Op weg naar huis zoek ik
alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals
gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle beweging gaan mijn
handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dan voel ik in de
beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt!. Misschien
zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard eruit haalde.
Dus ik draai me om; terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn
hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker
handig! Ik stop ze daar nooit. Waarom ik het deze keer wel gedaan heb … echt … helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat
langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker
jaszak zitten mijn handschoenen .. ja en
dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken. Afijn,
ik kan weer gewoon verder naar huis.
.
Ik loop langs een Heras hekwerk
van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens
vanachter die struik vandaan een hoop kabaal:
‘Zo, tyfuslijder, nou heb
je eindelijk een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten,
onvoorstelbare klootzak die je er bent.’
Dan klinkt er een pijnkreet,
die gaat door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de
lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn witte
Nikes vol bloedspetters ...
‘Blijf staan, eikel, blijf
staan,’ klinkt het van achter het Heras hekwerk, half jankend, half bevelend.
Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ …
dat schot is duidelijk
raak …. of het dodelijk is durf ik alleen niet te zeggen.
De politie bellen lijkt me
in deze situatie wel geboden. Dit is heftig genoeg voor 1-1-2. Bij de politie
zijn ze gelijk overtuigd van de ernst van de zaak. Binnen de kortste keren staan
er twee politiewagens met zwaailichten op het fietspad naast me (er is op die
plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).
‘Moet u mijn Nikes eens
zien … vol bloedspetters,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik
niet helemaal spoor. Twee agenten lopen met dat rood-witte plastic lint om het
plaats delict af te zetten. Die plaats is niet moeilijk te vinden: een handje
met een plas bloed er omheen. Zegt die agente:
’Die plas bloed zien we
wel, meneer, maar waar is die hand?’
‘Verrek’ … mijn bek valt open
… die hand is ineens pleite. ‘Is er een rat mee vandoor? Een meeuw of een
kraai?’ ‘Misschien is handje wel verdwenen
naar de andere kant van het hek,’ opper ik.
‘Ik heb jullie toch ook
verteld, dat er daar, achter dat hek, geschoten is. Dat er daar misschien wel iemand
geliquideerd is. Daar moeten jullie ook maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de
politie. Het lijkt haast wel of ze dat vergeten zijn. Ik loop met ze mee. Razend
nieuwsgierig als ik ben
.
Achter het hekwerk ligt naast
het clubhuis van de handbalvereniging Roda het levenloze lichaampje van de
bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn clownspakje nog
aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhandje is afgehakt.
De bijl ligt naast zijn lichaampje. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool
geklemd.
Van het dak van het clubhuis
vliegt, luid krassend een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier
hele vingers en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten vingertje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten