dinsdag 18 november 2014

MAFFIA

Sinds een jaar of vijf woont  in ons trappenhuis een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders.  Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik  nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid. Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt. Ik  doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn ontstoken knieën, ten gevolge van het  te abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator, een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote  kapotte glazen vaas was door hem op een strategische plekje  precies tussen het gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten, toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe zich daartegen te verdedigen.  Zijn koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat huis van Leo  …… niet te geloven ….. alsof er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in huilen uit.


  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten