Sinds een
jaar of vijf woont in ons trappenhuis
een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders. Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig
zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf
jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik
nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in
een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens
naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij
snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens
tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid
heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid.
Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt.
Ik doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel
even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas
open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te
stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net
terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn
ontstoken knieën, ten gevolge van het te
abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in
godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar
toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor
mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie
lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de
koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest
beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane
grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij
achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet
zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator,
een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan
want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou
zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven
in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of
haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote kapotte glazen vaas was door hem op een
strategische plekje precies tussen het
gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten,
toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem
een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook
het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van
het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe
zich daartegen te verdedigen. Zijn
koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar
zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat
huis van Leo …… niet te geloven ….. alsof
er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt
weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het
cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in
huilen uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten