zondag 21 februari 2016

DIENSTPLICHT

Ik moest voor mijn militaire dienst bij de marechaussee. In de Koning Barend III- kazerne in Apeldoorn.  Ik was al twintig toen ze me voor de eerste keer opriepen. Normaal ben je achttien als je op moet voor je nummer.  Maar dat komt omdat ik eerst nog een jaar voor clown heb mogen studeren en toen nog eens een tijdje geprobeerd heb om met goochelen mijn brood te verdienen. Maar die man van wie ik het moest leren, noemde zichzelf nou wel goochelaar maar hij had er niet veel kaas van gegeten. Op zijn kast met goochelhoeden zaten altijd twee witte duiven vredig naast elkaar … ze kwamen er alleen af om een hapje te eten … en op de vloer van zijn oefenruimte … dat was een vreselijke aanblik, daar lagen enkele dooie tortelduiven weg te rotten. Een walgelijke stank, die je niet zo 1,2,3, wegtovert. Ik ben niet lang bij die grapjas geweest .. die zogenaamde goochelaar.
Toen moest ik dus ineens naar Apeldoorn. Het Ministerie van Defensie had mij al een kaartje toegestuurd voor een enkele reis met de trein. Toevallig speelden er toen op dat moment twee voor mij persoonlijk heel belangrijke dingen:
1.        ik had me voorgenomen  om bij het Nederlands Talen Instituut gitaar en boekhouden te gaan studeren en
2.        ik wou nou eindelijk op mijn twintigste wel eens een keertje serieus verkering krijgen met een leuk wijf.

Die twee dingen zijn natuurlijk niet te combineren met een baantje bij
de Marechaussee. Ik zag me daar al in boekhouding staan met mijn gitaar en
mijn lekkere wijf. Het moest wel een móóie vrouw worden. Voor minder deed
ik het niet.
Dat van die cursussen was een fluitje van een cent, maar dat scoren van een‘stoot’was
nog een hele opgave, te meer daar ik zelf niet bepaald moeders mooiste was, nee …
ik zeg het maar eerlijk … zo is het nu eenmaal.

Op een bankje in het park zat een mollige, in het zwart geklede meid met ultrakorte  onnatuurlijk rooie haren. Ik houd van rode haren, mijn moeder had ook rode haren en … ik hield veel van moeder dus dat is voor deze vrouw al een goed begin. (Mijn moeder was overigens niet mollig.) Die knalrooie vrouw werd getekend door een sympathiek ogende Chinees (een vriendelijke lach, een vlassige snorrretje en dito sikje).
Om de aandacht van die rooie te trekken, ging ik naast haar op het bankje zitten en zei met een grappig, beetje mal,  knerpstemmetje:
 ‘Zo, hé. wat een knalrode haren zeg, wat een contrast met dat bleke-betten-koppie van je.. .heb je misschien ook een beetje van dat rood over voor mij?’
‘Wil jij soms grappig zijn, sproetenkop met je spleetoogjes.’ En dat zegt zij tegen mij … maar eerlijk is eerlijk, het klòpt inderdaad wel. Ik heb kleine oogjes maar nog niet van die superspleetjes als die Chinese tekenaar.
Wat kan die man tekenen zeg! Ze was het precies … als twee druppels water. Toen ik dat zo hardop zei, was het ijs tussen haar en mij gelijk gebroken, want ze grabbelde even in haar tas en gaf me wat van die rooie haarverf: ‘Hiero, zal leuk staan bij je sproeten, schatje.’
Om haar aan het lachen te maken deed ik het spul ogenblikkelijk in mijn haar. Ze moest er inderdaad hard om lachen; ze vond het heel grappig maar ook  heel dom.
De Chinees hield het nu voor gezien: ‘Morgen verder Ro,’  zei hij.
Ro ging met me mee naar huis; ze bleef bij me eten .. en is lange tijd bij me gebleven.

Dus nu met  Ro en die cursussen, had ik jammer genoeg geen tijd meer voor militaire dienst. Dat heb ik dan ook maar aan de minister geschreven.

‘Doe maar een beroep op de wet Gewetensbezwaren,’ schreef hij mij terug.
Oké dat gaan we doen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten