Daar is hij gewoon te bescheiden voor.


Onder Iwan woont, ook in een tweekamerwoning,  een oudere dame en ik weet niet zeker waar ze vandaan komt. Ik heb het haar nog nooit gevraagd en ze heeft het me nooit uit zichzelf verteld. Ik vermoed dat ze uit Servië komt. Haar leeftijd moet ik schatten: bijna zeventig jaar is ze, denk ik. Ze is niet meer goed ter been want ze heeft een invalidenwagentje. Maar nu ik dit schrijf bedenk ik me dat ik haar nog nooit in dat invalidenwagentje voortgeduwd heb zien worden. Ze gebruikt het alleen als boodschappenwagentje. Als ze hijgend achter haar met boodschappen volgestouwde invalidenwagentje, ons trappenhuis binnen loopt heeft ze me nu al een paar keer gevraagd: ‘Buurman, wilt u de liftdeur even voor me open doen. Dank u wel.’  Ik zou trouwens ook niet weten wie haar in die invalidenwagen voort zou moeten duwen. Maar ja ze loopt zo te zien toch nog redelijk goed genoeg. Dus …. Ja, er komt wel regelmatig iemand van de een of andere hulpinstantie, Aafje (?) bij haar over de vloer maar dat is alleen maar om haar kousen aan en uit te doen, tenminste dat denk ik. Dat zal ook wel zijn langste tijd gehad hebben want het zou me helemaal niet verbazen, als met die nieuwe zorgwet, binnenkort de Servische (?)buurvrouw bij ons als goede buur komt aankloppen of we bij haar willen komen om haar kousen aan en uit te doen; nou en dan kunnen we er op wachten dat ze komt vragen of we haar, ook in het kader van die nieuwe zorgwet, in haar invalidenwagentje willen voortduwen

zaterdag 22 november 2014

TRAPPENHUIS (3)

Van de achtentachtig jarige mevrouw ’t Honk heeft niemand last. Vanaf 1977 woont ze al op dit trappenhuis; op de tweede verdieping.  Sinds kort beweegt ze zich voort met behulp van een rollator. Ze had last van duizelingen en was al een paar keer gevallen. Haar behandelende artsen vonden het veiliger om haar voortaan achter een rollator aan te laten lopen.
Op een bepaalde manier is mevrouw ’t Honk de ideale huurder, want, zo heb ik begrepen,  klachten meldt ze niet en de huur betaalt ze trouw en zo is ze  ook de ideale buurvrouw, want haar hoor je niet en ze zal zelf nooit bij haar buren klagen, ook al veroorzaken die overlast,  herrie of stank, zoals die Marokkaanse familie van boven.
Dat wil niet zeggen dat mevrouw ’t Honk zo vreselijk verdraagzaam is … nee, ze is gewoon bang voor de huisbaas en als de dood voor de buren en dat snap ik ook wel. De mensen accepteren tegenwoordig niet meer zo makkelijk kritiek; men voelt zich al snel op de pik getrapt en is sneller agressief dan voorheen. Ik kan me dondersgoed voorstellen dat mevrouw ’t Honk, als achtentachtig jarige, agressie zo veel mogelijk mijdt.  Dat zal ook de reden zijn, dat ze zich zo min mogelijk in  het trappenhuis vertoont. Ik woon hier zelf nu ruim acht jaar en ik ben haar om precies te zijn, drie keer in de lift en twee keer op straat tegen gekomen, waarvan een keer onlangs, met haar rollator. Onze benedenburen, Kees en Liesbeth, wonen hier nu krap zes jaar  en toen ik met mijn vrouw bij hen op bezoek was, want we komen daar zo af en toe wel eens, vroegen ze aan mij wie er toch naast hun in het trappenhuis woonde … Kees en Liesbeth hebben mevrouw ’t Honk dus zelfs nog nooit gezien in die zes jaren!
Bezoek heb ik ook nog nooit bij haar zien komen of gaan. Mevrouw ’t Honk vind ik nou echt zo iemand, die al een paar jaar dood in haar huisje ligt, voordat ze gevonden wordt, vrees ik.

Liesbeth en Kees zijn diametraal anders dan mevrouwtje ’t Honk: zwaaien, lachen, een gezellig praatje en belangstelling: ‘hé hallo, gaat het goed met je?’. Heel behulpzaam zijn ze ook, want wij hebben bijvoorbeeld geen auto en zij wel en als we soms eens iets te vervoeren hebben, hoeven we maar een kik te geven of Kees staat voor ons  klaar. Ik mag onderhand wel zeggen dat, mijn  vrouw en ik inmiddels een soort van vertrouwensband opgebouwd hebben met Kees en Liesbeth, want we verzorgen hun twee hamsters, Snip en Snap en de papegaai  Alfredo, wanneer zij ergens in Europa bivakkeren. En dat komt nogal eens voor, want het zijn echte levensgenieters die twee.  Kees en Liesbeth belonen ons altijd rijkelijk voor onze bewezen diensten: òf ze nemen ons mee naar een top-musical zoals bijvoorbeeld ‘Soldaat van Oranje’ òf ze bereiden voor ons viertjes een copieuze maaltijd. De laatste keer had ik dat eigenlijk niet verdiend, omdat ik Snap uit zijn kooitje had laten ontsnappen; dat was op zich zo erg nog niet, want,  toen ik heen en weer zat te wippen op de schommelstoel hoorde ik opeens een zacht gekraak, een licht paniekerig kreuntje:  Snap, geplet tussen de schommelstoel en een plavuis. We hebben dit ongelukje niet aan Kees en Liesbeth durven opbiechten maar toen  wèl een nieuwe Snap gekocht, die blijkbaar zò veel op hem leek, dat Kees en Liesbeth hem in eerste instantie niet miste. Pas toen Snap  een nestje jongen wierp kwam het bedrog aan het licht: dèze Snap was een vrouwtje.

vrijdag 21 november 2014

TRAPPENHUIS (2)

In het huis waar mijn overleden bovenbuurvrouw woonde,  is  sinds kort  een jonge asielzoeker (30) uit Irak komen wonen. Rawan heet hij. Hij is een bijzonder frisse, vrolijke jongeman, die bijzonder gemotiveerd aan de inburgeringskursus begon. Zelfs het kleine beetje Nederlands, dat hij al leerde brengt hij gelijk al in praktijk door mij, halverwege de middag, opgewekt te begroeten met ‘goedemorgen mieneer’... het gaat om de intentie en die is goed. Gisteren stond Rawan bij de deur van ons trappenhuis, zijn band te plakken.
’Lekke band?’ vraag ik (naar de bekende weg).
‘Ik één keer maken, band goed … dan band wèèr doet: pfffffffff’.’Hij werd er duidelijk een beetje niet goed van.  Ik begrijp dat Rawan wil zeggen, dat hij twee keer achter elkaar een lekke band had. Dat kwam waarschijnlijk omdat ie was vergeten de buitenband te controleren op nietjes, spijkertjes of stukjes glas. Logisch dat hij zoiets niet doet, hoe moest Rawan dat nou weten, want in Irak had hij nooit wat gehad met fietsen. Met een combinatie van gebarentaal en Engels doe ik hem voor hoe hij die buitenband moet controleren. Ik stuit bij dat voordoen al meteen op een venijnig, scherp stukje glas. Met mijn hevig bloedende middelvinger wijs ik hem aan waar het stukje glas zit. Kan hij het er zelf  uitpeuteren. Rawan weet nu in ieder geval waar die twee lekke banden vandaan komen.  Ik ga als de donder naar boven om mijn vinger te ontsmetten en te verbinden.
‘Bedankt, hè, mieneer.’
Aardige  jongen. Wat ik alleen niet zo fijn aan hem vind, is dat hij, elke vrijdagmiddag zo rond twaalf uur zijn geluidsinstallatie zo knalhard zet. Ik kan mijn eigen muziek dan gewoon niet meer horen.  Ik ben toen maar even naar boven gegaan en vroeg hem (in ’t Engels):
‘Rawan, kan je je muziek wat zachter zetten?’ Daarop zegt hij, heel bijdehand: ’Dat is geen muziek; dat zijn koranteksten.’
‘Ja hoor, Rawan,’ zeg ik, ‘ het maakt me echt helemaal niks uit  of het nou muziek is of dat het koranteksten zijn, je geluid staat gewoon erg hard, zet het alsjeblieft wat zachter, zodat ik mijn muziek weer kan horen.’
‘Okee mieneer.’ Hij doet zijn deur dicht en zet zijn versterker op een lager volume. Sedertdien heb ik nooit geen last meer gehad van een vrijdagse geluidsexplosie bij Rawan.
In de vierkamerwoning tegenover mij in het Trappenhuis woont de Marokkaanse familie El Morabet. Het gezin bestaat uit vader, moeder en vijf kinderen. De vader zien we eigenlijk zelden in het trappenhuis. Toen mijn vrouw en ik nog maar pas onze huidige woning hadden, vertelde mevrouw El Morabet, in tranen en in heel gebrekkig Nederlands, dat  meneer El Morabet haar verlaten had …. ‘andere vrouw,’ zei zij. Nu vertoont meneer El Morabet  zich sporadisch weer hier … de relatie zal dan wel weer hersteld zijn, denk ik.
Bij de familie El Morabet ligt altijd een bonte verzameling uitgetrapte schoenen schots en scheef voor de voordeur. Zo tegen etenstijd, als iedereen thuis is, liggen er toch minimaal 14 schoenen kris-kras door elkaar.
Tegen het wandje naast die schoenenverzameling staan soms één of meerdere vuilnisbakzakken opgesteld. Soms staan die vuilnisbakzakken een, twee of drie dagen, een enkele keer staan ze vier of vijf dagen en dan gaan ze echt stinken. In het hele trappenhuis hangt dan een penetrante geur, die voortkomt uit het rottingsproces in de vuilnisbakzakken van de familie El Morabet. Dan belt een van de buren, meestal Carla, aan bij de familie El Morabet en zij vraagt  beleefd of  de vuilniszakken naar de vuilcontainer gebracht kunnen worden omdat die zakken anders waarschijnlijk uit zichzelf naar buiten zullen schuifelen.

Meestal staan die vuilniszakken dan binnen het half uur in de vuilcontainer. Met excuses. Zo zijn ze ook weer wel.  Ze hadden er gewoon geen erg in gehad.   

donderdag 20 november 2014

TRAPPENHUIS

Bijna acht jaar huren mijn  vrouw en ik een woning aan de Rottekade. Het is een vierkamerwoning op de derde verdieping met uitzicht op het riviertje, waaraan Rotterdam zijn naam te danken heeft: de Rotte. Gedurende deze acht jaren hebben we hier met plezier gewoond.  Er was, zeg maar, sprake van iets als ‘duurzaam woongenot’.  Onze woning is zoals gezegd op de derde verdieping en is bereikbaar via een trappenhuis, waar ook nog dertien andere woningen op uitkomen.  Er zijn daar twee verschillende type woningen: acht tweekamer woningen (elk geschikt voor bewoning door een persoon) en zes vierkamer woningen (elk geschikt voor maximaal zes personen).  Met zo veel personen op één trap wonen en het toch leefbaar houden, is een opgave waar we met elkaar al die jaren glansrijk in zijn geslaagd.
Niet zo gezellig maar wel erg makkelijk  zijn buren, die je niet of nauwelijks hoort of ziet. Mijn bovenbuurvrouw, ze zal een jaar of vijfenzestig geweest zijn, heb ik in zeven jaar tijd, hooguit drie keer gezien en alle drie de keren was het in de lift en alle drie de keren was het heel koud en dat zeiden we ook tegen elkaar: ’wat is het koud, hè?! ’Een jaar terug is ze plotseling overleden … kanker.  Karel, huurder van een tweekamerwoning, heeft haar gevonden … Karel en zij waren zo’n beetje met elkaar bevriend, niks bijzonders verder, gewoon bevriend … die dag zou hij naar de Jumbo gaan voor haar … het zou mij niet verbazen als ze haar voordeur expres voor hem op een kiertje heeft laten staan … dan hoefde er geen deur geforceerd te worden.
Karel was, logisch, nogal verdrietig vanwege het verlies van zijn beste en enige vriendin in het  trappenhuis; eenzaam was hij ook sindsdien. Vroeger, ik zal maar zeggen twee jaar terug, was er een soort  vriendenclubje in het trappenhuis.  Een vriendenclubje van drie vrijgezellen: Helma, die nu dus dood is, Karel en Carla, die woonde tegenover Helma. De drie aten en kookten zeer geregeld met elkaar; ook keken ze wel eens bij elkaar naar de tv. Maar omdat Carla vond dat zij uiteindelijk het meeste werk moest opknappen, is ze ermee gestopt. Ze is toen ook uit dat vriendenclubje gestapt en sindsdien gaat ze veel met mijn vrouw om. Net als mijn vrouw, is zij zo’n felle tante. Samen maken zij het onze woningbouwvereniging bijzonder lastig, met acties tegen de huurverhoging en hoge stookkosten; niet alleen zij natuurlijk, ook andere huurders voeren actie.
Carla is niet alleen fel maar ook moedig. Waar andere mensen er voor kiezen om hun mond maar dicht te houden, trekt zij haar mond juist open: zo zat er eens in de trein een dame loeihard te praten in haar mobieltje. Op de gezichten van menige treinreiziger was de ergernis daarover af te lezen. Niemand deed iets maar Carla stond op en vroeg beleefd aan de luidruchtige dame of ze wat zachter wilde gaan praten, omdat ze nu geen gesprek kon voeren met haar vriendin. De dame reageerde alsof zij was gestoken door een wesp:
‘Bemoei je daar niet mee, dat is mijn zaak….’ Maar toen puntje bij paaltje kwam, ging de dame steeds iets minder luid praten.  

Zo moedig is die Carla!  

woensdag 19 november 2014

SAMENSPRAAK

Ze wil heel graag en heel goed Nederlands leren praten en schrijven. Grazyna, een dertig jarige  Poolse vrouw. Ze heeft zich aangemeld voor een project van ’t Gilde Rotterdam genaamd ‘Samenspraak’. Als vrijwilliger werk ik daar nu  ongeveer drie jaar en ná een Marokkaanse vrouw, een Somaliër en een Turk begeleid te hebben, doe ik nu ‘Samenspraak’ met de Poolse Grazyna. Het is de bedoeling van ‘Samenspraak’ dat een Nederlander en een nieuwe Nederlander anderhalf  à twee uur per week gedurende minimaal een jaar Nederlands met elkaar praten.  
De Poolse taal is een heel andere taal dan het Nederlands. Het is een Slavische taal met een totaal andere structuur als de onze. Dus moeilijk aan te leren voor Pools-taligen.
Met Grazyna ben ik nu ruim anderhalf jaar bezig. Zij is een slimme, academisch opgeleide vrouw, afgestudeerd op de Erasmus Universiteit en ze spreekt uitstekend Pools (vanzelf) en Engels.  
Het is hartstikke jammer dat het Grazyna niet lukt om werk op haar opleidingsniveau te vinden. Zij wijt dat zelf aan haar gebrekkige Nederlands.
Ook al is het onder haar niveau, Grazyna wil graag werken, want net als de meeste Poolse mensen in Nederland wil ze beslist niet haar ‘hand ophouden’ voor de een of andere uitkering. Bij ‘Gall en Gall’ werkt ze nu als verkoopmedewerkster èn ze heeft er zelfs zo af en toe een part-time baantje bij als assistent van een keel-, neus- en oorarts.
Grazyna zegt dat ik de eerste was met wie ze Nederlands is gaan praten. Het kostte haar veel moeite in het begin, erg onzeker was ze, om alles wat ze wilde vertellen in het Nederlands te doen. Ik stimuleerde haar door haar te zeggen: ‘durven; gewoon durven!’ Durven fouten te maken en daardoor gaat ze met sprongetjes vooruit ... en zo gebeurt het ook.
In vloeiend Pools-Nederlands vertelde ze verhalen over de soms stroef lopende relatie met haar Turkse vriend, de bijzondere band met haar tweelingzus en de ontluikende liefde tussen haar jongere zus Marta en Aleksy. Soms moest ik haar even onderbreken voor de nodige correcties.
Ik werkte ook een grammaticaboekje met haar door op NT2-niveau (=Nederlands als tweede  taal); dat heeft eigenlijk niks met Samenspraak te maken, want, dat wil alleen maar dat we ‘praten met elkaar’.  Grammaticale kennis vind ik gewoon belangrijk en daarom besteed ik er aandacht aan … verboden is dat niet.
Grazyna leest nu ook, in het boek ‘het Diner’ van Herman Koch. Dat boek is speciaal bewerkt voor  mensen, die de Nederlandse taal niet of nog niet zo goed beheersen. Zij is bijzonder ijverig met dat boek aan de slag gegaan. Woorden die ze niet kent zoekt ze op in een woordenboek en die neemt ze op in haar woordenschat. Tegen het eind van de uurtjes Samenspraak  lezen we twee bladzijden uit ‘het Diner’. Ik lees die bladzijden eerst, dan kan ze de juiste uitspraak horen en dan leest zij.  Tot slot gaat zij me vertellen wat er op die twee gelezen bladzijden allemaal gebeurd is.

De tijd is om, Samenspraak voor deze week zit er op.
Nou, Grazyna, tot de volgende week maar weer.’
‘O, ik bijna vergeten,’ zegt Grazyna; ze rent naar de keuken en komt terug met een doosje:
‘Is lekker Poolse kersencake … heel lekker … voor jou en Winny … tot volgende week.’

‘Dank je wel, Grazyna.’ 

dinsdag 18 november 2014

MAFFIA

Sinds een jaar of vijf woont  in ons trappenhuis een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders.  Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik  nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid. Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt. Ik  doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn ontstoken knieën, ten gevolge van het  te abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator, een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote  kapotte glazen vaas was door hem op een strategische plekje  precies tussen het gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten, toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe zich daartegen te verdedigen.  Zijn koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat huis van Leo  …… niet te geloven ….. alsof er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in huilen uit.


  

maandag 17 november 2014

DE BAL


Het regende deze zondag al vanaf ….ja, eigenlijk wist Driss niet precies vanaf hoe laat het vandaag regende, want  al toen hij wakker werd plensde het en dat doet het nu nog steeds. Toen hij uit zijn bed kwam zaten zijn zonen, Zuhair van 11 en Karim van 9 jaar, zoals gewoonlijk, nog in hun pyjama voor de tv. 
Ze keken naar het Sinterklaas-journaal, een herhaling van gisteravond. Het viel Driss op dat niet alle Pieten zwart waren. Sommigen waren geel, blank of stroopwafelig en er was er zelfs een bij, die er uitzag als een clowntje. Driss vond het er eerlijk gezegd een beetje lullig en rommelig uitzien allemaal. Slap. Die zwarte glimmende Pieten, van vroeger,  toen Driss in Nederland kwam wonen, Pieten met die knalrode lippen, hadden wel iets stoers. Toen liepen ze ook nog te zwaaien met een roe; dat vond Driss eigenlijk wel een beetje te dreigend, onnodig eigenlijk. Zuhair en Karim zijn een tijdje behoorlijk bang geweest van die Pieten. Toen hadden ze nog een schoorsteen in hun huis en die twee jongens dachten, dat Zwarte Piet daar doorheen zou komen vallen. De meeste Pieten van nu hadden gelukkig niks dreigends meer, ze waren gewoon grappig of acrobatisch en verrukkelijk waren de pepernoten die ze uitdeelden.
‘Dat was het Sinterklaas journaal voor vanavond’, zei een mevrouw op de tv.
 ’Hé,’ zei Driss, ‘die mevrouw ken ik nog van zeker 15 jaar geleden, ja hoor, dat is Dieuwertje Blok, die presenteerde toen jullie nog heel jong waren, ook al dit journaal. Tjonge, wat heeft ze een oud koppie gekregen, zeg … ze ziet er nog steeds wel leuk uit,  maar toch  … oud.’
Moeder Aïsha is inmiddels ook wakker: ‘Goedemorgen heren.’ De jongens zeggen niks terug; gaan helemaal op in de tv. Ook Driss, hij mompelt, nauwelijks verstaanbaar: ‘Morg’n.’ Aïsha gaat in het tv-beeld van haar zonen staan en zegt dan op plagerige toon nog eens: ’Goedemorgen, jongens,’ …. ‘Goedemorgen mam,’  ga nou weg daar; zo kan ik niks ziehien.
Aisha laat Driss een foto zien waar hij op staat: een vijftien jaar jongere Driss. Driss is apetrots en wil de jongens die foto laten zien maar zij zijn niet geïnteresseerd.
Aísha laat Driss op een plagerig toontje weten dat de man op die foto er toch wel heel ‘anders’ uitziet dan de Driss van vandaag.
Ja, logisch toch,’ schampert Driss, die er verder wijselijk maar het zwijgen toe doet.
Aisha maakt ondertussen een lekker ontbijtje klaar: gebakken eitjes in olijfolie, warme broodjes, smeerkaas en muntthee.
‘Jongens, televisie uit, eten.’ Wat Aïsha heeft klaargemaakt ruikt zo heerlijk; het is niet te versmaden.
Onder de brunch vatten de mannen het plan op om straks na het eten te gaan voetballen op het veldje bij de Rozebottelweg. Ondanks dat het nog steeds flink regent hebben ze er alle drie zin in. Aisha vindt het ook prima. Dan heeft ze even het rijk alleen. Kan ze in alle rust het huis aan kant maken.
Van huis is het hooguit vijf minuten lopen naar het voetbalveldje.  Ze lopen over het trottoir en tikken elkaar om beurten de bal toe. Zo zijn ze er nog sneller. Meestal zijn er wel meer gasten op het pleintje aan het ballen maar vandaag is het rotweer … vandaar.
Driss gaat in de goal staan en de jongens nemen om de beurt een strafschop. Wie Driss voor de tiende keer passeert moet gaan keepen. Dat is nog niet zo gemakkelijk want Driss is ten eerste een prima keeper en ten tweede het goaltje is klein. Pas na een kwartiertje lukt het Zuhair pas om zijn vader voor de tiende keer te passeren.
Driss speelt boosheid en geeft de bal een enorme zwieper richting ‘verweggiestan’.

‘Okee, okee, ik haal hem zelf wel even,’ zegt Driss tegen zijn sputterende zoons. De bal is inmiddels een behoorlijk end weg. Driss ziet de bal over het betonnen muurtje langs de spoorweg stuiteren.  Hij klimt op het muurtje. Kijkt naar links; kijkt naar rechts. Hij springt van het muurtje op de treinrails. Pakt de bal en schopt hem over  het muurtje naar Zuhair en Karim, die achter hem aan zijn gehold. Dan hoort hij roepen: ‘Papa, papa vlug, papaaaaaa….’ en dan dat helse oorverdovende getoeter …  van die trein, die hun papa grijpt.