Mijn eerste nacht in Verpleeghuis
Bavo, was tevens mijn laatste slaapwandel- en wildplasnacht. De morfine is uit
mijn lichaam verdreven. Desondanks werd ik nog steeds bewaakt. Als ik ’s nachts
mijn kamer uitkwam werd dat gelijk gesignaleerd en werd ik opgevangen door de
nachtzuster.
Ik zat op een gesloten
afdeling. Zonder toestemming van de verpleging kon ik de afdeling niet af. Voor
iemand, die gewend is aan zijn vrijheid, klinkt dit erg benauwend. Maar ik was
er blij mee. Ik had dit regiem nodig om rustig en goed te kunnen slapen. Voor
mij voelde het veilig.
Ik zat samen met acht
andere mensen in een groep. Het enige
dat we als groep deden was eten … op vaste tijden: half negen ontbijt, tien uur
koffie, half een lunch, drie uur thee. half zes warm eten en tenslotte koffie
om zeven uur ’s avonds. Na elke maaltijd werden de medicijnen uitgedeeld .
Peter, een veertiger, zat tegenover
mij. Hij had meestal een wollen muts op. Vaak was hij ongeschoren maar àls hij
zich eens geschoren had, dan lag zijn hele gezicht open. Peter schepte altijd
flink eten op, alsof hij de hele dag zware lichamelijke arbeid had verricht,
terwijl hij geen flikker uitgevoerd had. TV kijken was het enige dat hij deed.
Er viel niet met hem te praten. Ik probeerde het wel eens. Ik zei dan iets over
wat ik in de krant had gelezen, bijvoorbeeld iets over een wereldrecord
hoogspringen of zo. Hij bleef dan gewoon glazig voor zich uitkijken en zei dan
iets als: ’Voorlopig moet ik nog maar zien, dat mijn trein precies om twee voor
acht in Utrecht aankomt.’ Waarom hij in de Bavo zat was voor mij onduidelijk.
Of het moet zijn voor die onbegrijpelijke reacties van hem.
Arnold, een
leeftijdsgenoot van mij, zat altijd links naast me. Hij is mijn maatje geworden
gedurende mijn Bavo-verblijf. Onophoudelijk stond hij klaar om me te helpen met
eten en drinken. Ik zat natuurlijk nog steeds met die operatiewond van m’n
schouder en arm. Ik kon niks met rechts en met links bijna niks…….maar goed ...
ik had het over Arnold. Hij was in de Bavo omdat hij depressief en suïcidaal was.
Hij had erg veel last van zijn ingewanden en kon, wanneer hij veel last had,
bijzonder agressief worden .. hij ging
dan met meubilair lopen smijten maar volgens mij keek hij wel goed uit waar hij
gooide, want hij heeft in mijn bijzijn, nog nooit iemand geraakt.
Na elke maaltijd gingen
Arnold en ik een kwartiertje, soms ook wat langer, over de gangen wandelen ... een
beetje beweging … goed voor de spijsvertering. We hebben ook vaak zitten
dammen. Arnold won meestal.
Links naast Arnold zat Johanna,
een dementerende lerares Nederlands. Een
paar keer per dag had ze lak aan alle fatsoensnormen en ging ze zich, waar
iedereen bij was, staan uitkleden. Haar ‘striptease’ werd door een van ons aan
de leiding gemeld, die haar weer snel aankleedde. Johanna was achter in de zeventig, klein en
broodmager. Van het eten zei ze herhaaldelijk, dat het ‘erg lekker’ was ... alleen
… ze at er geen hap van. Als een kind zat ze met haar eten te spelen. Ze pakt
een worteltje tussen haar vingers, bekeek het van alle kanten en zei dan: ’
ruiten zeven …’ vervolgens sneed ze een stukje vlees af en benoemde dat als ’klaver
drie’ en zo werd een aardappeltje in haar beleving ‘harten aas’.
In een borrelglaasje kreeg
ze, na het eten, haar medicijn zyprexa aangereikt, heel mooi rood van kleur. Johanna genoot volop
van het schitterende rode medicijn maar weigerde
pertinent er een slokje van te nemen.
Wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten