zondag 7 februari 2016

HET HANDJE

Op weg naar huis zoek ik alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle beweging gaan mijn handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dan voel ik in de beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt!. Misschien zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard eruit haalde. Dus ik draai me om; terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker handig! Ik stop ze daar nooit. Waarom ik het deze keer wel gedaan heb … echt …  helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker jaszak zitten mijn handschoenen  .. ja en dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken.  Afijn,  ik kan weer gewoon verder naar huis.
.
Ik loop langs een Heras hekwerk van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens vanachter die struik vandaan een hoop kabaal:
‘Zo, tyfuslijder, nou heb je eindelijk een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten, onvoorstelbare klootzak die je er bent.’
Dan klinkt er een pijnkreet, die gaat door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn witte Nikes vol bloedspetters ...

‘Blijf staan, eikel, blijf staan,’ klinkt het van achter het Heras hekwerk, half jankend, half bevelend. Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ …
dat schot is duidelijk raak …. of het dodelijk is durf ik alleen niet te zeggen.
De politie bellen lijkt me in deze situatie wel geboden. Dit is heftig genoeg voor 1-1-2. Bij de politie zijn ze gelijk overtuigd van de ernst van de zaak. Binnen de kortste keren staan er twee politiewagens met zwaailichten op het fietspad naast me (er is op die plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).
‘Moet u mijn Nikes eens zien … vol bloedspetters,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal spoor. Twee agenten lopen met dat rood-witte plastic lint om het plaats delict af te zetten. Die plaats is niet moeilijk te vinden: een handje met een plas bloed er omheen. Zegt die agente:
’Die plas bloed zien we wel, meneer, maar waar is die hand?’
‘Verrek’ … mijn bek valt open … die hand is ineens pleite. ‘Is er een rat mee vandoor? Een meeuw of een kraai?’  ‘Misschien is handje wel verdwenen naar de andere kant van het hek,’ opper ik.

‘Ik heb jullie toch ook verteld, dat er daar, achter dat hek, geschoten is. Dat er daar misschien wel iemand geliquideerd is. Daar moeten jullie ook maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de politie. Het lijkt haast wel of ze dat vergeten zijn. Ik loop met ze mee. Razend nieuwsgierig als ik ben
.
Achter het hekwerk ligt naast het clubhuis van de handbalvereniging Roda het levenloze lichaampje van de bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn clownspakje nog aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhandje is afgehakt. De bijl ligt naast zijn lichaampje. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool geklemd.

Van het dak van het clubhuis vliegt, luid krassend een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier hele vingers en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten vingertje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten