maandag 29 februari 2016

BIECHTEN

Nu Rob er niet meer was vond ik er niet veel meer aan in Nieuw Heeten. Ik zou graag nog een keertje lekker vrijen met Tonia, voordat ik naar Rotterdam vertrok. Het was een mooie dag en ik dacht: ‘kom,  ik vraag of Tonia een eindje met me wil wandelen en op een rustig plekje in de bosjes langs de autoweg naar Raalte verleid ik haar.’ Alles klopte die dag behalve ‘het verleiden’. Zij wou niet met mij. Alleen zo’n zelfde neuszoentje als van gisteren wou ze geven, meer niet.
We stonden uit het zicht van voorbijgangers, tussen  struikgewas en in de schaduw van een paar kastanjes.
Tonia zei: ‘Ik vind je wel leuk, lief en aardig, maar ik ben niet verliefd op je, sorry Jee.’
Deze simpele mededeling van haar kwam bij me aan als een mokerslag. Ik dacht na gisteravond dat ze mij aardiger vond dan Rob.
‘Dan ben je zeker verliefd op Rob, hè?’
‘Gatverdamme, nee, ik houd niet van zo’n machotype. Gisterenmiddag op de hooizolder stond hij mij als het ware met zijn ogen uit te kleden en dan kom jij d’r aan en dan drukt hij me nog eens bijna plat tegen die blote bast van hem. Voor mij hoefde dat niet. Maar Rob doet gewoon wat hij wil; met mij houdt hij geen rekening!

‘Maar eh, op wie ben je dàn verliefd … àls je tenminste verliefd bent op iemand.
‘Tsja Jee, dat is een beetje moeilijk. Ik wil het je wel vertellen maar je moet me beloven, dat je het niet doorvertelt … ik heb het ook nog tegen niemand verteld. Alleen degene op wie ik verliefd ben weet het.’

‘Nou nee Tonia, ik denk dat het beter is, dat ik niet weet, op wie je verliefd bent. Waarom zou ik dat eigenlijk moeten weten. Wat schiet ik er mee op. Ik ga straks weer naar Rotterdam en jij gaat tralalalala naar je lieve vriendje en ik zit diep treurig te zijn in de trein. Misschien ga ik die gast nog wel in elkaar slaan voordat ik wegga, als ik weet wie het is. Nee, Tonia, vertel mij maar niks.’

Ze is tegen een kastanje aan gaan zitten.
‘Het is een onmogelijke liefde eigenlijk, Jee.’ zei ze bedrukt. ‘Ik ben verliefd op de nieuwe, jonge meneer pastoor hier.  Henk Schaap heet hij. Hij heeft zo’n lief gezicht, mooie blonde krullen en een fijne krachtige stem. Drie maanden geleden is hij hier in de parochie gekomen en al die tijd ben ik verliefd. Als ik naar de mis ga zit ik op de voorste bank onrustig heen en weer te wiebelen om zijn aandacht te trekken … maar hij ziet me niet zitten.
Vorige week besloot ik om te gaan biechten bij hem. Toen heb ik mijn liefde voor hem opgebiecht. Zijn reactie was verrassend, hij zei dat hij ook op mij verliefd was maar dat hij God al had beloofd om  hèm altijd trouw te blijven.
Hij zei: ’Tussen mij en God zullen wel geen gekke dingen gebeuren dus, Tonia,  word maar gerust verliefd op een ander, hoor.’
‘Nee! Ik ben verliefd op jou, Henk,’ zei ik ‘ik wil met jou. Ik ga God bidden en smeken om jou!’
‘Alleen jij, Jee, Henk, ik en God weten hier nu van.’
‘En als God en Henk elkaar nou toch trouw blijven, Tonia?’

‘Tsja, dan zit er voor mij niet veel anders op dan op een dag naar jou in Rotterdam toe te komen. Ga je daarop wachten, Jee?’ 

zondag 28 februari 2016

HAAN

Tonia is gisteravond rond elf uur naar haar eigen bed gegaan. We hebben het scrabble niet meer helemaal afgemaakt. Zij had meer punten dan ik omdat ze meer vieze woorden wist dan ik, althans ze beoordeelde meer woorden als ‘vies’ dan ik.
‘Scheet’, ‘spleet’, ‘gat’ enzovoorts, ik vind dat allemaal geen vieze woorden; zij wel  …  en maar steeds vijfentwintig punten erbij tellen. Daar werd ik beetje chagrijnig van … ik had er niet veel zin meer in om op zo’n kinderachtige manier verder te scrabblen. Vandaar dat we elf uur gestopt zijn … zij had wel langer door willen gaan … maar daar leende ik me niet meer voor. Tonia wilde wel graag morgen verder gaan, dus moesten we het spel heel voorzichtig van onze benen optillen en op het tafeltje neerleggen. Nou ja, dat lukte natuurlijk niet helemaal. Er vielen ongeveer twintig van de veertig steentjes op de grond. Dus die moesten we ze weer in de goede woordvolgorde op het bord terugleggen. Daar waren we wel tot een uur of twaalf mee bezig. Ik in mijn onderbroek en zij in haar babydoll. Grappig plaatje.
Nou, welterusten , zei ze toen we daarmee klaar waren en ze gaf me een zoen op het puntje van mijn neus. Dat vond ik leuk. Dus ik gaf haar een neuszoentje terug.

Het was kwart voor zes in de ochtend en het leek wel of er een haan gek geworden was. Natuurlijk …. hanen kraaien altijd ’s ochtends vroeg, dat horen ze te doen en dat is de natuur ook van het beestje maar zoals dit beest kraaide … het leek wel een combinatie van het geluid van een kwakende kikker, een balkende ezel en een krolse kat. Werkelijk afgrijselijk en oorverdovend. Die haan zat ergens in de hooizolderruimte en ik lag in het logeerkamertje, twee vertrekken verder dus en ik hoorde die klote-haan nog luid en duidelijk. Als Rob al niet wakker wàs, dan was hij hiervan wel wakker geworden. Ik snap trouwens niet dat al die kippen een haan met een dergelijk stemgeluid tolereren. Ik hoorde het voor de eerste keer maar die kippen moeten dat kabaal dag-in-dag-uit aanhoren. Afschuwelijk!
Klaarwakker was Rob en hij lag met zijn vingers in zijn oren hard te gillen terwijl hij hard met zijn hielen op de hooizoldervloer stampte. Rob ging zelf zo te keer dat hij niet in de gaten had dat de hond Wodan onderaan de ladder van de hooizolder luid maar ook een beetje angstig zelfs, stond te blaffen. Hij hield het daar niet meer uit, Rob. Met een ruk stond hij op en deed een stap in de richting van de ladder van  de hooizolder en zakte door zijn benen. Kon niet meer op zijn hielen staan  … die had hij met dat harde beuken op de hooizoldervloer kapot gestampt.  De hooizoldertrap kon hij nog net kruipend bereiken maar naar beneden lopen kon mij niet meer. Hij donderde naar beneden, tegen die haan aan die halverwege die trap bleek te zitten. Van schrik fladderde de haan weg en toen bleek het beest toch een redelijk normaal hanengeluid te kunnen maken. Wodan was net te laat met wegspringen. Rob kwam vol op het arme beest terecht. Wodan hield er een gebroken achterpoot aan over.  Rob zelf had geluk dat zijn val gebroken werd door Wodan. Voor Rob bleef het bij gebroken hielen.
Behalve foto’s maken konden ze in het ziekenhuis niets voor Rob doen. Hij moest zich zes weken in een rolstoel voortbewegen en daarna zes weken weer voorzichtig leren lopen.
Hij is die dag gelijk per taxi weer naar Rotterdam gegaan. De boerderij was hem te rolstoelonvriendelijk.

Boer Grollemans besloot onmiddellijk om Wodan in te laten slapen. Het beest was weliswaar nog niet zo oud maar de revalidatie zou alles bij elkaar te veel in de papieren gaan lopen. Tja, op de boerderij doen ze nooit zo moeilijk over dit soort zaken.

zaterdag 27 februari 2016

SCRABBLE

 Het leven op een boerderij gaat ’s nachts, zij het wat minder heftig, gewoon zijn gangetje. Zeker op de hooizolder kan je daar flink last van hebben. Ook ’s nachts wordt er door de dieren toch ook gewoon stevig doorgeneukt en verder blijven de kippen kakelen, de varkens knorren, stoeien en gillen (soms van de pijn) en geven de koeien zo af en toe wel eens een loeiriedel weg. Ratten worden ’s nachts heel actief, op zoek naar etensresten en niet te vergeten de katten, die nieuwsgierig komen snuffelen aan een voor hen onbekende indringer zoals Rob. Door al dat leven in de boerderij zal  Rob niet zo veel slapen .. zeker niet deze eerste nacht.
Ik zal niet zo veel last hebben als Rob; ik lag dan ook in het logeerbedje in de logeerkamer. Het was een aangename verrassing voor mij dat, tamelijk laat in avond, Tonia nog even op mijn kamer kwam. Zij was al in haar pyjama, een baby-doll. Na mijn ervaring van vorig jaar met haar (ze heeft toen drie weken gedaan alsof ik lucht was) had ik zoiets niet verwacht. Bovendien … als ik zag hoe ze nu met Rob omging, had ik het idee dat ik toch weer niet meetelde voor haar.

Ze vroeg of ik zin had in een spelletje scrabble, in bed. Ik làg al in bed en zij kroop er dus bij aan het voeteneinde. Met één voet lag ik tegen haar kruis zij met een voet tegen het mijne. We moesten er een beetje om lachen maar meer niet. Het scrabblebord lag op onze schenen … we moesten dus verder wel een beetje stil liggen anders zouden alle letters van het bord af kieperen.
Tonia stelde voor een bonus te geven voor elke vies woord dat op het bord werd neergelegd  … een bonus van vijfentwintig punten bovenop de gewone woordwaarde. Ik vond dat wel een grappig idee maar ik wilde wel goed afspreken, wat nou precies een vies woord was. Kijk: ‘kut’, ‘lul’  en ‘neuken’ vind ik heel duidelijk vieze woorden en ‘drol’ en ‘gulpknoopje’ ook. Het moest in ieder geval met seks of met poep en pies ofzo te maken hebben. Tonia vond ‘gulpknoopje’ absoluut géén vies woord. Ik wel!
Tonia legde als eerste woord ‘condoom’ neer … gelijk al een bonus! Ik sloot bij de ‘c’ aan met het woord ‘clitoris’. We vonden dit allebei géén vies woord. We vonden dit een heel mooi woord.

‘Eh, Jee, wat vind jij nou van  Rob? Is hij nou ècht een vriend van je? Ik vind hem maar een raar, opschepperig, overdreven mannetje. Je merkt aan zijn hele gedrag dat ie er van overtuigd is, dat ik hem geweldig vind. Ik durf  er om te wedden dat ie paar grote zussen heeft, die altijd bewonderend om hem heen cirkelen.
Zal ik eerlijk eens zeggen wat ik van hem vind?’
‘Nou?’
‘Een zak!’.
‘Dat is een bonuswoord,’ zeg ik.
‘Neen, nou even serieus Jee: hééft ie zussen Jee, ja of nee?’

Met c van condoom legt ze ‘scrotum’ neer.
‘Mooi woord hè, Jee? Heel knap en weer een bonus. ‘
‘Nou Tonia, zei ik, ik vind scrotum eigenlijk ook geen vies woord. Het is een heel net woord voor klootzak. Dus ik vind: geen bonus.

‘Zussen, of Rob zussen heeft? Ja hij heeft er wel drie en ze zijn inderdaad allemaal gek op hem. Een van hen was ook gek op mij. Ik heb wel eens met haar gevreeën. Eén keer. Dat was geen succes.  Ze was dan wel 16 maar nog erg kinderlijk; ze hield bijvoorbeeld haar mond stijf dicht met zoenen.’
Dat ik gevreeën had met die zus van Rob vond Tonia duidelijk niet zo leuk om te horen; haar gezicht betrok een beetje. Zou ze mij dan nu misschien ineens wèl leuk vinden?


Ik leg bij de ‘t’ van clitoris het woord ‘tongen’ neer; geen bonus. Tonia vindt van wel. ‘Wat is er dan vies aan ‘tongen’ vraag ik haar?

donderdag 25 februari 2016

~HOOIZOLDER

Rob was er al. Dat had ik goed aangevoeld. Ik hoorde hem kraaien van plezier. Het geluid kwam van de hooizolder. Hij was een soort kussengevecht aan het doen maar dan met strobalen. Twee kleine Grollemansjes, jongens van7 en 8 jaar deden mee en Tonia het oudste kind (16)  van Grollemans ook. Rob was in korte broek en ontbloot bovenlijf, net als die kleine ventjes. Alleen Tonia was nog geheel in de kleren.
‘Hé, Rob’ riep ik naar boven, ‘dat heb je snel gedaan! Je was er nog eerder dan ik!’
Rob stopte onmiddellijk met het spel liep naar Tonia toe pakte haar beet, tilde haar een klein stukje op en kuste haar op haar neus. Toen kwam hij van de zolder naar me toe om me met een stevige hug te verwelkomen.
Rob zei dat hij het laatste stukje van Deventer naar Nieuw Heeten niet met de bus was gegaan maar was gaan liften. Dat scheelde anderhalf uur! Hij had alleen een heel vervelende lift. Op zich een leuke chauffeur, Peter heette die, prima auto ook maar ik moest op de achterbank gaan zitten naast een Duitse herder. Naast de chauffeur zitten ging niet, omdat op die stoel een grote vogelkooi stond met een papagaai, die onophoudelijk ‘opzij klootzak!’ riep.
Die Duitse herder was duidelijk blij met mij. Ik niet zo met hem. Met zijn natte neus besnuffelde hij vreugdevol alle nieuwe geuren, die met mij de auto in waren gekomen. Het beest snuffelde voor en achter me langs en probeerde ook nog met zijn neus onder mijn schoenen te komen. Ik was ondertussen kotsmisselijk van die oude benauwde bijna verstikkende lijfgeur van het op zich heel goedmoedige dier.
Peter zei: ‘Als je last hebt van Wodan, dan moet je hem maar een zet geven, hoor Rob.’
‘Ik ben hier nou een half uurtje … wat was ik blij dat ik uit die auto kon stappen.’

Rob zei dat hij inmiddels kennis had gemaakt met boer en boerin Grollemans en drie van de zes kinderen.  Rob vond Tonia wel een lekker ding en ik wist dat wanneer hij zoiets zei, hij vrijwel zeker zou proberen haar te ‘pakken’, zo was hij nu eenmaal.

De Grollemansjes begroetten me hartelijk maar maakten me meteen wel duidelijk dat er in de woning geen plaats was voor twee gasten. Er was maar één logeerbed. Van het boerenechtpaar mocht Rob wel blijven maar dan moest ie op de hooizolder slapen.

Rob vond dat geen enkel probleem. Hij had een slaapzak bij zich. Rob zou Rob niet zijn als hij de allereerste avond Tonia niet had weten te verleiden bij hem op de hooizolder te komen.  Tonia had een zak engels drop mee naar boven genomen en die hadden Rob en zij samen lekker liggen oppeuzelen en ze hadden gezellig met elkaar gepraat over scheldende  papaaien en snuffelende honden. Toen de zak engels drop bijna leeg was gaf ze een kusje op Rob zijn voorhoofd wenste hem welterusten en ging slapen in haar eigen bed in de woning.

woensdag 24 februari 2016

LIFT

Dit was de dag dat ik bij de boeren in Nieuw Heeten wilde aankomen. Het was nu nog nacht, pikkedonker, maar over anderhalf uur, om half zeven zou de zon al een beetje op zijn. Ik wou zeker om één uur vanmiddag in dat piepkleine dorpje zijn, omdat anders Rob er misschien nog eerder zou zijn dan ik. O ja …. Rob … Rob was een vriend van me. Die kwam ook naar Nieuw Heeten. De boeren wisten dat nog niet maar Rob en ik hadden dat zo met elkaar afgesproken. Rob ging met de trein. Hij reisde eerst van Rotterdam naar station Deventer; het laatste stukje ging hij met de bus.
Eén uur zou ik wel niet halen want die colère brommer vertoonde weer kuren. Ging die ineens héél langzaam rijden en net als ik dan af wilde stappen ging die ineens weer sneller … en dat niet één keer … dat deed die tig keer per uur. Ik hield dit getreiter niet lang meer vol en ik sprak met mezelf af: nog twee keer accepteer ik dit en bij derde keer zou ik de brommer verzuipen in de IJssel (of hoe die waterpartij hiernaast ook moge heten).
Het leek wel of die Magneet mijn gedachten kon lezen: een uur lang reed iezonder haperen! Toen was het weer een kwartier mis: met hooguit vijf kilometer per uur … ik kwam nauwelijks vooruit. Omdat ik toch moest pissen stopte ik op een gegeven moment maar even en zette de Magneet, stationair draaiend, op zijn standaard … ik stond net even de laatste druppeltjes pis van mijn lul af te zwiepen, toen ik tot mijn grote verbazing zag hoe de Magneet van zijn standaard wipte …. en geheel automatisch wegreed … gewoon rechtdoor en tot mijn grote verbazing stuurde hij in de eerste de beste bocht keurig bij en volgde de weg langs de rivier. Ik kon niks anders doen dan hem nakijken, tot hij uit mijn gezichtsveld verdwenen was. Nooit heb ik die Magneet meer gezien, nooit meer!
Ik had geen idee waar ik was. Het was ongeveer halverwege de ochtend, dacht ik. Om zo rond één uur in Nieuw Heeten te zijn, moest ik nu wel flink doorstappen … en dat in deze hitte: 28 graden was het … gevoelstemperatuur … in de schaduw. In de verte zag ik een brug. ‘Mooi zo,’ dacht ik, ‘daar zou ik toch een lift moeten kunnen krijgen …’. en dat lukte.
Een aardige vent (met een Ford Mustang) gaf me een lift. Het was geen flikker. Een dommige oom van me (ome Toon) had me gezegd, dat vooral  homo’s graag mooie jongens een lift geven in ruil voor een blowjob (Ik wist toen niet eens wat een blowjob was). Maar die man van wie ik een lift kreeg had een hond, een vrouw en drie kinderen (vertelde hij tenminste) … hij vroeg me  (en dat vond ik wel een beetje raar) of ik een vriendin had en of ik haar al es geneukt had. Ik zei dapper, dat hem dat niks aanging. Hij had er toch ook niks mee nodig dat ik nog steeds geen vriendin had en me alleen nog maar aftrok op ‘vieze plaatjes’?
Het was nog een klein kwartiertje rijden naar Nieuw Heeten, zei de man. In dat kleine kwartiertje spraken wij nog gezellig met elkaar over koetjes en kalfjes. Om klokslag één uur zette hij me af bij de boeren in Nieuw Heeten.

Opeens kreeg ik het gevoel dat Rob er ook al was.

dinsdag 23 februari 2016

AGENTEN

Midden in de nacht ‘in the middle of nowhere’ werd ik aangehouden door een stel, zich vervelende politieagenten, die nog net wakker genoeg waren om mij in het donker voorbij te zien tuffen op mijn brommertje. Sinds ik die boerenpummels met die Exotaflessen tegen de grond had geslagen, reed ik langs een brede rivier. Ik dacht dat het de IJssel was maar het kan net zo goed een andere rivier geweest zijn. Het was te donker om het op mijn wegenkaartje op te zoeken. Ik vroeg het nog aan die agenten maar die keken me aan alsof ze het in Keulen hoorden donderen.
De agenten waren zichtbaar blij dat ze deze nacht eindelijk wat te doen hadden: ze deden een beetje druk en lacherig met elkaar … voor mij was het niet om te lachen. Van de twee agenten was er een jong en een oud. Allebei hadden ze een snor, de oude had een grote grijze snor, de jongere had een klein, smal, blond snorretje. De oudere agent had een bromstem terwijl de jongere een piepstem had … een piepstem, die iedere politieagent bij voorbaat al lachwekkend maakt.
‘Meneer,’ piepte de jonge agent, (ik had gelijk al moeite om mijn lachen in te houden) ‘meneer, u bent in overtreding … u rijdt namelijk in het donker, zonder verlichting op uw voertuig … noch aan de voorzijde noch aan de achterzijde van uw voertuig functioneert de verlichting, daarom moet ik u vragen of u in staat bent dit euvel hier ter plekke te verhelpen?
‘Ja, heer,’ bromde de andere agent, ‘ heeft u misschien reservelampjes bij U’.
‘Nee’ zei ik, ‘bedankt voor uw belangstelling, ik heb geen lampjes bij me en kan  niks repareren … dus … ik ga d’r maar weer es vandoor. Dag heren.’ …  en ik gaf vol gas, het donker in.
‘Hé, hé, dat gaat zo maar niet, jongeman! Staan blijven … staan blijven,’ werd er achter me gepiept. Ze hadden natuurlijk op me kunnen schieten maar dat vonden ze, denk ik, de moeite weer niet waard … bovendien had ik duidelijk géén kleurtje want daar schiet onze dappere politie graag en snel op. Maar goed, ‘Piep en Brom’ vonden het blijkbaar wel leuk om de achtervolging op me in te zetten met sirene, zwaailicht en grootlicht.  Inmiddels had ik een ruime voorsprong opgebouwd. Voor mij was het lekker manoeuvreren langs die rivier. Eindelijk deed die kutmagneet eens wat ik wilde. Het leek wel of de magneet er ook lol in had om langs al die soms scherpe bochten langs de rivier te sjezen en de politie voor te blijven. Net toen ik het gevoel kreeg dat ze me gingen inhalen hoorde ik opeen gierende remmen, kapot springend glas en het knallen van het politiebusje achter me op de dijk langs de rivier ... dan de plons in het water, het ontsnappen van lucht uit het busje en tenslotte het gesmoorde hulpgeroep (gepiep & gebrom) van de agenten.
Ik kon niet nalaten nog even die kant op te rijden … gewoon om te kijken … niet om iets te doen ofzo. Er bubbelde zo af en toe nog wat lucht naar de oppervlakte van het water … ik wist wat dat was … het duurde niet zo lang meer voordat dat helemaal stopte. Natuurlijk betekende dat ook, dat het afgelopen was met twee plichtsgetrouwe agenten.
Veel is er voor de politie niet aan deze twee heren verloren gegaan. Die twee gaven hun  leven voor het achtervolgen van een bromfietser zonder licht. Twee dwaze agentjes … zij rusten in vrede … dat zij vervangen mogen worden door wijzere mannen of vrouwen.

Ik ging weer verder op mijn brommertje, langs de rivier. Zonder licht, het laatste stukje nacht in.

maandag 22 februari 2016

VAKANTIE

Met het rondbrengen van de krant had ik een paar centen verdiend. Het meeste geld was weliswaar in de huishoudpot verdwenen maar ik had toch nog  voldoende geld over voor een paar leuke vakantiedagen. Ik had niet zo veel nodig. Ik ging op de brommer, de Magneet … naar de boeren, nabij Deventer in Nieuw Heeten. Die zouden raar op staan kijken als ik ineens voor hun neus stond. Zo maar ineens. Boem. De vorige keer, ik was toen dertien,  was ik nog gestuurd door een maatschappelijk werkster … toen moest ik daar aansterken, bij die boeren … nu ging ik daar aangesterkt naar toe. Ik had er nu zelf wel voor gezorgd, dat er thuis voldoende te vreten was voor iedereen.

Ik was van huis weggegaan met een tas vol kleren voor twee weken: drie t-shirts, vijf onderbroeken, twee korte broeken, twee lange broeken. een warm vest, een poncho, vijf paar sokken en twee petjes. Ook had ik een proviandtas mee voor … één dag: acht boterhammen (allemaal met pindakaas), twee appels, een banaan en twee flessen Exota priklimonade.

Ik was nog niet bij Capelle aan de IJssel of die klote Magneet sloeg al af. Het is ook mijn eigen schuld … ik had hem ook even moeten nakijken of laten nakijken. Zelf had ik niet de ballen verstand  van brommers maar als ie afsloeg kon dat maar met twee dingen te maken hebben: of er zat geen benzine in dat ding of er zat een vuile bougie in de motor ... er zat dus geen benzine meer in dat klote ding en de dichtstbijzijnde benzinepomp bleek op een uur lopen  te zijn. Voor de zekerheid heb ik bij die benzinepomp ook maar drie nieuwe bougies gekocht. Want je zal altijd zien als je géén bougies koopt, gaan ze juist verrot. En het is maar goed dat ik het gedaan heb, want …. precies …. bij Culemborg al. Ik moest ook niet vergeten bijtijds  bij te tanken want op die Magneet kan je niet aflezen hoeveel benzine er nog in zit. Toen ik die bougies verwisselde was de benzinetank nog half vol (of half leeg; dat maakt natuurlijk geen reet uit). Ik waagde het er op naar het volgende tankstation. Hortend en stotend haalden we het. De Magneet reed net zo langzaam als hij zuinig was:  benzineverbruik: 1 liter op 25 kilometer en hij reed 25 kilometer per 1 uur.
Met dat slakkengangetje redde ik het niet vòòr het donker in Nieuw Heeten te zijn.

Als het donker ging worden zou ik stoppen, mijn warme vest aantrekken en tegen een dikke boom gaan zitten pitten tot het weer licht werd.
Midden in de nacht werd ik wakker geschopt door een paar minkukelige boerenzonen (een dikke en een dunne): ‘Hoe kommie an die brommer,’ vroegen ze (of zoiets) ik verstond met moeite wat er gezegd werd … zo’n achterlijk  taaltje brabbelen ze daar…
Ik zei: ’ Van mij natuurlijk en blijf er nou maar met je poten van af klootzak.’
‘Je sleuteltje …geef!’ zei die ene dikke gast .. hij maakte zo’n autoritair gebaartje met z’n dikke papvingertje …. 

En die lul had niet eens in de gaten,  dat die sleutel gewoon in de Magneet zat. Ik stond op liep naar de brommer, pakte het sleuteltje en tegelijk greep ik razendsnel uit mijn proviandtas de nog volle fles Exota priklimonade en sloeg er alle twee die klootzakken mee tegen hun domme kop. Out waren ze. Ik pakte vlug mijn spulletjes bij elkaar, startte de Magneet en racete weg. Hij deed het zowaar gelijk!!! Alleen het licht niet …. er is altijd wat met die kutbrommer.

zondag 21 februari 2016

DIENSTPLICHT

Ik moest voor mijn militaire dienst bij de marechaussee. In de Koning Barend III- kazerne in Apeldoorn.  Ik was al twintig toen ze me voor de eerste keer opriepen. Normaal ben je achttien als je op moet voor je nummer.  Maar dat komt omdat ik eerst nog een jaar voor clown heb mogen studeren en toen nog eens een tijdje geprobeerd heb om met goochelen mijn brood te verdienen. Maar die man van wie ik het moest leren, noemde zichzelf nou wel goochelaar maar hij had er niet veel kaas van gegeten. Op zijn kast met goochelhoeden zaten altijd twee witte duiven vredig naast elkaar … ze kwamen er alleen af om een hapje te eten … en op de vloer van zijn oefenruimte … dat was een vreselijke aanblik, daar lagen enkele dooie tortelduiven weg te rotten. Een walgelijke stank, die je niet zo 1,2,3, wegtovert. Ik ben niet lang bij die grapjas geweest .. die zogenaamde goochelaar.
Toen moest ik dus ineens naar Apeldoorn. Het Ministerie van Defensie had mij al een kaartje toegestuurd voor een enkele reis met de trein. Toevallig speelden er toen op dat moment twee voor mij persoonlijk heel belangrijke dingen:
1.        ik had me voorgenomen  om bij het Nederlands Talen Instituut gitaar en boekhouden te gaan studeren en
2.        ik wou nou eindelijk op mijn twintigste wel eens een keertje serieus verkering krijgen met een leuk wijf.

Die twee dingen zijn natuurlijk niet te combineren met een baantje bij
de Marechaussee. Ik zag me daar al in boekhouding staan met mijn gitaar en
mijn lekkere wijf. Het moest wel een móóie vrouw worden. Voor minder deed
ik het niet.
Dat van die cursussen was een fluitje van een cent, maar dat scoren van een‘stoot’was
nog een hele opgave, te meer daar ik zelf niet bepaald moeders mooiste was, nee …
ik zeg het maar eerlijk … zo is het nu eenmaal.

Op een bankje in het park zat een mollige, in het zwart geklede meid met ultrakorte  onnatuurlijk rooie haren. Ik houd van rode haren, mijn moeder had ook rode haren en … ik hield veel van moeder dus dat is voor deze vrouw al een goed begin. (Mijn moeder was overigens niet mollig.) Die knalrooie vrouw werd getekend door een sympathiek ogende Chinees (een vriendelijke lach, een vlassige snorrretje en dito sikje).
Om de aandacht van die rooie te trekken, ging ik naast haar op het bankje zitten en zei met een grappig, beetje mal,  knerpstemmetje:
 ‘Zo, hé. wat een knalrode haren zeg, wat een contrast met dat bleke-betten-koppie van je.. .heb je misschien ook een beetje van dat rood over voor mij?’
‘Wil jij soms grappig zijn, sproetenkop met je spleetoogjes.’ En dat zegt zij tegen mij … maar eerlijk is eerlijk, het klòpt inderdaad wel. Ik heb kleine oogjes maar nog niet van die superspleetjes als die Chinese tekenaar.
Wat kan die man tekenen zeg! Ze was het precies … als twee druppels water. Toen ik dat zo hardop zei, was het ijs tussen haar en mij gelijk gebroken, want ze grabbelde even in haar tas en gaf me wat van die rooie haarverf: ‘Hiero, zal leuk staan bij je sproeten, schatje.’
Om haar aan het lachen te maken deed ik het spul ogenblikkelijk in mijn haar. Ze moest er inderdaad hard om lachen; ze vond het heel grappig maar ook  heel dom.
De Chinees hield het nu voor gezien: ‘Morgen verder Ro,’  zei hij.
Ro ging met me mee naar huis; ze bleef bij me eten .. en is lange tijd bij me gebleven.

Dus nu met  Ro en die cursussen, had ik jammer genoeg geen tijd meer voor militaire dienst. Dat heb ik dan ook maar aan de minister geschreven.

‘Doe maar een beroep op de wet Gewetensbezwaren,’ schreef hij mij terug.
Oké dat gaan we doen.

zaterdag 20 februari 2016

CLOWN

Toen ik zestien werd kreeg ik een brommer. Een Magneet. Daarvoor leende mijn moeder driehonderdvijftig gulden bij de bank. Het was een brommer van niks … binnen het jaar was ie naar de klote. Het was 1966. Ik zat in de derde klas van de hbs. Ik had twee jaar over de tweede klas gedaan. Dit jaar ging het alwèèr niet zo best. Ik was niet zo’n goede leerling, al dacht mijn moeder van wel. Op de lagere school, alweer heel lang geleden, toen was ik goed. Toen had ik rapporten met achten, negens en tienen. Dat waren nu vijven, zessen geworden en een enkele zeven (voor gymnastiek). Ik vond het ook echt moeilijk die lesstof … te moeilijk soms en ik  dacht er dan ook over om na dit schooljaar van school af te gaan … gewoon te gaan werken. Wat eigenlijk ook meespeelde, was, dat er bij mij thuis simpelweg te weinig geld binnenkwam. Mijn vader werkte wel erg hard maar hij kon niet voldoende bij elkaar verdienen.
Als ik ergens aangenomen zou worden kon ik een centje bijdragen aan het huishouden. Ik had al een paar sollicitaties lopen, meestal voor ‘beginnend of aankomend financieel medewerker’ bij een bank of zo. Een van die bazen bij wie ik gesolliciteerd had, belde direct naar de directeur van mijn school om informatie over mij te vragen. Na dat telefoontje kwam de schooldirecteur naar me toe om me die onzin ‘om te gaan werken’ uit mijn hoofd te praten. Hij zou ook wel met mijn vader bellen maar mijn vader liet dat soort gesprekken altijd aan mijn moeder over. Mijn moeder wist wel dat ik solliciteerde. Dat vond ze op zich niet erg. Enthousiast was ze nou ook weer niet. Maar zo’n extra centje zag ze heus wel zitten. Binnen twee minuten was ze door mijn schooldirecteur omgepraat. Ze praatte nu de schooldirecteur na, die zei, dat mijn toekomstperspectief veel beter was met vijf jaar hbs dan met drie jaar.
Ik wist zo net nog niet of mijn toekomstperspectief dan wel zo veel beter zou zijn. Ik had namelijk het plan opgevat om clown te worden. Daar had ik het nog nooit met iemand over gehad. Wie zou dat nou geloven? En …. ik dacht dat als de schooldirecteur dat zou weten, hij  dat ook wel weer uit mijn hoofd zou willen praten.
Mijn sollicitaties hadden nog wel een vervelend gevolg. Nu de schooldirecteur officieel wist wij thuis arm waren, regelde hij hulp voor ons, van rijke ouders, zodat ik onbezorgd de hbs kon afmaken. Opeens werd veel fruit, groente en  vlees bij ons thuis bezorgd en … nog goed bruikbare gedragen kleding. Erg vervelend vond ik dat de ouders van Joris, die naast mij in het schoolbankje zat, zeer welgesteld waren. Wij kregen bij ons thuis onder andere de afdankertjes van Joris en zusje. Dat wist ik pas toen ik op een dag naast Joris ging zitten en hij zei: ’Hé, hoe kom jij nou aan die broek van mij.’  
Maar ik gaf Joris natuurlijk geen gelijk: ’Die broek is niet van jou, die is van mij, heb ik van mijn neef gehad, die was hem te klein geworden.’ Tja, later kwamen natuurlijk ook Joris’ zijn truien, overhemden en schoenen. Ik kon niet blijven ontkennen.

Zolang ik op de hbs zat kregen we voedsel- en kledingpakketten van de rijke ouders en daarna ging ik een paar jaar voor clown studeren (bij een ex-clown aan huis) maar dat is helaas (sapperdeflap!) op niets uitgelopen. Ik ben toen maar een simpele boekhouder geworden; had ik toch nog wat aan mijn hbs-diploma. Heel af en toe kon ik iets bijdragen aan het arme huishouden van mijn ouders.

donderdag 18 februari 2016

LINKS, RECHTS

Door die val, waarbij hij zijn rechterschouder brak, kan hij niks met rechts. Zijn rechterschouder - arm en -hand hangen er bij als dooie vogeltjes.  Hij wordt op den duur  wel steeds handiger met links. Tandenpoetsen. Jam met een vork uit een pot scheppen en op een boterham prakken. Zelfs schrijven doet hij nu al links … niet om aan te zien, zijn letters … tien keer zo groot als die van rechts en ze hebben de bibberatie  … maar leesbaar is het wel.
Bij de Marskramer koopt hij een boodschappenkarretje . Daarmee kan hij veel boodschappen tegelijk doen. Dat karretje trekt hij vooruit met links.
Bijna zonder dat hij er erg in heeft gaat hij alles met links doen. Het begint met zijn kont afvegen en als hij er zin in zou hebben gehad, zou hij zich ook moeiteloos met links kunnen aftrekken maar daar staat zijn hoofd helemaal niet naar.
Wat nooit went is het gemis van de tweede hand met aan- en uitkleden, douchegel gebruiken, zalf uit een tube knijpen, een zakkie patat eten, alle groenten schillen en snijden, eten klaarmaken, flesje wijn ontkurken, fles frisdrank openen, flesje bier openen met een flesopener, pot groente openen, tanden poetsen, brood smeren, bril schoonmaken, de krant lezen, gekochte spullen in een plastic zakje doen, knippen, nagels knippen, schoenveters vast- en losmaken, ritssluiting openen en sluiten, veiligheidsgordel omdoen in de auto, de was ophangen, opvouwen en opbergen, applaudisseren en ga zo maar door.
Begin januari krijgt hij fysiotherapie. Hij werkt zich uit de naad aan al die oefeningen. Wel met succes! Langzaamaan komt dan rechts weer een beetje in actie. Sinds eind januari kan hij weer op de pc werken. Met twee handen! Met rechts schrijven. Een banaan  en een appel  eten met rechts. Met mes, vork en lepel eten èn àl die dingen, die hierboven genoemd staan, dingen, die allemaal niet lukten, gaan stukje bij beetje weer wel.

Een maand lang zijn de ontwikkelingen stormachtig. Hij gaat als een speer maar nu staat hij naar zijn gevoel alweer een paar weken stil. Zijn rechterarm blijft nog veel te stijf, te weinig wendbaar. Hij kan die arm nog maar twintig centimeter opzij bewegen (ter vergelijking: zijn linkerarm kan een hele armlengte opzij.
Ik kan dan nu wel veel meer dan eerst doen met mijn hand maar het blijft een vreemd houterig gedrocht dat meer lijkt op een koeienuier (mijn opgezwollen vingers zijn dan de uiers).
Een behoorlijke vuist kan ik sinds een paar dagen ook al niet meer maken met die hand. Halverwege het maken van een vuist weigert de hand gewoon verder te gaan. In mijn pols, die al sinds de val (half oktober) muurvast zit, is sinds kort een klein beetje in beweging gekomen. Sindsdien maakt mijn hand niet meer dan een halve vuist. Volgens de fysiotherapeut kan dat geen kwaad maar ik vind het een ernstige achteruitgang.

Een van de vervelendste gevolgen van de val voor mij: niet fietsen! 

woensdag 17 februari 2016

GERITSEL

Het is nog donker, als ik mijn bed uit moet om te plassen. Ik loop linea recta naar de wc en ga plassen ... altijd zittend… tenminste als ik een makkelijke broek aan heb. Tergend langzaam komt de urine mijn lul uit … ‘is de leeftijd’ zeggen ze … prostaat? Ik spoel mijn plas met een beetje water weg en duik dan gelijk mijn bed weer in. Ik hoor de klok wel tikken … heb alleen niet gekeken hoe laat het is .Klok kijken zonder bril  lukt niet meer. Die wc vind ik blindelings.
Later word ik wéér wakker om te plassen en het is nog steeds donker. Ik ga éérst naar de wc. Ik moet namelijk heel erg maar nu wil ik ook weten hoe laat het is. Ik loop naar de klok. Natuurlijk zie ik niks, omdat mijn bril nog op mijn nachtkastje ligt. Op het moment dat ik naar mijn slaapkamer loop voor mijn bril,  hoor ik iets ritselen en zie vaag iets schichtig verdwijnen in de richting van de keuken. Koude rillingen lopen over mijn rug.
Zonder bril zie ik dus zowat niks.  Ik hoor nog wat geritsel  en gerommel in de keuken. Het zou best een kat kunnen zijn maar hoe komt hier in Godsnaam een kat binnen.. Eerst de bril er maar even bij pakken.
Het is pas kwart voor zeven. Over een uurtje is de zon al op. Eerst in de keuken kijken. Er zijn glazen en kopjes kapot gevallen. Het was ook zo’n troep op het aanrecht.
Gisteravond heb ik gekookt voor mijn vriendin Annemieke (en mezelf uiteraard). Ik had daarna geen zin meer om af te wassen.  Nu schiet me wel te binnen dat Annemieke en ik bij de open voordeur nog een tijdje hebben staan praten bij het afscheid nemen. Toen kon er natuurlijk wel een beest naar binnen zijn geglipt. Zoiets valt natuurlijk wel op.
In de keuken was niks te zien ... niet onder de tafel, niet naast de vriezer, niet in de c.v.-ruimte . Misschien is ie allang weer naar een andere ruimte geslopen. Even in de badkamer kijken …hé, nu hoor ik toch weer rumoer in de keuken … de lege wijnfles, die Annemieke en ik gisteren leeg hebben gedronken omgekukeld …. Maar waar zat dat beest dan? Als het een beest is ... Ben ik dan zo kippig? Ik zie hem toch echt niet. Weer naar de badkamer … niet achter de wc …. en achter het douchegordijn… niks.
Ik stop met zoeken. Ik ga nog even liggen. Tot het licht is. Misschien kan ik nog even slapen als het ritselen in huis tenminste ophoudt. Maar dat blijft maar doorgaan.  Gek word ik er van! Uiteindelijk stopt het als het een beetje lichter geworden is buiten.

Ik heb trek in een bakje muesli. Ik gebruik het laatste beetje van het pak yoghurt. Het lege pak yoghurt gooi ik in de vuilnisbak op het balkon.

Het is daar koud, het vriest. Het is onbewolkt;  ik zie de zon opkomen. Ik laat de balkondeur open staan … wie weet verdwijnt de ritselaar dan weer. Ik hoop het. Ik ga m’n muesli-ontbijtje eten. Zonder geritsel.

maandag 15 februari 2016

BAVO (slot)

Tineke, de agressieve MS patiënte reageerde alweer haar agressie op mij af. Ze was dan wel geen gevaar voor zichzelf maar af en toe wel voor mij … dit keer geen bord eten naar mijn hoofd maar dit keer liet ze het  bij een paar flinke meppen en krabbels in mijn gezicht. Als reactie gaf ik haar een duw waarbij ze achterover op haar gat kukelde. Dit keer was het haar jaloezie.. ze zei dat ze het niet kon uitstaan dat ik zo vrolijk met iedereen aan het praten was over mijn naderende verlof.
Deze keer moest ze voor straf vijf dagen op haar kamer blijven en daar ook eten … en drinken.

Een van de leukste mensen die ik in mijn Bavo-tijd ontmoette, was Bram. Als hij niet at of sliep, zat hij altijd op de gang. Op een bankje voor zijn slaapkamer. Hij zat te swingen op de muziek die in zijn hoofd rondzong. Meer had hij niet nodig.
Naar tv of voetbal keek hij al jaren niet meer.
’Dat boeit me al helemaal niet meer, sinds de zestiger jaren. Sindsdien ben ik alleen nog maar bezig met muziek. Alleen vinyl … elpees, epeetjes maar vooral singles.’
Hele avonden zat hij met een vriend bij hem thuis plaatjes te draaien vooral uit de zestiger en zeventiger jaren. Hij had net bij een tweedehands platenzaak, vlakbij de Bavo, de elpee Aftermath van de Stones gescoord voor een tientje. Dolblij was hij er mee. Hij had zichzelf de plaat cadeau gedaan omdat hij die dag met ontslag mocht.

Een van de zusters op de open afdeling, de van origine Surinaamse Maureen, verwarde mij in het begin met een van mijn broers.. Maureen had jaren lang zeer plezierig met een broer van mij samengewerkt.
‘Ik heb later horen fluisteren, Jee,’ zei Maureen, ’dat jouw broer een kind verwekt zou hebben bij een van zijn collega’s.’
‘Nou … en wat dan nog!?’ zei ik. ‘Jongetje of een meisje,’ vroeg ik … Ze haalde haar schouders op.

Van de dokter moest ik er dus een paar keer op uit. Het was vreemd en ik voelde me onrustig, onveilig ook maar er is uiteindelijk niets engs gebeurd tijdens mijn drie uitstapjes. Ik ging eens kijken hoe mijn eigen huis, in Alexanderpolder erbij stond. Ik ging er met de metro naar toe; dat is makkelijk reizen omdat buiten in- en uitgecheckt moet worden. Mijn appartement stond er uitstekend bij. Mijn zus zorgde goed voor de planten en ze had zo te zien ook wel eens gestofzuigd.
Mijn tweede uitje ging naar Carola, mijn ex. Ik had gevraagd of ik een kopje koffie bij haar mocht komen drinken in het kader van mijn ‘proefverlof’. Was geen probleem. Ik ging met de tram. De tram is verdomd lastig voor mij: me met één arm in evenwicht houden en tegelijk ook nog in- of uitchecken … het is bijna niet te doen.
Tot slot ging ik met de auto van mijn zwager naar Westmaas om de verjaardag van een van mijn broers, de mongool, te vieren. Het viel me toen niet mee, om een avond lang, met pijn in mijn lijf, tussen feestelijk etende en drinkende familieleden te vertoeven

Ik meldde de dokter hoe het me vergaan was tijdens de uitstapjes en zij was van oordeel dat ze me met een gerust hart in de wrede wereld kon loslaten … twee december was het zover.



Voor de hele Bavo-serie geldt: gelijkenis met bestaande personen is puur toevallig.
  


zondag 14 februari 2016

BAVO (3)

De medische staf van de Bavo had geen andere mogelijke oorzaak van mijn slaapwandelen kunnen vinden dan morfine. Dus was het niet meer nodig dat ik op de gesloten afdeling zat. Na een verblijf van zes weken daar mocht ik naar de open afdeling. Ik kon gaan en staan waar ik wou. Alleen moest ik slapen en eten op de Bavo. In de praktijk bleek, dat ik met die voor mij nieuwe vrijheid niks durfde te doen. Ik maakte alleen een wandelingetje van een klein halfuurtje in de Gouvernestraat (om de hoek bij de Bavo) of ik deed een boodschap (een zakje drop of een Bounty) bij de Co-op aan de overkant. Ik was bang op straat, bang om te vallen, bang om een klap op mijn hoofd te krijgen. Ik voelde me aangeschoten wild, met die gewonde arm en schouder onder mijn jas, in een mitella. met die wapperende lege rechtermouw van mijn jas.

De Bavo-dokter, een vriendelijke jonge dame, kwam bij me op mijn kamer … praten … ze wilde dat ik aan mijn ontslag ging werken, want eigenlijk, was er geen reden meer om me in de Bavo te houden.
‘Ik was geen gevaar meer voor mezelf of voor anderen.’
Ze had gezien dat ik een week lang de veiligheid van de instelling verkozen had boven de woelige buitenwereld.
‘In de komende week moet je wat uitstapjes gaan plannen, wat verder weggaan dan alleen naar de supermarkt aan de overkant. Dan kunnen we, als het goed gaat, na die week de ontslagdatum vaststellen.’

De groep waar ik hier in zat, telde tien mensen, inclusief mijzelf. Echt een maatje zoals Arnold beneden, vond ik hier niet. Er was wel Ada, mager, priemende donkerblauwe ogen, 53 jaar, zij wilde mijn vlees wel snijden. Zij was vrijwillig opgenomen. Als ze thuis, voelde dat ze depressief aan het worden was, kon ze een seintje geven aan de Bavo en als er dan een plaatsje vrij was kon ze komen. Dan werd ze een beetje in de gaten gehouden. Ze was er nu alweer twee weken maar ze ging toch ook nog een paar halve dagen per week naar huis. Slapen deed ze wel altijd in de Bavo.

Tineke, 48 jaar, zat naast me met eten in haar rolstoel. Ze zag bleek was  ongezond mollig en had MS. Ze had de gewoonte ontwikkeld om wanneer haar iets gevraagd werd, te reageren, met een zwijgzame, glazige blik. Je moest met haar oppassen. Op een dag smeet ze me pardoes haar bord met warm eten naar mijn hoofd … net mis! Ze deed dat omdat ik in de groep had verteld over mijn broer, een mongool. Beledigend vond ze dat. Dat ik hem een mongool noemde, want zij had een zus, en dat was geen mongool maar die had wel het syndroom van Down!
De leiding strafte haar. Ze moest twee dagen op haar kamer blijven.

Petra, een mollige somber kijkende dame van 56 jaar, zat tegenover me aan tafel. Ze had eerst in de strengste gesloten afdeling gezeten. Zelfmoordpoging. Dat is inmiddels alweer zes maanden geleden en nu voelde ze die destructieve neiging niet meer. Ze was heel erg depressief geworden toen haar man haar na zevenendertig huwelijksjaren verruilde voor een ander.  Het kon haar destijds helemaal niks schelen wat ze haar zonen, haar moeder en haar ex, aandeed met die zelfmoordpoging. Ze wilde gewoon dood .. puur impulsief … slikte ze al die pillen.


Wordt vervolgd


zaterdag 13 februari 2016

BAVO (2)

Ik maakte me er een beetje zorgen over of ik in de Bavo mijn favoriete televisieprogramma’s zou kunnen zien. Het NOS-journaal, voetbal( bijna alles: van de Nederlandse eredivisie tot en met de Champions League ) en het praatprogramma van Jeroen Pauw.
Waar de anderen zonder uitzondering naar móésten kijken was ‘Goede tijden, slechte tijden’. Een paar wilden het RTL nieuws zien en eentje was altijd fanatiek voor dierenfilms. Het mooie was dat ik altijd alles heb kunnen zien wat ik wou, behalve het NOS-journaal dan. En … na tienen had ik het rijk alleen wat de tv betreft: iedereen lag dan al op bed. Het was voor de anderen een soort automatisme geworden … om tien uur ’s avonds krijg je de laatste medicatie van de dag en dan ga je gelijk slapen. Zo zou dat bij mij niet gaan werken.

Bij mij aan de eettafel zat ook Arend. Een zestiger van één meter vijfennegentig,,  gehuld in veel te ruim zittende kleding. De laatste tijd was hij waarschijnlijk flink wat kilo’s kwijtgeraakt. Bewust, naar mijn idee want de verpleging moest de grootst mogelijke moeite doen om voldoende eten op zijn bordje te krijgen. Hij haalde zijn bord al weg na één schepje groente …
‘Neen meneer Goer,’ zei dan de zuster, dat is veel te weinig, u heeft zo’n groot lijf, u heeft veel meer eten nodig, anders wordt u ziek.’ Zijn bord werd vol geschept en de zuster hield scherp in de gaten of hij alles ook wel opat. Het toetje weigerde Arend ook steevast maar hij had gewoon niks te vertellen: dat toetje was lekker en gezond, volgens de verpleging, en ook dat had hij nodig. Arend liet zelf, elke maaltijd weer, duidelijk merken dat hij niet zo veel meer nodig had.

Ik liet ook bewust weinig op mijn bord scheppen. Daar maakte de verpleging nooit  een probleem van. Ik was niet broodmager. Mijn doel was te voorkomen dat ik te vadsig zou worden. Ja … ik voerde daar de godganse dag geen klote uit … ik wandelde daar alleen een beetje met Arnold in de gang.
Ze wisten, schreef ik al,  bij de Bavo bijna zeker te weten dat mijn slaapwandelen door de morfine kwam maar ze waren er nog niet helemaal zeker van … vandaar dat ik nauwlettend geobserveerd werd en af en toe een testje moest doen … onder andere werd ik getest op Alzheimer. In die test werd me onder andere gevraagd of ik wist welke maand het was, welk jaar, welke dag, hoe oud ik was, waar ik woonde, waar ik nu verbleef en waar ik hiervoor zat. De uitslag van die test heb ik nooit gehad.

Karel, begin zeventig, zat ook in onze eetgroep. Hij wilde graag apart zitten. Karel was als een van de eersten klaar met het leeg eten van zijn overvolle bord. Hij had een aardig dikke pens en zou eigenlijk eens op rantsoen gezet moeten worden. Karel was heel behulpzaam, soms op een wat agressieve manier.
Normaal gesproken hielp Arnold mij bij het eten maar op een keer stond Karel er op om mij te helpen … dat wilde ik helemaal niet … en dat zei ik hem ook … maar zwaar ademend van opwinding ging hij door met mijn vlees te snijden … Arnold en ik kregen het niet voor elkaar hem te stoppen … de zuster gelukkig wel.
Op een avond zei ik eens tegen Arnold dat ik wel eens een spelletje tridomino wilde spelen maar dat ik de spelregels niet meer zo precies kende.  Meteen sprong Karel op: ’Ik ga je dat tridomino nù uitleggen, Jee!’
‘Nee, bedankt Karel’ zei ik. ’nu niet, een ander keertje misschien.’
‘Nee, Jee! Nù! Niet een ander keertje.’
Hij pakte het tridomino spel uit de kast en gooide de stenen op tafel. Ik had echt geen zin in zijn uitleg nú met als gevolg dat hij het spel demonstratief op tafel liet liggen en boos stampte hij naar zijn kamer.
Arnold en ik moesten een beetje lachen om Karels kinderachtige gedrag.


Wordt vervolgd   

vrijdag 12 februari 2016

BAVO (1)

Mijn eerste nacht in Verpleeghuis Bavo, was tevens mijn laatste slaapwandel- en wildplasnacht. De morfine is uit mijn lichaam verdreven. Desondanks werd ik nog steeds bewaakt. Als ik ’s nachts mijn kamer uitkwam werd dat gelijk gesignaleerd en werd ik opgevangen door de nachtzuster.
Ik zat op een gesloten afdeling. Zonder toestemming van de verpleging kon ik de afdeling niet af. Voor iemand, die gewend is aan zijn vrijheid, klinkt dit erg benauwend. Maar ik was er blij mee. Ik had dit regiem nodig om rustig en goed te kunnen slapen. Voor mij voelde het veilig.
Ik zat samen met acht andere mensen  in een groep. Het enige dat we als groep deden was eten … op vaste tijden: half negen ontbijt, tien uur koffie, half een lunch, drie uur thee. half zes warm eten en tenslotte koffie om zeven uur ’s avonds. Na elke maaltijd werden de medicijnen uitgedeeld .

Peter, een veertiger, zat tegenover mij. Hij had meestal een wollen muts op. Vaak was hij ongeschoren maar àls hij zich eens geschoren had, dan lag zijn hele gezicht open. Peter schepte altijd flink eten op, alsof hij de hele dag zware lichamelijke arbeid had verricht, terwijl hij geen flikker uitgevoerd had. TV kijken was het enige dat hij deed. Er viel niet met hem te praten. Ik probeerde het wel eens. Ik zei dan iets over wat ik in de krant had gelezen, bijvoorbeeld iets over een wereldrecord hoogspringen of zo. Hij bleef dan gewoon glazig voor zich uitkijken en zei dan iets als: ’Voorlopig moet ik nog maar zien, dat mijn trein precies om twee voor acht in Utrecht aankomt.’ Waarom hij in de Bavo zat was voor mij onduidelijk. Of het moet zijn voor die onbegrijpelijke reacties van hem.
  
Arnold, een leeftijdsgenoot van mij, zat altijd links naast me. Hij is mijn maatje geworden gedurende mijn Bavo-verblijf. Onophoudelijk stond hij klaar om me te helpen met eten en drinken. Ik zat natuurlijk nog steeds met die operatiewond van m’n schouder en arm. Ik kon niks met rechts en met links bijna niks…….maar goed ... ik had het over Arnold. Hij was in de Bavo omdat hij depressief en suïcidaal was. Hij had erg veel last van zijn ingewanden en kon, wanneer hij veel last had, bijzonder agressief worden  .. hij ging dan met meubilair lopen smijten maar volgens mij keek hij wel goed uit waar hij gooide, want hij heeft in mijn bijzijn, nog nooit iemand geraakt.
Na elke maaltijd gingen Arnold en ik een kwartiertje, soms ook wat langer, over de gangen wandelen ... een beetje beweging … goed voor de spijsvertering. We hebben ook vaak zitten dammen. Arnold won meestal.

Links naast Arnold zat Johanna,  een dementerende lerares Nederlands. Een paar keer per dag had ze lak aan alle fatsoensnormen en ging ze zich, waar iedereen bij was, staan uitkleden. Haar ‘striptease’ werd door een van ons aan de leiding gemeld, die haar weer snel aankleedde. Johanna  was achter in de zeventig, klein en broodmager. Van het eten zei ze herhaaldelijk, dat het ‘erg lekker’ was ... alleen … ze at er geen hap van. Als een kind zat ze met haar eten te spelen. Ze pakt een worteltje tussen haar vingers, bekeek het van alle kanten en zei dan: ’ ruiten zeven …’ vervolgens sneed ze een stukje vlees af en benoemde dat als ’klaver drie’ en zo werd een aardappeltje in haar beleving ‘harten aas’.
In een borrelglaasje kreeg ze, na het eten, haar medicijn zyprexa aangereikt,  heel mooi rood van kleur. Johanna genoot volop van  het schitterende rode medicijn maar weigerde pertinent er een slokje van te nemen.


Wordt vervolgd

donderdag 11 februari 2016

SLAAPWANDELEN

Angstig  was ik geworden. Toen ik, na mijn operatie, ineens ging slaapwandelen, durfde ik niet meer te slapen ... tenzij er iemand in mijn buurt was om me wakker te maken of terug naar bed te leiden. Gelukkig hebben een paar familieleden er voor gezorgd dat ik niet ging dwalen. Ze konden helaas niet voorkomen, dat ik zo af en toe een grote plas deed op het grasgroene zeil, terwijl ik naast mijn bed stond te slapen.
Mijn familie kon natuurlijk niet doorgaan met zo voor mij te zorgen, ze hadden ook nog wel wat anders te doen: werken, voor hun kinderen zorgen … Er moest een professionele oplossing komen. Mijn psychiater trad daarbij doortastend op. Ik kon per direct terecht in het Rotterdamse Crisiscentrum. Dat betekende: snel mijn koffer pakken en me door mijn broer, die die nacht op mij gepast had naar  het Crisiscentrum op de ’s Gravendijkwal laten brengen. Ik kreeg een kleine, schone kamer op de derde verdieping. Mijn broer hielp me met uitkleden en mijn pyjama aandoen.
Mijn kamer werd in de gaten gehouden door iemand, die op de begane grond achter een monitor zat. Ik was er niet gerust op … ik zag me al van de derde verdieping van de trap af donderen. Voor de zekerheid deed ik mijn kamerdeur op slot en legde de sleutel in de wasbak.
Wèèr slaapwandelde ik. Waarschijnlijk kon ik mijn kamer niet uitkomen. Ik werd in dat kamertje, staand, wakker van mijn eigen gezeik. Het was half vijf;  Ik kon niet meer slapen.
Ik schaamde me ervoor, dat ik tegen een leidster moest zeggen, dat ik in mijn kamer geplast had. Maar zij vond dat geen probleem: ‘Komt hier zo vaak voor.’
Ze vond het wel een probleem, dat ze mijn operatiewond moest verzorgen en dat ze me moest douchen en aankleden.
‘Daar zijn we hier niet voor.  Je kan hier niet blijven als je al die zorg nodig hebt.’ Ze ging gelijk bellen met mijn psych en die ging weer direct bellen met organisaties, die mij wel de zorg konden geven, die ik nodig had. Het werd uiteindelijk de Bavo (voor alle ouderen met een psychiatrische stoornis).
Het was nog vroeg in de ochtend en ik kon bij de Bavo terecht. Direct. Een behulpzame Crisiscentrum-medewerker kieperde al mijn ‘bezittingen’ in mijn koffer. Ze wist waarschijnlijk wel dat ik die koffer niet zelf kon dragen dus bood ze mij aan dat voor mij te doen en me naar de Bavo te brengen ... lopend ….het was tien minuten lopen naar de Bavo.
Ik kreeg daar een mooie grote kamer. Diezelfde vrijdagmiddag nog komt een delegatie van de medische staf van de Bavo mijn kamer in. Mijn hele medische geschiedenis met bijbehorend medicijngebruik willen weten: van mijn bi-polariteit, de arm-schouder operatie tot het slaapwandelen.
Ik was nog geen seconde klaar met mijn verhaal of de psychiater van de Bavo zei: ‘Morfine, daar komt het door, dat slaapwandelen.’ Tijdens en na mijn operatie was inderdaad rijkelijk morfine in mijn lijf gespoten. Niet voor niets want ik stierf van de pijn en dat spul hielp daar uitstekend tegen.


woensdag 10 februari 2016

WALGING

Boer Grollemans liep altijd op klompen … en in een blauwe, naar koeienstront stinkende, overall. Behalve op zondag . Dan ging hij met zijn vrouw en kinderen in nette kleren naar de kerk.  
De vrouw van boer Grollemans, boerin Grollemans dus, was een blozende, kogelronde en goedlachse dame. Haar lach was zeer uitbundig. Zelfs de koeien en varkens leken er soms vrolijk van te worden.  Ze lachte vaak lief naar mij. Daar werd ik helemaal warm van.
Boer Grollemans echter zag of hoorde je nauwelijks. Hij was er. Hij verzette bergen werk. Zonder meer.  Maar hij viel nooit op. Hij sprak heel bedaard. Zelfs op zijn klompen hoorde je hem niet lopen. De Grollemansen hadden  vijf kinderen. Drie jongens. Twee meisjes. Af en toe strontvervelend. Toch heb ik  Grollemans nooit zijn stem tegen hen horen verheffen. Hij was de rust en het geduld zelve. De man met de milde glimlach.

Mijn moeder zat te naaien. Met de hand. Op haar vaste plekje naast de oliehaard. Mijn zusjes en ik waren al in pyjama. We keken op tv naar Rawhide.  We hadden dus gewoon nog tv.
Mijn vader had overgewerkt.  Doodop en bezweet kwam hij thuis. Ma stond ogenblikkelijk op om zijn eten op te warmen. Douchen deed pa door de weeks nooit. In het weekend zag ik hem wel eens de badkamer uitkomen … in zijn blote bast en zijn slappe witte onderbroek. Voor de rest van de week moesten we zijn zweetgeur maar accepteren. Ma zei er tegen hem nooit wat over. Ze zeiden  vrijwel nooit wat tegen elkaar.
Pa zette zijn bord eten op het tafeltje naast zijn stoel. Zonder ons wat te zeggen koos hij een ander tv-net. Daar was Perry Mason op. Pa ging zitten kijken met het bord op schoot.
Weg was Rawhide dus … wij keken elkaar schouderophalend aan … tsja zo ging het nou eenmaal bij ons. Protesteren had geen zin. Pa reageerde toch niet. Meestal viel hij in slaap als hij zijn eten op had. Dan konden wij de tv weer op Rawhide zetten. Zo ging het nu ook. Jammer genoeg waren we wel een stukje film kwijt.
Om negen uur, toen de film was afgelopen, gingen mijn zusjes naar bed.

Op de boerderij had één van de katten, zes jonkies gebaard. Maar …. er waren daar al volwassen poezen genoeg. Er liepen er maar liefst vijf op het erf. Dus boer Grollemans had besloten de zes borelingetjes af te maken. Eén voor één nam hij ze in zijn hand en met een harde worp, zoals een  werper bij het honkbal dat doet, gooide hij de kleine poesjes tegen de muur. Morsdood allemaal. Grollemans deed de kadavertjes in een emmer. Hij begroef ze op zijn erf niet ver van de drinkplaats van de koeien. Dit was gewoon werk voor hem … net als koeien melken of schapen scheren. Het hoorde bij het vak.

Mijn zusjes waren naar bed. Ik zat nog wat huiswerk te doen: Duitse woordjes leren. Pa lag languit in zijn stoel te maffen. Ma zat nog te naaien.
Zomaar, uit het niets zei ma, met iets van walging in haar stem: ’Moet je die hem daar nou zien liggen, het hele huis is vergeven van zijn stank … wat heb ik nou aan zo’n man? Eigenlijk is ie alleen maar goed om te werken, te eten en te slapen.’

‘Ja … nou, welterusten, mam.’

‘Welterusten. Jongen.’

dinsdag 9 februari 2016

BIJ DE BOEREN

Op mijn dertiende mocht ik een tijdje gaan logeren bij ‘de boeren’. Nou ja, mocht, ik kan beter zeggen: moest. Het was noch mijn idee noch dat van mijn ouders. Het idee kwam uit de koker van de maatschappelijk werkster, die bij ons thuis over de vloer kwam. Juffrouw  Ansink was haar naam.  Van haar moest de tv weg. Daar waren we in feite te arm voor, volgens haar. Maar goed, die juffrouw vond, dat ik een tijdje (minstens 6 weken) gezondheid op moest gaan doen op het Overijsselse platteland. Ze kende daar een boerenechtpaar, dat me wel op krachten wilde laten komen.

Volgens die juf, maakte ik me te druk om de relatieproblemen van mijn ouders. Dat klopte ook wel. Het grootste probleem was eigenlijk, dat ze vrijwel nooit eens goed met elkaar praatten. Mijn vader zei al helemaal nooit wat. Althans, voor zo ver ik weet. Zeker niet tegen iemand bij ons thuis.
Als pa niet thuis was vertelde mijn moeder  me schaamteloos alle problemen die ze met hem had. Geen enkel detail werd daarbij geschuwd. Het tragische is, dat ik weinig tot geen positieve woorden van haar over mijn pa heb mogen horen.

Ik dwaal een beetje af, want ik wou zeggen dat ik naar die boerderij moest omdat ik slecht at en overspannen geworden was van het idee dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan. Ten einde raad, ben ik daarover gaan praten met juffrouw Ansink.

Volgens mijn moeder was pa een domme, sadistische man. Hij had in Indonesië van zijn negende tot zijn veertiende jaar in een concentratiekamp (het Jappenkamp) gezeten. Hij had tot zijn negende, drie jaar lagere school gehad en heeft daarna nooit meer verder geleerd. Toen ze me dat vertelde, was ik dertien jaar en hoorde ik haar aan als een soort ja-knikkertje. Maar nu weet ik, dat je heus niet dom hoeft te zijn als je maar drie jaar lagere school hebt.
’Sadistisch’ zei mijn moeder….mijn vader had ‘kampneigingen’ … daarmee bedoelde ze, dat hij net zo gewelddadig tegen ons, zijn kinderen, was, als de soldaten in het Jappenkamp tegen hem waren geweest. Nou moet ik mijn moeder toegeven, dat pa mij en de andere kinderen wel eens sloeg maar meestal verdienden we dan wel een pak slaag en … eerlijk is eerlijk het was nooit tot bloedens toe. Maar ‘kampneigingen’? Aan kampneigingen denk ik meer aan wat een broer van mijn pa (onze ome Jan) in het Jappenkamp overkomen is: die werd door de Jappen aan één arm in een boom gehangen omdat hij een ei gestolen zou hebben uit het kippenhok. Zoiets sadistisch heeft pa nooit gedaan.

Het was trouwens een goed idee van die juf Ansink om mij naar dat dorp Nieuw Heeten in Overijssel te sturen. Ik hielp boer Grollemans daar op het land met het binden van korenschoven  met korenaren.
Grollemans had varkens en koeien, die waren door de hele boerderij te ruiken. Van de meeste koeien en varkens was ik bang: ze keken me boosaardig aan.
Poepen deden alle mensen, die op de boerderij woonden (ik dus ook) op de poepdoos: een houten kist. Onze poep en pies plonsde van daar tussen de uitwerpselen van de varkens en koeien. ‘Dat wordt straks uitstekende goeie mest,’ zei Grollemans, grijnzend.
Kippen hadden ze ook. Van de kippen was ik niet bang.  Zij wel van mij.
Elke ochtend kreeg ik twee zacht gekookte eitjes ‘om aan te sterken’ en een beker chocomel erbij. Heerlijk.



Word misschien wel vervolgd

maandag 8 februari 2016

DE KIP

Het was een prima IFFR-dag (Filmfestival Rotterdam).  Vier mooie films gezien, een paar oude vrienden ontmoet, lekker gegeten en een paar Westmalletjes gedronken. Kortom: ouderwets genieten.
Ik open de deur van mijn appartement …ik kan mijn ogen niet geloven. Halverwege de gang annex entreehal zit een kip. Zij blijft nog rustig zitten ook als ze mij ziet. Pas als ik twee stappen bij haar vandaan ben, vliegt het beest luid kakelend de woonkamer in. Ik ga natuurlijk gelijk achter die kip aan. Bij de eerste stap die ik zet, vertrap ik één van haar twee eieren, die ze in mijn gangetje heeft gelegd. Met mijn kont plof ik bovenop dat andere ei. Eerst maar die eiertroep opruimen in de gang. Een andere broek aantrekken. Ik denk dat ik maar gelijk mijn pyjamabroek aantrek.
Hoe komt dat beest in Godsnaam hier binnen, vraag ik me af.
Er zijn er twee, die een sleutel van mijn huis hebben: mijn naaste buren en mijn op een na oudste zus. Nou … mijn naaste buren zijn zo fijn katholiek en superbraaf, die halen dat soort rotgeintjes niet uit. Mijn op een na oudste zus … nou … die is wel in voor een geintje … als ze een gekke bui heeft, dan … maar dan zie ik het haar toch niet zèlf doen. Ze neemt echt geen kip in haar handen om hem in mijn huis te zetten. Ze is sowieso al niet zo tuk op dieren en al zeker nier op kippen. Ik bel haar nu meteen dan weet ik gelijk hoe laat het is.
Ze moest erg lachen toen ze het hoorde, van die kip, maar ik heb wel meteen door dat ze het jammer vindt, dat ze er he-le-maal niks mee te maken heeft.

Zonder erg heb ik de gang en de keuken lopen bevuilen met eiwit en eigeel. Wat een kleeftroep geeft dat zeg: twee van die eieren. Ik hoor gekakel; het komt achter de tv vandaan. Gauw er naar toe. Niks te zien. Stoot wel mijn kop tegen de tv-kast … tot bloedens toe.
Eerst van mijn spijkerbroek het ei en de eierschilletjes afspoelen; dan gaat de broek de wasmachine in. Fladderen hoor ik en ik zie veertjes dwarrelen… maar geen kip te zien. Ik moet verdomme de gang- en keukenvloer maar liefst drie keer dweilen. Pas dan zijn ze kleefvrij.
Voor de zekerheid ga ik toch even bij mijn buurtjes vragen. Je kan nooit weten. Viola en Fred doen samen open. Ze doen alles samen.
‘Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd, Jee, je kijkt zo vreemd en je hebt een wondje  op je voorhoofd; het bloedt en … je bent al in je pyjama … lag je al in bed?
‘Ik … al in bed?? … als je weet wat ik aantrof toen ik thuiskwam.’
‘’Nou, kom even binnen, Jee en vertel wat gebeurd Is, dan zullen we gelijk wat aan dat wondje doen,’ zegt Viola,’ wil jij het EHBO-koffertje pakken Fred?’
Ik vertel mijn verhaal en zie dat ze met moeite hun lachen kunnen inhouden. Als ik ze zo zie reageren, denk ik, dat ze er iets mee te maken moeten hebben.
Maar ze zeggen van niet …’maaaaaar Jee, heb je vanavond misschien iets te diep in het glaasje gekeken? Het is zo’n ongeloofwaardig verhaal.’

‘En die hoofdwond dan,’ zeg ik, ’ik stootte mijn kop toen ik die kip achter de tv vandaan wilde halen.’
‘Kom dan maar mee naar mijn huis, dan kunnen jullie het zien.’
‘Dat is goed,’ ze lopen achter me aan.
Ik zal ze al die neergedwarrelde veertjes, mijn smerige eibroek in de wasmachine en de vuilnisbak met eierschillen laten zien …. alleen … shame, shame …. van dat al is  helemaal niets te zien.
Wat wel klopt is, dat ik, blijkbaar met een dronken kop, tegen de tv-kast ben geknald. Er liggen bloeddruppels op de grond naast een geopende en half leeggedronken fles Zuiddam jonge jenever.

‘Kruip maar gauw je bed in, Jee,’ zeggen Viola en Fred, ‘dan doen wij hier het licht wel uit.’

zondag 7 februari 2016

HET HANDJE

Op weg naar huis zoek ik alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle beweging gaan mijn handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dan voel ik in de beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt!. Misschien zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard eruit haalde. Dus ik draai me om; terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker handig! Ik stop ze daar nooit. Waarom ik het deze keer wel gedaan heb … echt …  helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker jaszak zitten mijn handschoenen  .. ja en dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken.  Afijn,  ik kan weer gewoon verder naar huis.
.
Ik loop langs een Heras hekwerk van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens vanachter die struik vandaan een hoop kabaal:
‘Zo, tyfuslijder, nou heb je eindelijk een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten, onvoorstelbare klootzak die je er bent.’
Dan klinkt er een pijnkreet, die gaat door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn witte Nikes vol bloedspetters ...

‘Blijf staan, eikel, blijf staan,’ klinkt het van achter het Heras hekwerk, half jankend, half bevelend. Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ …
dat schot is duidelijk raak …. of het dodelijk is durf ik alleen niet te zeggen.
De politie bellen lijkt me in deze situatie wel geboden. Dit is heftig genoeg voor 1-1-2. Bij de politie zijn ze gelijk overtuigd van de ernst van de zaak. Binnen de kortste keren staan er twee politiewagens met zwaailichten op het fietspad naast me (er is op die plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).
‘Moet u mijn Nikes eens zien … vol bloedspetters,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal spoor. Twee agenten lopen met dat rood-witte plastic lint om het plaats delict af te zetten. Die plaats is niet moeilijk te vinden: een handje met een plas bloed er omheen. Zegt die agente:
’Die plas bloed zien we wel, meneer, maar waar is die hand?’
‘Verrek’ … mijn bek valt open … die hand is ineens pleite. ‘Is er een rat mee vandoor? Een meeuw of een kraai?’  ‘Misschien is handje wel verdwenen naar de andere kant van het hek,’ opper ik.

‘Ik heb jullie toch ook verteld, dat er daar, achter dat hek, geschoten is. Dat er daar misschien wel iemand geliquideerd is. Daar moeten jullie ook maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de politie. Het lijkt haast wel of ze dat vergeten zijn. Ik loop met ze mee. Razend nieuwsgierig als ik ben
.
Achter het hekwerk ligt naast het clubhuis van de handbalvereniging Roda het levenloze lichaampje van de bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn clownspakje nog aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhandje is afgehakt. De bijl ligt naast zijn lichaampje. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool geklemd.

Van het dak van het clubhuis vliegt, luid krassend een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier hele vingers en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten vingertje.

vrijdag 5 februari 2016

POLITIEWAGEN

Beland ik opeens in een politiewagen! Nietsvermoedend loop ik over het voetpad van het metrostation, langs het Thorbecke College in de richting van mijn flat. Het is in het begin van de avond maar wel al donker. Op mijn Smartphone beluister ik wat nummers van Dire Straights. Plots word ik opgeschrikt door luid getoeter achter me. Als ik me omdraai zie ik een politiewagen. Gelijk met dat ik me omdraai wordt het groot licht aangezet.
‘Hysterisch damesgekrijs klinkt er uit de politiewagen op:
‘Ja, dat is hem, dat is hem, ik zie het gelijk, dat gemene, geniepige grijnsje, precies dezelfde zwarte muts en die bril … krek eender, ja hoor, hij is het, dat kan niet anders … die broek, weet ik niet zo  precies, daar heb ik niet opgelet .. hij had in ieder geval wel een zwarte jas en een rooie sjaal om, hij liep ook zo met zo’n krom ruggetje.’
Mijn ogen deden pijn van dat heftige licht, dus ik denk ik draai me om en loop gewoon door naar huis. Ik heb geen idee over wie ze het nou heeft en waarom.
‘Staan blijven’, klinkt het dan achter me.
‘Heeft u het tegen mij?’ Vraag ik nog zo onschuldig mogelijk. Hij moet het wel tegen mij hebben want er is niemand anders in de buurt. De agent loopt naar me toe, pakt me ruw me bij mijn onlangs geopereerde bovenarm en ik schreeuw het uit van de pijn.
‘Stel je niet zo aan man, ik raak je nauwelijks aan….’
De agent schrikt er wel een beetje van als ik hem vertel waarom ik zo schreeuw. Hij is zo fideel om zijn excuses aan te bieden maar hij laat me niet gaan ….o, nee. Hij pakt me gewoon bij mijn andere bovenarm.

‘Ja, hoor, dat is hem, nou weet ik het zeker, hij was gisteren bij mij in de zaak … met die muts en die bril’ … en dat allemaal weer op dat hysterisch krijsende toontje. Ik hòòr alleen de stem van die vrouw maar, door dat felle schijnsel van de autolampen, kan ik haar niet zien.
‘Hou nou maar even op met je viswijvengekijf, nou weten we het wel, ja?!’ gebied de agente achter het stuur haar.
De politieagent die mij aanhoudt, wil mij handboeien aandoen … ik zeg tegen die man dat dat helemaal niet nodig is, dat ik gewillig mee zal gaan mits hij mij vertelt waaròm ik mee moet. Dat lijkt mij wel zo billijk.
‘U wordt verdacht van winkeldiefstal, meneer, meer wil ik er niet over zeggen en ik waarschuw u, want elk woord dat u zegt kan tegen u gebruikt worden.

Toch gewoon mèt handboeien word ik op een bank in een afgeschermd deel van de politiewagen gezet, achter de overspannen vrouw. Het is een zwaar opgemaakte,  geblondeerde  oudere vrouw (50+) met een erg gerimpeld gezicht.  Ze draagt een iets te jeugdig jurkje met tijger-motief en een extreem laag uitgesneden décolleté
Haar stem heeft een raspend geluid : ‘O lekker ben u, zet u die crimineel zomaar vlak achter me zonder boeien; gisteren heeft die engerd me nog bestolen en bedreigd.’
‘Die man kan u van daaruit niets doen, mevrouw en bovendien ……’ zegt de agent, ‘ … hij heeft wèl handboeien om.’
‘Hij heeft géén handboeien om, dat dat zie ik hier toch zelf, ik ben niet achterlijk of zo.’ De politieagente die achter het stuur zit, stapt dan de auto uit, opent de deur naast de vrouw en zegt:
‘Ik ben die holle heisa die u hier de hele tijd zit te maken wel zo spuugzat … eruit!! Nu!! …En gauw een beetje … ‘
‘Maar jullie kunnen me toch niet zo maar …’
‘Ja dat kunnen we wel!’

Mijn handboeien worden dan afgedaan.
‘Als ze niet eens zag dat u zo even handboeien aan had’ zegt de agent, ‘kan ik haar beschuldigingen aan uw adres ook niet meer serieus nemen.’
‘Ik snap er sowieso al helemaal niks van’ zeg ik tegen de agent ‘trouwens, wat zou ik dan eigenlijk gestolen moeten hebben?’
‘Drie dozen pikante lingerie, ja, volgens haar dan… nou, meneer, sorry voor het ongemak en toch nog een prettige avond verder,’ zegt de agent.
‘Hetzelfde,’ zeg ik.

De politiewagen rijdt achteruit het voetpad weer af. De vrouw verliest zich weer in een voor mij onverstaanbare tirade, als de agenten haar passeren.

woensdag 3 februari 2016

SPREID,SLUIT

Tijdens een ommetje in de buurt, sta ik even stil om te kijken naar de bouw van het nieuwe  zwembad. 1 april is de opening … geen grap. Uit het oude zwembad ernaast, dat nog steeds in gebruik is, hoor ik het strenge geluid van de badjuf: ‘Spreid, sluit, spreid, sluit’.

Ik moet gelijk denken aan mijn veel te dikke badjuf, die destijds op de rand van het bassin stond, in haar veel te krappe badpak. Ze trok haar rechterbeen op en strekte het uit naar rechts terwijl ze het commando ‘spreid’ gaf. Dan volgde het commando ‘sluit’ en ze zette haar rechtervoet weer naast haar linker.
Ze had een lief gezichtje, de badjuf: als ze lachte had ze een  kuiltje in haar linkerwang.. Maar als ze lesgaf had ze meer iets van een blaffende pitbull. Met nog twintig andere kinderen kreeg ik wekelijks les. Normaal zouden mijn ouders dat niet kunnen betalen. Deze zwemcursus was gratis. Een kadootje van de baas van mijn vader. Die werkte bij Thomsons Havenbedrijf en dat bedrijf  betaalde de lessen. Ik was toen zeven jaar, broodmager, spierwit en mijn lippen waren in het zwembad altijd blauw. Het zwemwater was toen veel kouder.
Enigszins angstig keek ik vanuit de diepte van het ondiepe deel van het bad naar de kollossale badjuf op de rand van het bassin. Ze stond vlak boven me. Ik stond in de voorste rij.
‘Spreid, sluit, spreid, sluit’ galmde het weer. Deze keer stak ze ook haar rechterarm omhoog en klapte tegelijk met haar rechterbeen  ook haar arm weer naar beneden, tegen haar dijbeen aan. 
Wij moesten haar allemaal nadoen. Allemaal tegelijk. Ze bleef niet steeds ‘spreid’’ en ‘sluit’ zeggen. Op den duur stopte ze daar mee en ging, in plaats daarvan, op een fluitje blazen. Wij wisten precies wat we moesten doen. Eerst net als de juf de bewegingen staande in het water uitvoeren. Na een tijdje moesten we in het water gaan drijven. We kregen allemaal zwembandjes om de bovenarmen, een zwemgordel om ons middel en een zwemplankje.
De juf had een smalle baan van het bassin helemaal voor ons gereserveerd door een rood-wit ballenkoord over de hele lengte van het bad te spannen. Daar zwoegden we dan met onze armbandjes, gordeltjes en zwemplankjes allemaal achterelkaar. Alleen de beenslag werd geoefend. De juf  bleef op de rand van het zwembad lopen toeteren (op een echte toeter): in het begin nog: ’spreid, sluit’ enzovoorts. Later ging ze weer lopen fluiten (op een echt fluitje).
Als we de baan helemaal hadden uitgezwommen moesten we via het trappetje het water uit en weer ‘rustig’ naar het begin van de baan lopen. Daar begon het hele circus weer van voor af aan.

Na de les mochten we nog een paar minuten spelen. Springen. Onder water zwemmen. Een zwembroek naar beneden trekken. Tussen gespreide benen door zwemmen. Met ballen gooien. Iemand aan zijn benen trekken waardoor die omviel. Dolle pret!
En dan  was de zwemmen weer voorbij. Bijna dan. Want de zwempret was pas echt compleet met de wekelijkse roze ‘zwem’koek. Smullen was dat!


Het snerpend gefluit van de badjuf, in dat oude zwembad hier, waar ik sta te kijken, rukt me uit die die zwemles van weleer. Ik heb nu eigenlijk ook wel trek in een lekkere koek, neen, geen roze, die vind ik niet zo lekker meer. Nu ben ik meer van de kokosmakronen. Daarvan liggen er thuis nog een paar.

maandag 1 februari 2016

SNOEPTROMMELTJE

Ik loop de trap op van de Rodariflat, waar ik woon en speel een beetje nerveus met de huissleutels in mijn jaszak. Zo even was ik wezen zingen en het werd daar even spannend.
Zingen duurt bij ons anderhalf uur: een half uurtje zingen, een half uurtje pauze en weer een half uurtje zingen. Ik zit in de pauze bij de zusjes Gerda en Leonie aan het tafeltje. Van alle koorleden voel ik me met hen het meest verwant: leuke meiden en net als ik zo tussen de 65 en de 70.
Ik ben aan de koffie. Zij zijn aan de cola. Vorige week was Leonie er niet. Gerda zei toen dat ze moest oppassen. Aan mij en een aantal andere koorleden, die bij ons aan tafel zaten had Gerda uitgebreid verslag gedaan van de miserabele gezondheidstoestand van haar hoogbejaarde moeder, na een aantal bijna niet te stelpen neusbloedingen en andere ongemakken.
Als er deze avond  aan ons tafeltje even een stilte valt, denk ik: laat ik eens attent wezen en Leonie en Gerda vragen hoe het nu eigenlijk met hun moeder gaat, na al die neusbloedingen en zo ?’
Gerda schrikt duidelijk van die vraag en gaat zenuwachtig op haar stoel zitten wippen  … ze kijkt me niet meer aan en pakt haar snoeptrommeltje, dat ze altijd naar het koor meeneemt. Ze opent het trommeltje en zegt :’Ik heb er vanmiddag heerlijke karameltoffees en salmiak ballen bij gedaan.’ Ze gaat gelijk lopen uitdelen aan de andere tafeltjes, ondertussen honderduit kwebbelend. Leonie zit met haar colaatje nog naast me maar ze mijdt mijn blik.
‘Heb ik wat verkeerds gezegd?’ vraag ik aan Leonie. Maar eigenlijk weet ik het antwoord natuurlijk wel. Leonie reageert niet. Ik dring aan: ’ Hé Leonie, wat doe ik hier nou fout?’
‘Hou nou maar op Jee, jij doet helemaal niks fout. Het zit gewoon niet zo lekker tussen mij en Gerda.’
Leonie vertelt dat ze met drie zussen zijn. Een woont er in Alkmaar en Gerda en zij wonen tegenover hun moeder. Dat de oudste, dat is die in Alkmaar woont, niks of niet veel doet, daar is nog in te komen maar dat Gerda zowat niks voor hun moeder doet, dat kan Leonie niet accepteren. In geuren en kleuren vertelt Gerda aan iedereen die het maar horen wil, welke vreselijke dingen haar moeder allemaal overkomen. Maar als er handelend moet worden opgetreden zegt Gerda, dat ze geen bloed kan zien of dat ze er niet tegen kan als haar moeder een paniekaanval heeft of als ze het benauwd krijgt. Dan is Gerda dus niet thuis.
Ik was vorige week niet op het koor omdat ik kapot was, ik had drie nachten niet geslapen; onze moeder was zo slecht. Gerda heeft toen gewoon lekker liggen snurken. ‘Ze heeft hier zeker gezegd, dat ik er niet was omdat ik op mijn kleinkinderen moest passen?’
‘Ja, dat heeft ze gezegd, ja.’
Leonie zegt nog tegen me: ‘Snap je nou waarom ze ineens, zo nodig snoepjes moest gaan uitdelen?’

Gerda is inmiddels klaar met haar snoeprondje en komt weer bij ons aan tafel zitten. Aan ons tafeltje mijden we elkaars blikken; er wordt ook niks meer gezegd. Na de pauze nog een half uur zingen en dan naar huis. Op weg naar huis kan ik de zusters en hun moeder maar niet uit mijn hoofd zetten.

Pas als ik mijn huis binnenstap zijn ze uit mijn gedachten.