zondag 31 mei 2015

HONDENFLUISTERAAR

Hij ligt met zijn rug naar de zee. Alleen. Op een blauwe, linnen ligstoel, ligt hij in zijn korte oranje zwembroek op het natte stuk strand vlakbij de zee. Het is warm. Zesentwintig graden.  De wind is een ietsje aan de harde kant. Hij had zijn windscherm mee moeten nemen van huis. Vanmorgen was er in de stad nauwelijks wind en hij had er geen zin in om dat scherm voor niks mee te sjouwen.

Op het natte stuk strand, waar hij zijn ligstoel neerzet, denkt hij zo min mogelijk last te hebben van de wind. Ook hoopt hij op deze plek luidruchtige gezinnen en voetballende jongelui te vermijden. Vanuit zijn ligstoel ziet hij de krioelende mensenmassa op het droge deel van het strand.

Op het natte strand laten veel hondenbezitters hun huisdier los. Dat gunt hij die beesten van harte. Hij houdt zielsveel van honden. ‘Een goeie hond is beter dan een verre vriend,’ zegt hij altijd.
In zijn werkzame leven was hij de Mariniers: Brigadier Eerste Klas van de Hondenbrigade. Hij was verantwoordelijk voor de training van de honden, die demonstranten ( tuig noemde hij dat) moesten afschrikken of aanvallen.  
Zelf heeft hij geen hond meer, sinds hij in het centrum van Rotterdam woont. Een hond moet kunnen rennen en in Rotterdam moet een hond altijd aan de lijn! De lol was er voor hem helemáál af, toen hij de stront van zijn hond eigenhandig met een boterhammenzakje moest gaan opruimen.

Vanaf het strand komen twee dames zijn kant op. Ze hebben samen maar liefst twaalf honden aangelijnd. Een zwarte poedel, twee bordercollies, drie yorkshire terriërs, een pitbullterriër, twee Ierse setters en tenslotte drie tip top verzorgde Afghaanse windhonden. Een Afghaanse teefje is duidelijk nog maar net terug van een bezoek aan de schoonheidsspecialiste. Het valt niet mee voor de dames, want elk van de dieren wil als eerste losgemaakt worden. De honden springen, blaffend en grommend, op, onder en over elkaar. Met name de pitbullterrieër doet herhaaldelijk agressief tegen de opgedirkte Afgaanse windhond. Twaalf hondenriemen raken in elkaar verstrikt, de dames verliezen de regie  en dreigen onder de ‘voet’ gelopen te worden door de opgewonden viervoeters.

Hij kan het niet langer aanzien, stapt van zijn ligstoel en loopt relaxed naar het bijna hilarische getouwtrek tussen mens en dier. Op een meter van de worstelende kluwen blijft hij  staan. Een paar secondes lijkt hij zich te focussen. Dan fluit hij op zijn vingers: eerst hard, dan zacht en nog eens hard. Vervolgens zegt hij kalm, resoluut en duidelijk: ’Af’  en loopt weer in de richting van zijn ligstoel. De honden zijn nu rustig.

Ze zitten nog na te hijgen van die hectische minuten. De dames doen nu probleemloos hun werk. Binnen de minuut stuiven tien honden langs de waterlijn in de richting van ’s Gravensande. Twee rennen de andere kant op.
‘Bedankt meneer!’ roept een van de dames; de andere zwaait lachend gedag.Hij zwaait en lacht terug.

Dan klinken opeens rauwe kreten, vals geblaf en angstig gekrijs: de pitbull, de gedrongen, stevige vechtjas, valt het Afgaanse teefje aan, dat nog maar zo kort geleden bij de schoonheidsspecialiste was. 


Hij staat op uit zijn ligstoel en fluit twee keer op zijn vingers, eerst zacht en dan snerpend  hard. De pibulltertiër komt snel op hem afgelopen toe en legt zich aan zijn voeten. Het teefje heeft de aanval ternauwernood overleefd.

zaterdag 30 mei 2015

BROOD

Op zaterdag aten we nooit warm. Alleen brood. Op een willekeurige zaterdag in 1969, werden flink wat broden ‘verslonden’. Ga maar na: we zaten met zijn elven aan tafel. Pa, ma, en acht kinderen. De jongste zat nog in de kinderstoel en ik was met m’n negentien jaar de oudste. We aten allemaal het liefst slap wit brood. Het nog iets slappere King Cornbrood  werd later bij ons populair. We dronken er kopjes thee bij. Met twee schepjes suiker. 

Voor Ed, dat kleine manneke in de kinderstoel maakte mijn zus een boterham klaar met muisjes. Dik boter smeerde ze er op om die muisjes vast te plakken. Ze sneed de boterham in kleine stukjes en voerde ze aan Edje.

Behalve de kleintjes griste iedereen de sneetjes brood, uit de broodzak. Lang niet alle die graaiende handen, waren schoon. Controleer dat maar eens, met zo’n groot gezin of iedereen netjes zijn handen gewassen heeft, voor het aan tafel gaan.  Broodmandjes, misschien wel wat hygiënischer,  kende mijn moeder blijkbaar niet.

Het was druk aan tafel. Er werd gelachen, gehuild, gezongen, gemopperd, geschopt, geknepen en geduwd. Theekopjes kieperden om, messen vielen op de grond en Edje gooide zo af en toe wat stukjes brood, die hij niet bliefde, in het rond. Dan zei mijn moeder kalm:
’Jongens, jongens, nu even rustig, hè?!’ Dan waren we stil … en na een paar minuten barstte het kabaal weer los.
Dan sloeg mijn vader hard met zijn vuist op tafel, waar we erg van schrokken:
 ‘En nou verdomme allemaal koppen dicht!’
Dan waren we stil … en na een paar minuten  …

Met mes en vork eten deden we nooit. Alleen met een mes. We gebruikten onze vingers als vork. Met duim en wijsvinger schoven we de restjes jam, chocopasta en pindakaas van het mes en likten dan onze vingers af ... veel makkelijker was natuurlijk het mes aan beide kanten schoon te likken … dat deden we eerlijk gezegd veel liever. Voor mijn drie kleine broertjes, maakte mijn moeder de boterhammen klaar. Om de beurt riepen die ventjes dan:
’Ma, mag ik nog een boterham?’
‘Natuurlijk, jongen. Wat wil je er op?’
Heel vaak was dat pindakaas. Soms moest er hagelslag op, muisjes of chocoladepasta. Mijn moeder maakte de boterham op het bord klaar, sneed hem in vier grote stukken, gaf het bord aan haar zoontje en zei:
‘Rustig eten en goed kauwen, jongen.’ Het volgende mannetje zat daarna alweer met zijn bordje klaar. Mijn moeder kwam zo nauwelijks aan eten toe. Zij heeft dan ook nooit hoeven lijnen; zeker in die periode niet.

Er was ook hartig broodbeleg. Kaas en vleeswaren als blikzult, rookvlees, tongenworst en ham. Daar werd niet zo enthousiast van gegeten. Vooral door de allerkleinsten niet. Die hadden het liefst zoetigheid. De kaas ging meestal wel op. Van de vleeswaren verdween veel in de vuilnisbak. Mijn vader vond dat zonde en zei dat er voortaan alleen nog maar kaas als hartig gekocht zou worden …en ham …ook, zei hij er nog vlug achteraan, want: dat lustte hij graag: een gebakken eitje met daaronder een gebakken plakje ham.

Mijn moeder maakte altijd een soort ‘hamgrapje’:
 ‘… ham, daar gaat je mond van dicht …’, zei ze dan. Probeer het maar eens. Als je het woord ‘ham’ zegt, dan gaat op het einde van dat woord je mond dicht. Leuk hè?!

Mijn vader bakte graag eitjes op de zaterdag … en wie dat wilde, kreeg er een plakje ham onder. Hij bakte voor zichzelf meestal twee eieren op twee plakken ham. Daar werkte hij per slot van rekening heel hard voor.   

vrijdag 29 mei 2015

DE SLANG

De slang (1)
Schuin tegenover mij in de trein zit een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze leest een krantje. Naast haar op de bank staat een rode hoedendoos. Ze legt het krantje weg en pakt een blokfluit uit haar Jumbo - tas. Ze begint te fluiten. Een oosters deuntje. Ze doet de deksel van de doos. Uit de doos verrijst  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het weet mag het zeggen. De slang is bijna twee meter. Een heer, misschien wel register - accountant,  werkt geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoort hij venijnig gesis maar hij kan het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werkt hij door. Nogmaals klinkt het gesis, ditmaal dichtbij zijn oor.  Nu kijkt hij op en van schrik vliegt hij overeind.
‘Krijg nou de tering! Een slang! Een slang!’ roept hij uit, zijn laptop valt van zijn schoot; pardoes voor de voeten van  de jongedame.
‘Vlug! Weg wezen! Levensgevaarlijk! Wegwezen’ De register - accountant en alle medereizigers nemen hals over kop de benen en laten uit pure angst al hun bezittingen achter. Op station Barendrecht stormen allen in paniek de trein uit.
‘Een slang, een slang,’ klinkt het nog op het perron. Een aantal geschrokken reizigers heeft het zichtbaar in de broek gedaan.
De jongedame laat de slang weer in haar doos zakken. Ze stopt met fluiten en vult haar Jumbo tas met de door haar medepassagiers achtergelaten portemonnees en andere waardevolle spullen.
De trein vertrekt naar Zwijndrecht. Daar stapt de jongedame uit. Op het stationsplein van Zwijndrecht staat de chauffeur van een Chevrolet – Camaro met draaiende motor te wachten op één van  de bangelijk verstopte treinreizigers. De jongedame pakt gewoon haar fietsje, stopt de doos en de overvolle Jumbo – tas in haar fietstassen en fietst weg.

De slang (2)
Schuin tegenover mij zat een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze las een krantje. Naast haar op de bank stond een rode hoedendoos. Ze legde het krantje weg en pakte een blokfluit uit haar Jumbo - tasje. Ze begon te fluiten. Een oosters deuntje. Ze deed de deksel van de doos. Uit de doos verrees  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het wist mocht het zeggen. De slang was zeker twee meter lang. Een heer, een soort register - accountant,  werkte geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoorde hij venijnig gesis maar hij kon het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werke hij door. Nogmaals klinkt er gesis, dichtbij zijn oor.   
‘Is die slang soms van u? ’Hij praat expres heel hard.
‘Ja en wat dan nog?!’ Ze was niet bang van hem.
‘Stop die slang, ogenblikkelijk in die doos. En gauw een beetje, anders draai ik hem hoogstpersoonlijk zijn nek om.’
Vrijwel alle gealarmeerde medepassagiers, hebben inmiddels een veilig heenkomen gezocht.
‘Dat durf je niet. Je hebt nou wel een grote bek maar als puntje bij paaltje komt, durf je dat niet,’zei zij. Hij zei niks, stond op en draaide zonder blikken of blozen, de slang zijn nek om. Het gedode dier stopte hij weer terug in de doos. Alsof ze zelf door een adder gebeten was, verlamd bijna, zo reageerde de jongedame. In Zwijndrecht aangekomen,  leverde de register – accountant de licht - getraumatiseerde jongedame af bij de gereedstaande Chevrolet politiewagen.


donderdag 28 mei 2015

BEHEERS

Boven alles straalt het  gezicht van mijn vriend Hans ongeduld uit. Ik kan het me wel een beetje voorstellen, want Carole, mijn vrouw zit nu al bijna tien minuten te peinzen en te piekeren. Ze heeft een woord,  waarmee ze al haar letters kwijt kan en waarmee ze dus vijftig punten extra kan verdienen. Alleen kan ze dat woord vooralsnog nergens kwijt.
Ik weet, na jaren met haar gescrabbeld te hebben, dat ze langdurig kan jeremiëren in dat soort situaties. Toen we het spel nog met z’n tweeën speelden en later samen met onze zonen, deden we wel eens de suggestie om een maximum denktijd in te stellen. Zeg: vijf minuten. Had je, na het verstrijken van die tijd nog geen woord neergelegd, dan kreeg je min tien punten. Daar is het uiteindelijk nooit van gekomen.
Uit pure frustratie gooit Hans nog maar eens een flinke hand borrelnootjes  achter in zijn  keel.  Cobie, zijn vrouw,  streelt hem over zijn behaarde onderarm om hem wat te kalmeren. Zij weet precies hoe hij is; voor je er erg in hebt ligt het op de plavuizen, dat scrabblebord en de lettertjes.
‘Zeg Jee, heb je misschien nog een jonge borrel voor Hans?’
‘Of course,’ zegt Jee, om interessant te doen en hij schenkt Hans een ijskoude Henkes in.
Carole, die minieme stukjes van een pindapepsel zit te af te knabbelen, roept plots verrukt:
‘Yeah!’
Ze legt horizontaal, met drie maal de woordwaarde, het woord ‘beheers’ neer, waarvan de letter ‘b’ aansluit op het verticale woord ‘loot’.
‘Godgloeiendegodverdomme!’ spreekt Henk.
 ‘Klote!’zegt Cobie.
 en ‘Kut!’zeg ik.
Carole heeft ‘drie maal de woordwaarde’ van ons afgepikt. Ze incasseert maar liefst negen en zeventig punten voor dat ene woordje.  Heel even kijkt ze triomfantelijk in het rond, pakt zeven nieuwe letters en neemt een slokje van haar appelsapje. Sinds de overgang drinkt ze geen alcohol meer. Jee des te meer; maar dit terzijde.
Terwijl Carole bezig was met haar mooie woord, hebben de anderen ruimschoots de tijd gehad, om de letters op hun plankje te ordenen.  Hans, die een ruime voorsprong had opgebouwd, moet nu Carole voor zich dulden. Ze staat nu acht punten op hem voor. Hij wrijft met duim en wijsvinger over zijn kin, zucht eens diep, neemt een slokje van zijn borrel en legt de letter ‘e’ neer voor de ‘b’ van het verticaal gelegde woord ‘beschaafd’.
‘Eb,’ zegt Hans, ‘tsja, één schamel puntje … maar straks ga ik ‘vloed’ neerleggen, dat scoort beter. ’
Het spelletje kakt een beetje in. Jee zegt dan:

‘Ik ga een cd’je  van Jack Johnson opzetten, jongens.  Bruisende muziek! Ik zweer het. Moet je maar eens horen!’ En in ‘no-time’ staan de twee voormalige flower – power stellen ouderwets met elkaar te swingen … er wordt gelachen en gezongen. Hans zwiepte toen hij opstond om mee te gaan dansen het scrabblebord ‘per ongeluk’ van de tafel; daar staan ze nu gewoon op te dansen. Ze dansen zoals dat vroeger deden, in de sixties, met weidse wilde armbewegingen. Met z’n vieren staan ze te springen en te swingen; ze zijn  niet langer koppeltjes meer. Met z’n vieren gaan ze uit hun dak op de opgewekte surf-sound. Het dansen wordt steeds intiemer. Hun oude bezwete lijven smelten zowat samen. Het is een opwindend doch beschaafd, erotisch tafereel, totdat Jee hem op een gegeven moment niet meer in  zijn broek kan houden.     

woensdag 27 mei 2015

DATE

Er is niemand in het herentoilet. Alle wc-deuren staan open en de acht urinoirs zijn allemaal vrij. Er hangt een kunstmatig sinaasappelgeurtje in de ruimte. Ik moet plassen meer niet. Ik kies voor één van de urinoirs. Die zijn vrijwel altijd schoon, in ieder geval goed bruikbaar. Af en toe sta ik wel eens te dansen in andermans pies. Normaal plas ik het liefst zittend maar de wc-brillen op herentoiletten zijn doorgaans goor, nat, onhygiënisch en plakkerig. Daar durf ik niet op te gaan zitten. Soms werkt er in de toiletruimte een heer of juffrouw van de retirade. In dat geval waag ik mijn billen wel eens aan een wc-bril. Met grote passen loopt een man in een Feyenoord - shirt met dito petje achter me langs, stapt een wc in en knalt de deur achter zich dicht. Ik was mijn handen en droog ze aan een uitzonderlijk luidruchtige handendroger.
Ik kijk nog even in de spiegel. Meer dan mijn hoofd zie ik niet. Zo dadelijk heb ik een ‘date’, met een dame, Natalie geheten. Toch nog vergeten mijn neus- en oorharen te knippen. Ik wrijf nog een beetje ‘soep’ uit mijn ogen. Mijn tanden zijn wat gelig maar schoon; net  gepoetst. Meer kan ik er echt niet aan doen. Mijn haar is keurig geknipt. Baardje getrimd. Jammer wel dat ik de laatste paar maanden steeds van die rode vlekken heb op mijn voorhoofd. Vooral als er een beetje zon is. Ook nu weer. Die vlekken verdrogen, gaan schilferen en dan dwarrelen die schilfers op mijn kleren maar even goed ook  op mijn eten of in mijn drinken. Met zo’n date komt dat wel erg slecht uit.
Ik zou eigenlijk bij zonnig weer een petje moeten dragen. De dokter heeft me wel een zalfje gegeven, tegen het schilferen. Dat is vette glimmende zalf. Mijn voorhoofd ziet er dan uit alsof ik er een klodder roomboter op heb uitgesmeerd. Met zo’n hoofd kom ik niet buiten, ga ik zeker niet daten. Die zalf smeer ik alleen als ik (alleen) ga slapen.
Achter me stapt de Feyenoordman zijn weer wc uit. Iets te hard zwaait hij de deur weer dicht waardoor de stank uit die wc heel eventjes hinderlijk om me heen komt hangen. De man pakt uit zijn binnenzak een grote viltstift en schrijft op de buitenkant van de donkergroene wc-deur: AJAX DOOD met een doodskopje er achter. Met een waarschuwend vingertje komt hij op me af en zegt dreigend:
’En jij gaat toch zeker wel je mondje dicht houden, hè, poepie?!’
Normaal zou ik bang worden van zo’n man. Nu niet. Ik heb de beveiligingscamera’s hier gezien. Hij niet, denk ik.
Stukken rustiger dan dat hij hier binnenkwam loopt hij naar buiten. Begrijpelijk wel. Hij is kwijt wat ie kwijt wou. Wat ik echter niet begrijp is dat hij hier weg wandelt zonder zijn handen te wassen.
O jee, mijn gulp staat nog open, slordig, goed dat ik nog even kijk. Ik heb nu mijn kaki broek aan en die heeft gulpknoopjes. Waarom de confectie-industrie nu ineens weer is overgegaan op herenbroeken met gulpknoopjes daar begrijp ik helemaal niks van. Lastig hoor.
Als ik de toiletruimte uitloop zie ik dat een beveiligingsmedewerker de Feyenoorder overmeesterd heeft. Een collega belt, waarschijnlijk om politie-assistentie. Zal zo wel komen. De politie moet tegenwoordig ook voor iedere pietluttigheid opdraven.

Mijn date is er nog niet. Ik zal vandaag toch niet wèèr tevergeefs een uur aan dat tafeltje moeten zitten?

dinsdag 26 mei 2015

THE BIG EASY

Dezer dagen zijn de Opera-dagen in Rotterdam. In alle theaters en ook bij mensen thuis wordt opera gezongen. Maar niet alleen in veilige ommuurde omgevingen wordt  uit volle borst opera gezongen. Ook in de buitenlucht.
Nu ben ik niet echt een liefhebber van opera. Sterker nog: wanneer ik een sopraan, alt of tenor op mijn radio hoor, draai ik die hoogstpersoonlijk de nek om. Ik kan gewoon niet tegen dat geluid. Vooral niet tegen het sopranengeluid. De sopraan gaat zingen, mijn hoofdpijn komt op en een gematigde agressiviteit begint op te borrelen.

Desondanks oriënteer ik me tòch op dat evenement. Wie weet zit er nog iets leuks bij. De voorstelling ‘The Big Easy’ lijkt me wel wat. Volgens de info heeft dat weinig te maken met opera. Meer met jazz.
The Big Easy is een voorstelling van het theatercollectief ‘Tijdelijke Samenscholing. De leden van dat collectief, vooral muzikanten, waren de hele maand oktober 2014 in New Orleans, de geboortestad van de jazz. Tien jaar geleden al weer, werd die stad gedeeltelijk verwoest door de orkaan Katrina.
New Orleans was, voordat de orkaan Katrina daar raasde, de grootste muziekstad uit de recente historie. En wat betekent die traditie, wanneer zij onder druk komt te staan, na een ramp als de orkaan Katrina? 
De leden van het collectief gingen op zoek naar de oorsprong van de jazz en de verbindingen met hedendaagse muzikale stromingen. Met jamsessies, ontmoetingen met muzikanten, het bijwonen van muzikale rituelen en ontmoetingen met inwoners van New Orleans. Met deze muzikale reis als basis gaat het collectief in ‘The Big Easy’ in op de sociaal-politieke geschiedenis van het zuidelijke deel van de Verenigde Staten. The Big Easy is een voorstelling en een jazzconcert ineen.
De organisatie van de Operadagen heeft bedacht om ‘The Big Easy’, ’s avonds tussen acht en tien uur te laten spelen onder  de oprit van de Van Brienenoordbrug in Zuid. Waarschijnlijk vanuit de gedachte dat in New Orleans veel mensen leven onder bruggen. Daar werd dus ook veel gezongen, gemusiceerd.
Ik ben heel benieuwd naar die voorstelling. Mijn vrouw ook trouwens. We gaan met de bus, speciaal voor bezoekers van deze voorstelling. Van de Rotterdamse Schouwburg naar de speelplek onder de brug.
Mijn vrouw en ik hebben ons opgegeven om vòòr de voorstelling daar een hapje te eten. Lekker makkelijk, toch,  voor de tweede Pinksterdag. We kregen een overheerlijke Surinaamse maaltijd. Kippenpoot, nassi, groenten en een pindasausje. Heerlijk. Zonder meer. Alleen wèl een beetje duur: vijftien euro voor zo’n klein pestbordje eten. Mijn vrouw vond dat ik eens een keertje moest ophouden met dat krenterige gedrein.
Het collectief bestaat uit twee vertellers, drie muzikanten en een zanger. Ze vertellen, zingen en musiceren over de roots van de jazz. Vier leden van het collectief zijn blank; twee van hen hebben een kleurtje. De act is prima: uitstekende zanger, geweldige muzikanten; ze doen het fantastisch. ’t Is erg jazzy. Klopt. Dat is ook aangekondigd. Met een klein beetje méér New Orleans: boogy woogie, ragtime, cajun of blues erbij, krijgt de voorstelling net iets meer ‘schwung’. Wat ik vooral mis in deze voorstelling is de kracht en het gevoel, dat zwarte zangers en zwarte musici brengen. Zij zijn die muziek.

In de bus terug klinkt heel toepasselijk het geluid van de in 1948 overleden blueszanger Leadbelly. Wij luisteren naar ‘In New Orleans’, een nummer dat Leadbelly ook schrééf. In 1964 vernoemden The Animals dat nummer ‘House of the Rising sun’. Het werd een wereldhit.  



You Tube:     Leadbelly;  In New Orleans        American Folk & Blues Anthology


The Big Easy:          Laatste voorstelling in Rotterdam: donderdag 28 mei 2015

                                   Voorstelling wordt ook gespeeld op Oerol

zondag 24 mei 2015

EENZAAMHEID

Een dier schijnt te helpen tegen eenzaamheid.
Vòòr mijn dertiende heb ik me nooit eenzaam gevoeld. Ik woonde toen in Spangen, Rotterdam West en had volop vrienden, René, Tom, Cees, Arie, Anton, Ger, Ferdinand, Sjaak. De meesten zaten bij mij in de klas of woonden vlak bij mij. We voetbalden, visten, deden bussie-trap en belletje trekken, honkbalden, knikkerden en nog veel meer. Ik had niet eens genoeg tijd voor al die leuke dingen. Na de lagere school gingen mijn vrienden en ik allemaal naar andere scholen. Ik ging  naar de hbs maar onze vriendengroep bleef intact. Toen ik net dertien was, verhuisden we van Spangen naar een grotere nieuwbouwwoning op Zuid. Een paar weken vòòr de verhuizing moest ik al naar mijn nieuwe school op Zuid. Van Spangen, eerst met de tram en dan nog twee bussen. Door de Maastunnel. Ik werd in klas 2b gezet. Tussen 35 jongens van mijn leeftijd zat ik. Ik kon geen contact met ze  maken. Initiatiefloos was ik. Ik schrok en klapte dicht als er wat tegen me gezegd werd.
Na school ga ik met één bus naar het nieuwe huis. Tegelijk met mij stapt een meisje in, een paar jaar ouder dan ik. Na een paar haltes kijkt ze plotseling naar me om en glimlacht. Ik bloos en kijk vlug naar buiten, doe net alsof ik haar glimlach niet heb gezien. We moeten er alle twee bij dezelfde halte uit. Ik loop zo vlug mogelijk bij haar weg, wat nog niet meevalt met die zware tas vol boeken.  
Er woonden geen jongens van mijn leeftijd in onze nieuwe straat. Daar was ik absoluut niet rouwig om. Ik kon mijn oude vriendenclub maar niet vergeten, hoewel ik nooit een van de jongens zag.  Ik isoleerde mezelf en masturbeerde me suf. Afgrijselijk eenzaam voelde ik me. Maar op geen enkel moment kwam in mij het verlangen op naar een dier. Als ik nu aan die tijd terugdenk, kan ik me maar één dier voorstellen, dat me toen een lol had kunnen doen: een hyena, een hongerige hyena, die me besprong en mijn strot afbeet. Alles gelijk voorbij.   
Op mijn zestiende kreeg ik toch nog een vriend. Klasgenoot Jan. Hij woonde om de hoek. We gingen samen naar school, naar de bios, de disco en …. we spijbelden. Mijn schoolprestaties gingen snel bergafwaarts. Mijn moeder wilde dat ik niet meer met Jan omging. Hij had een slechte invloed op mij. Jan verdween uit mijn leven. Wederom was er eenzaamheid. Maar alleen was ik beslist niet. Ik was de oudste zoon in ons grote gezin: met vader, moeder, drie zusjes en drie jonge broertjes.  Mijn vader was een zeeman en vrijwel nooit thuis.

Nooit heb ik de aandrang gevoeld om met een dier mijn eenzaamheid te verdrijven. Ik ging, om mijn zinnen te verzetten,  keihard werken voor school. Ik had nog wat in te halen. Verder nam ik mijn moeder werk uit handen door boodschappen te doen, te stofzuigen. Ook door als grote broer met mijn kleine broertjes bezig te zijn. Spelen, zwemmen, voetballen en wat dies meer zij. De tijd leek zo wat minder traag te verstrijken. Deze eenzame  periode duurde tot mijn negentiende, toen ik Carole leerde kennen, die lieve schat. Daarna zou het leven er heel anders uit gaan zien. Want na de tamelijk impulsieve aanschaf van een hond, drie poesjes en twee waterschildpadden, kreeg eenzaamheid bij mij geen kans meer. 

zaterdag 23 mei 2015

BOS

Het eerste uur hebben ze niet zo veel tegen elkaar gezegd. Nu eens lopen ze gearmd naast elkaar dan weer vlak achter elkaar. Nu is zij een beetje bij hem achterop geraakt … een metertje of tien.
‘Hé Jee, wacht eens even op me, je loopt een beetje te hard, schat,’ zegt zijn vrouw. Ze lopen over het strandje van het Kralingse strandbad. Het is geen lekker weer. Vijftien graden. Bewolkt. Een uurtje geleden regende het nog.   
‘Ik ben hier een paar keer met mijn vader geweest,’ zegt Jee. ’Bij hem achterop de fiets. Hij heeft me hier leren zwemmen ... op z’n hondjes, zal ik maar zeggen. Het rook hier nooit echt lekker, hè Carole?’
‘Zeg nou maar gewoon dat het hier stonk, Jee, … een poeperig, smerig moddergeurtje, hihi. Mijn ouders kwamen hier nooit. Althans niet om te zwemmen.  Ze vonden het water te vies; er dreven dooie vissen in. Met mijn vader ging ik wèl zo af en toe naar het bos. Wandelen in het bos …  heerlijk ...’ zegt Carole.
 ‘O neen, wij bleven altijd op hetzelfde plekkie zitten, op onze handdoek,’ zegt Jee. ‘Soms hadden we een oud tafelkleed meegenomen. Met mijn vader zwom ik dus en als het niet zo erg druk was konden we voetballen. Later kwam ik hier ook met mijn twee kleine zusjes. Dat vond ik klote. Ik moest van mijn moeder goed op ze letten … die twee deden niks anders dan ruzie maken om alles ... alles …om de kleur handdoek, om de appel, de duikbril, de zwemvliezen, de snorkel, het schepnetje, de boterham met jam ….om alles, grrrr.’
‘Soms ging mijn zus Dora ook mee,’ zegt Carole.  Dora hield ook erg van natuurschoon. Ze was net als ik graag in dit bos. Mijn vader kon het niet zo veel schelen. Voor hem was het allemaal prima als zijn dochters het maar naar hun zin hadden. Meestal ploften we even neer op een grasperkje bij een vijver of zo. Mijn vader spreidde dan eerst zijn zakdoek uit en ging er op zitten. Dora en ik streken, voordat we gingen zitten, onze jurken glad. We aten en dronken dan samen wat uit het door mijn moeder gevulde picknickmandje.
Dit was echt een leuk plekje. Van hier uit zagen we, behalve de normale vogels en konijnen twee uilen rustig in een dikke boom zitten en een stel razendsnelle eekhoorntjes langs boomstammen op en neer gaan rennen.’  
Over het zand lopen ze nu in de richting van het naaktstrandje. Ze zien daar, geheel ontkleed, de kale, door de zon gebruinde jongeman zitten. Noem het maar het sportschooltype. Flinke gespierde borsten en biceps. Alles voorzien van kleurrijke tatoeages. Wat die precies voorstellen kunnen ze niet zien. Eigenlijk snappen ze niet goed wat die kerel daar doet: het is het vandaag helemaal geen weer voor ‘ongeklede dagrecreatie’.    
Ze kijken nu uit over de Kralingse Plas. Daar, aan de overkant, zien ze het terrein waar in 1970 het fameuze popfestival was. Vijfenveertig jaar geleden alweer. Met Pink Floyd, Jefferson Airplane, the Byrds, dr John the Nighttripper en ga zo maar door. Wat hebben ze daar samen genoten.
Toch zag Jee ook altijd gelijk weer die foto van zijn vrouw. Die foto, die de hele wereld is over gegaan: Carole, met haar lange, steile, blonde haren, zit met ontbloot bovenlijf, breed lachend op de schouders van een mooie jongeman met blonde krullen ...  en … die jongen was Jee dus niet!
Ze maken er nu geen woorden meer over vuil. Ze hebben het goed zo, met elkaar, dus …
Bovendien, als Jee iets vraagt aan Carole over die jongen, is haar standaard antwoord: ’O, Jee, dat stelde niks voor joh. De fotograaf  vroeg me of ik, alleen voor die foto, even op de schouders van die krullenbol wilde gaan zitten. Dat deed ik. Meer niet. Daarna ben ik doorgelopen naar het podium waar CCC inc. ging optreden en daar zag ik jou dus weer, schat.’  

vrijdag 22 mei 2015

KORTE BROEK

Nadat ik bij de slager een pond gemengd gehakt en een ons blikzult heb gekocht, fiets ik naar Bristol voor een paar korte broeken. In een reclameblaadje zag ik dat korte broeken in de aanbieding zijn. Nog geen vijftien euro voor een kort broekje tot halverwege de bovenbenen. Precies het broekje dat ik zoek. Van die wijde, ietwat slobberende, zogenaamd korte broeken, tot op of over de knie, houd ik niet.
Mijn maat weet ik nooit precies. Ik denk vierendertig; zeker weten doe ik het niet. Een verkoopster kan vast wel even mijn maat opnemen. Een jongedame met een mouwloze donkerblauwe werkjas, is bezig bij een rek om groene t-shirtjes van kleerhangers af te halen en er blauwe t-shirtjes voor in de plaats te hangen. Geen leuk werk. Ze heeft er, zo te zien, niet erg veel zin in. Met een norse uitdrukking op haar gezicht smijt ze de groene t-shirtjes als natte vaatdoeken in een grote gele plastic zak. Veel moeite om leuk op haar werk te verschijnen, heeft ze niet gedaan. Het enige aantrekkelijk aan haar vind ik haar betrekkelijk grote borsten. Maar eigenlijk passen die helemaal niet bij haar figuur. Klein en tenger is ze. Een meisje nog. Hooguit zeventien. Ze is nog weinig in de zon geweest. Haar gezicht en ook haar benen zijn nog erg wit. Ze heeft wallen onder haar ogen, alsof ze een paar nachten niet of nauwelijks geslapen heeft. Een beetje trieste indruk maakt ze al met al op mij. Triest en een beetje verwaarloosd.
Voor klanten is het altijd prettig als het verkopend personeel een frisse, opgewekte indruk maakt. Bij Bristol heeft dat blijkbaar geen prioriteit. Af  en toe zie ik de verkoopster schichtig mijn kant opkijken. Ze moet me waarschijnlijk in de gaten houden. Ik ben misschien wel die winkeldief op rooftocht; stiekem bezig mijn grote rooie Dirk van der Broek-tas vol te stouwen met Bristol-spulletjes. Weet zij veel.  
Wat ik nu moet weten is: welke maat korte broek ik moet hebben. Ik stap met mijn vraag op het tengere verkoopstertje af. Zenip, zo heet ze, kijkt me vriendelijk aan en pakt een meetlint uit haar jaszak.
‘Ik zal even uw heupmaat opmeten, meneer,’ zegt ze. Haar stem heeft een mooie, donkere klank. Had ik niet verwacht.
‘U heeft maat vierendertig, meneer. Er hangen nog genoeg broekjes van die maat in dat rek daar, waar u net stond.’
Ik bedank haar en ga even later met drie korte broeken het pashokje in. Ze  heeft het goed opgemeten. Maatje vierendertig past me uitstekend. En de broeken hebben, precies wat ik wilde, de juiste lengte.
Ik koop een spijkerstof, een corduroy en een katoenen beige broek. Het is lekker weer, dus ik houd de beige broek maar gelijk aan. De lange broek, die ik aan had toen ik Bristol binnenliep, heb ik in mijn Dirk van der Broek-tas gepropt; bovenop het gehakt en de blikzult. Om af te rekenen leg ik bij de kassa, samen met twee van de drie broeken, die ik wil kopen, het prijskaartje en de streepjescode neer van de derde broek, die ik dus al aan heb. De filiaalchef wordt er bijgehaald, want zo iets heeft het kassa-meisje nog niet eerder meegemaakt. Hij doet een beetje moeilijk … wil dat ik hem weer ga uittrekken  … maar daar begin ik niet aan ... hij heeft immers alle betalingsgevens ... Uiteindelijk gaat de man accoord.

Met opgeheven hoofd stap ik de Bristol uit. Het is heerlijk buiten. Eindelijk echt korte-broeken-weer.       

donderdag 21 mei 2015

WAKKER

De hele nacht heb ik wakker gelegen. Niet dat ik er nou speciaal over na lag te denken maar snappen deed ik het niet, dat ik niet in slaap viel. Ik was namelijk in de loop van de avond al een paar keer tijdens de voetbalwedstrijd op tv in slaap gedommeld. Die avond had ik verder onophoudelijk zitten geeuwen. Soms wel vijf, zes keer achter elkaar. Het was zo erg dat de tranen over mijn wangen biggelden van het geeuwen.
In mijn slaapkamer waren geen penetrante geuren of hinderlijke geluiden waar te nemen. Nou ja, ik hoorde wel duidelijk de favoriete muziek van Phiras, mijn Syrische bovenbuurman. Zijn muziek dreunde stevig door. Ik verzon een passend videoclipje bij de muziek: baardige mannen in lange witte jurken, die allemaal tegelijk oostwaarts buigen en weer terug ... Na drieën was het rustig boven. Ik ging pas om half drie plat; tot die tijd zat ik te lezen in ‘Funny Girl’ het laatste boek van Nick Hornby. Leuk boek van een prima schrijver. Het verbaasde me dat ik het lezen zo lang vol hield. Normaal vallen mijn ogen al na een kwartier dicht. Nu, na ruim twee uur nog niet. Toen ik het hoofdstuk waar ik mee bezig was, uit had, legde ik het boek weg. Deed het licht uit. Ik had deze nacht het gevoel dat ik wel dòòr kon blijven lezen, ook omdat het een goed verhaal is.
De hoofdpersoon van de roman is een vijfentwintigjarige arbeidersdochter. Zij is, als actrice, een landelijke beroemdheid geworden. Ik stop met lezen, als ze op het punt haar moeder te ontmoeten. Haar moeder heeft haar in de steek gelaten toen drie jaar was. Na meer dan twintig jaar is ze nog steeds woedend op haar.
Ik had best door kunnen lezen maar ik moet slapen. Straks om acht uur gaat de wekker al weer. Dan moet ik er uit om Nederlandse les te geven aan Mehmed.
Onder het lezen voelde ik al dat mijn voeten afkoelden. Niet héél erg maar toch … Ik hoopte er op dat mijn voeten elkaar onder het dekbed een beetje warm konden wrijven maar daar waren ze niet toe in staat. Hoe later het werd hoe meer last ik kreeg van mijn kouwe poten.  Ik werd zelf als het ware één grote kouwe poot. Er zat niks anders op dan een kruik te gaan maken ... een kruik op 20 mei … lente in Nederland! Die kruik van mij is echt goed. Het is zo’n ouderwetse flexibele rubberen waterzak. In de wastafel van de badkamer liet ik de kruik vol lopen met bijna kokendheet water. In de spiegel boven de wastafel keek ik recht in de heldere, wakkere blauwe ogen van mijn spiegelbeeld.
Ik legde de kruik op ‘voethoogte’ onder mijn dekbed. Pas na een uurtje waren mijn voeten weer warm. Maar slapen? Ho maar! Ik lag nu eens op mijn linker-, dan weer op mijn rechterzij of op mijn rug. De kruik moest ik uit mijn bed trappen. Ik lag ineens zo te zweten.
De eerste mug van 2015 cirkelde zoemend om mijn bezwete hoofd. Ik trok de capuchon van mijn pyjamashirt over mijn hoofd … warm èn ik was verlost van het ergste gezoem. Maar slapen? Dat komt er deze nacht niet van. Ik woel, draai, kijk op de klok, sla naar de muggen, ga plassen en zet uiteindelijk mijn wekker om acht uur uit.
Toen pas zag ik dat ik totaal vergeten was mijn slaappillen in te nemen.        

woensdag 20 mei 2015

DICHTER

Om half vijf fiets ik die middag vlug weg bij STAR. Daar heeft een oude, kalende, chagrijnige prikzuster bloed van me afgenomen.  Eens in de drie maanden moet ik mijn bloed laten controleren, voor mijn nieren. Ik fiets nu zo snel weg uit angst voor een fietsverbod, want het alcoholpromillage in mijn bloed is zonder twijfel veel te hoog.
Ik heb eerder op de middag bij café Melief op de Binnenweg een paar Westmalles Trippel gedronken met Midas. Een oud collega. Ik had hem jaren niet gezien. Tussen 1973 en 1976 werkten we samen in een farmaceutische fabriek. Ik maakte hoestsiropen en allerlei zalfjes. Midas verpakte de flessen hoestsiroop en de potjes zalf in dozen. Die werden vervolgens geëxpedieerd naar apotheken, in het hele land.  Midas kon veel meer dan dat simpele inpakwerk. Hij was na vier jaar gesjeesd op het gymnasium. Toen is hij zich gaan toeleggen op het schrijven en voordragen van gedichten. Hij zat in het voorprogramma van Jules Deelder. Veel hoger is zijn ster niet gerezen. Gedichten schrijven deed hij nog wel … voor zichzelf … hoewel … hij kreeg een uitkering van de sociale dienst ... en als tegenprestatie moest hij eens in de zoveel tijd een bundeltje verzen bij de soos inleveren.    
Een van zijn werken zal ik niet gauw vergeten. Ik vroeg hem om het gedicht nog eens voor te dragen. Voor mij en de anderen in de kroeg maar dat weigerde hij pertinent. Hij vroeg me zelfs of ik wel goed bij mijn hoofd was. Terwijl ik juist dacht dat hij het graag deed. Hieronder het gedicht dat ik bedoel:

Behoed.
Een zaak met herenhoeden,
Een hoer met zoete zaden
Een heer met hoedenzaken
Een hoed met herenzaken
Een heer met zakenhoeden
Een hoer moet niet zaniken
Een hoed met zere haken
Een haak met hoerenzakken
Een zak met haren zoeken
Dus wees op je hoede
En zet hem op!

                                               Midas, Rotterdam, 19 februari 1975

Het lijkt zo simpel maar ga er maar eens aanstaan. Altijd een weergaloos succes op de bühne!
‘Ik sta nu zo’n negen jaar droog,’ zegt hij tegen me en giet zijn glas bier in een teug achterin zijn keel. ‘Ik ben nog anderhalf jaar opgenomen geweest in de Bouwman, voor mijn verslaving.’
Dat verbaast me nou helemaal niks, want toen we elkaar leerden kennen daar bij dat farmaceutische fabriekje, was hij al alcoholist. We moesten daar om half acht ’s ochtends beginnen maar Midas kwam nooit vòòr half negen aankakken. Met een kegel van jewelste … om half negen dus al! Hij had altijd wel geregeld, dat één van ons  zijn kaart vòòr half acht klokte. In het fabriekje was volop alcohol aanwezig. Alcohol, die nodig was als ingrediënt voor diverse medicinale drankjes en tincturen. Tussen half negen en negen uur bereidde Midas zijn cocktail. In een literfles tijmsiroop mixte hij drie delen alcohol: op een deel water. Daar nipte hij de hele dag op. Na verloop van tijd zagen we de bedrijfsapotheker, de kleine Chinees Tan, steeds radelozer zoeken in de voorraadkast. Hij vroeg ons zorgelijk of we alcohol gemorst hadden de laatste tijd en of we misschien vergeten waren om het op te schrijven. Wij waren ons van geen kwaad bewust.

Pas in 2005 is Midas opgenomen in de Bouwmankliniek. Zo ontzettend lang, bijna dertig jaar, heeft hij het blijkbaar gered zonder professionele hulp. Ik gooide bij Melief vier Westmalles Trippel achterover en Midas dronk lekker met me mee … of zijn begeleiders daar nu zo blij mee zullen zijn, betwijfel ik.

‘Nou, Midas, ik ga naar de Blaak, bloed prikken … see you.’ Ik reken die acht Trappistjes af.

Als ik mijn fiets van slot haal, hoor ik Midas nog een Duveltje bestellen.

dinsdag 19 mei 2015

LEK

Toen ik gisterenmiddag mijn fiets uit de berging op de begane grond wilde halen, bleek de voorband lek te zijn. Gelukkig had ik hier alle plakspullen bij de hand. Ik moest alleen even terug naar mijn huis op de derde verdieping, om een emmertje water te halen.
In het gangetje waar de verschillende bergingen in gesitueerd waren hing een rare lucht, die ik niet zo gauw kon thuisbrengen.
Eigenlijk belachelijk toch, dat ik helemaal naar de derde verdieping moest om daar een emmertje water te halen.  Had de architect van dit wooncomplex niet kunnen bedenken dat er ook wel eens een  bandje geplakt zou moeten worden in de berging. Met een wateraansluiting hier had trouwens het groen op binnenterrein ook op zijn tijd gespoten kunnen worden.
De toegangsdeur naar de bergingen stond op een kier en tegen de muur ernaast was een oude donkergroene fiets gekwakt. Niet op slot. Toen ik naar boven ging stond die ouwe brik hier nog niet. In de berging aan het eind van het gangetje werd ruzie gemaakt. Waarover wist ik niet, want ze maakten ruzie in het Marokkaans. De geur die ik rook voordat ik naar boven ging was de geur van wiet. Misschien was de geur toen niet zo sterk. Ze stonden toen ik terug kwam waarschijnlijk met zijn tweeën te blowen (en te ruzieën). Als ik vijf minuten in het gangetje zou blijven staan zou ik in een mum van tijd zo stoned zijn als een garnaal.
‘Band plakken Jee,’ zeg ik tegen mezelf. Oké! Ik zou bijna vergeten waarvoor ik hier met die emmer in mijn hand stond.
Het plakken van de voorband is vrij simpel. Bij de achterband zit de fietsketting in de weg.
Ik zette de fiets op zijn kop en wipte aan één kant de buitenband van de velg. De binnenband trok ik naar buiten maar liet het ventiel in de velg zitten. Ik pompte de band een beetje op en hoorde gelijk al een hevig gesis: duidelijk voelde en zag ik het lek. Het water was niet nodig. (Daar zou ik de plantjes blij mee maken.) Ik schuurde de band rondom het lek lichtjes, smeerde er wat solutie (lijm) op, liet het heel even drogen en deed er een plakkertje op. Klaar is Kees! Nog even de binnenkant van de buitenband gecontroleerd op scherpe voorwerpen … en daarbij haalde ik pijnlijk mijn middelvinger open aan een punaise. Daar was ik overheen gereden. Die veroorzaakte dus mijn lekke band. Mijn vinger bloedde als een rund. Ik had hier geen pleisters dus stak ik mijn vinger maar in mijn mond. Smaakte niet echt lekker ook al was het bloed van me eigen.
Met één hand rondde ik het band-plak-klusje af. Vooral het weer omdraaien van de fiets viel niet mee.
Ik liep door het gangetje van de bergingen. Bloed zuigend uit mijn middelvinger, een emmer water bungelend aan mijn arm. Ik rook nu niet meer alleen de geur van wiet. De geur van wiet heeft zich vermengd met die van spuitbusverf. Als ik even achterom kijk, zie ik een oude fiets tegen de wand staan: negentig procent zwart gespoten ... alleen het spatbord vòòr is nog in de originele donkergroene kleur.

Het wordt geloof ik tijd voor een gesprekje met onze wijkagent.           

maandag 18 mei 2015

DROGE MOND

Zondagochtend word ik wakker met een kurkdroge mond. Ik zal wel weer de hele nacht hebben liggen snurken. Mijn vrouw ligt tenminste niet meer naast me in bed. Zij vlucht meestal naar een andere slaapplaats als ik hard lig te snurken. Mijn droge mond zou ook kunnen komen van het vele zuipen van gisteravond. Ik heb  flink zitten zuipen bij Faas, mijn stamkroeg. Dàt weet ik me nog wèl te herinneren. Wat ik niet meer weet is, dat ik daar ben weggegaan. Wat ik ook niet meer weet is, dat ik thuis ben gekomen. Blijkbaar bèn ik wèl thuisgekomen, want ik lig hier toch in mijn eigen bed.

Nu ik wat meer ontwaak zie ik her en der wat braaksel liggen … op mijn hoofdkussen, het hoeslaken, het dekbed …  ik zal er ook wel in gelegen hebben, neem ik aan. En inderdaad er zit wat aan mijn wang geplakt en in mijn haar. Ik ga maar gauw douchen en gooi gelijk dat vieze beddengoed in de was ... dzjiezus …ik sterf van de koppijn. ‘Eigen schuld dikke bult,’ ….

Meestal  knap ik niet op van een douchebeurt bij me eigen thuis. O, we hebben toch zo’n klote douche: eentje die doet wat ie wil. Nu eens sproeit ie kokend heet water dan ineens weer ijskoud. Ook nu weer. Gek word ik er van. Met nòg meer hoofdpijn kom ik onder de douche vandaan. Maar ik stink in ieder geval niet meer naar de kots en in mijn mond is het weer goed nat.

Omdat mijn huid de neiging heeft snel uit te drogen smeer ik er vandaag eens een lekker ruikend  lotionnetje van mijn vrouw op. Ik schiet mijn lichtblauwe badjas aan.  Die staat me toch zo goed,  al zeg ik het zelf. Voor alle zekerheid kijk ik nog even in de grote spiegel;daarin kan ik me van top tot teen kan bekijken. Inderdaad prima die badjas. Alleen die onuitgeslapen kop er boven en die harige spillepootjes eronder, dat doet toch wat afbreuk aan het geheel. Goed, aan mijn gezicht valt wat te doen: ik trek mijn mondhoeken omhoog en wrijf mijn ogen nog eens goed uit. Aan die spillepootjes zit ik gewoon vast … die haren erop  scheer af, morgen!

Ik vind het zelf ook heel raar, maar  wanneer ik me flink bezopen heb, ben ik de andere dag extra opgewonden. Zeg maar ronduit bere-geil. Ik schrijf het hier maar op zoals het is, het is nu een maal niet anders. Ik ga dus maar eens kijken of ik mijn geliefde echtgenote er toe kan verleiden om met haar geliefde echtgenoot een nummertje te maken. Dan zal ik haar toch eerst  ergens in huis moeten vinden. Ze zal wel liggen slapen op de driezitsbank in de woonkamer.

 Ik wist het. Daar ligt ze. Alleen al het kijken naar haar contouren, onder het dekbed met  ‘lieve-kleine-diertjes-motief’, blijft me steeds weer opwinden.  Ze is nog zó diep in slaap. Dit vindt ze lekker, zeker weten: ik streel over het dekbed, haar schouders, armen, rug, benen … en als ik haar billen wil gaan strelen, draait ze zich als door een wesp gestoken om en zegt tegen me:

‘Blijf alsjeblieft van me af klootzak, zuiplap. Ik heb vannacht zowat geen oog dicht gedaan. Dankzij jou!  Lul, dat je d’r  bent.’


Zo snel als de opwinding kwam, is ie ook weer verdwenen. Ik loop naar de werkkamer, start de pc op en ga naar www.sudokunet.nl om de puzzel van de dag op te lossen.  

zondag 17 mei 2015

ZWAANSHALS

Eindelijk konden mijn schoonouders geen uitvluchten meer bedenken en dus kwamen ze voor de eerste keer naar het Oude Noorden om ons daar op te zoeken en om onze woning te bekijken. We woonden inmiddels al  vijf jaar op het Zwaanshals,waarvan 4 jaar officieel getrouwd.  Onze huisbaas wilde namelijk uitsluitend getrouwde stelletjes in zijn huizen hebben; geen hokkers!
Dat ze na vijf jaar bij ons op bezoek kwamen was, omdat ze niet eerder hadden willen toegeven aan het idee, dat het werkelijk wat zou worden tussen mij en hun dochter. Hun smoes om nu pas langs te komen was, dat eindelijk hun gezondheidstoestand het enigszins toeliet. Me reet! Vijf jaar terug zaten ze mijns inziens stukken beter in hun lijf. Oké, mijn schoonvader had net een hartaanval gehad, waarvan hij herstellende was en mijn schoonmoeder was constant ziek of misselijk. Ze at brood met gluten en die gluten maakten haar ziek. Coeliakie heet die ziekte. Nou, van de gevolgen van die hartaanval had schoonpapa na een half jaar geen last meer en nadat mijn schoonmoeder een paar weken het juiste dieet gevolgd had, was ze weer zo kwiek als een hoentje. Dus, zeg maar viereneenhalf jaar geleden, hadden ze net zo goed langs kunnen komen. Maar neen, alsmaar klagen, klagen, klagen,  alsmaar moeilijk doen. Ook op onze trouwdag schitterden ze door afwezigheid. Ze hadden heel graag gekomen, zeggen ze maar dat zou ten koste gaan van hun gezondheid. Mijn vrouw en ik waren nog  zulke debieltjes om op onze trouwdag bij hun langs te gaan. Met de fotograaf erbij nog wel. Ze probeerden allebei zo zuinig mogelijk te kijken en zo zuur mogelijk te lachen. Die foto moet je zien dan snappie het pas.  Vijf jaar woonden we op het Zwaanshals, vier jaar zijn we getrouwd en wij worden vereerd met een staatsiebezoek van mijn schoonouders. Zij verlaten even hun villa aan de Avenue Concordia in Kralingen  om ons te bezoeken. Na elke stap die schoonpapa zet moet hij drie stappen uitrusten. Schoonmama heeft zware migraine en ademnood. Kortom: viereneenhalf jaar terug waren ze er stukken beter aan toe.
Mijn schoonouders vonden het beneden hun stand dat hun dochter gedwongen was een woning te betrekken in de achterbuurt ‘het Oude Noorden’. De buurt met de veel te nauwe en benauwde straatjes, waarin kinderrijke  arbeidersgezinnen  in veel te kleine huizen werden gepropt. Hij kwam het liefst zo min mogelijk in die buurt, mijn schoonvader: het was daar niet pluis, vond hij, met die talrijke café’s, de dronkenlappen op straat en vechtpartijen ten gevolge daarvan. Mijn schoonouders hadden liever gezien dat hun dochter getrouwd was met een kerel uit Kralingen en in hun buurtje was blijven wonen.
Wij woonden drie hoog op het Zwaanshals. Het was drie steile trappen opklauteren, naar onze woning. Als ze überhaupt al helemaal boven zouden komen, dan zouden ze direct aan de beademing moeten. Dan moest ik gegarandeerd een ambulance laten aanrukken. Wat we verwachtten gebeurde: ze haalden het niet  … al halverwege de eerste trap maakte schoonpapa rechts omkeerd en belde een taxi.
M’n vrouw zat al een tijdje in de woonkamer te grienen. Ze hoorde haar vader die taxi bellen en snelde naar beneden. Mijn schoonmoeder trok net de deur van de taxi achter zich dicht. Somber zwaaide ze van achter het autoraampje naar haar dochter  en schudde ‘neen’. Mijn schoonvader zat ogenschijnlijk vrolijk te keuvelen met de chauffeur, toen de taxi wegreed richting Kralingen.
Op het stoepje voor ons huis heeft mijn vrouw een tijdje flink zitten janken.  


zaterdag 16 mei 2015

LEUKE DINGEN

Leuke dingen doe ik veel te weinig de laatste tijd. Vroeger ging ik volop naar toneel, cabaret, muziek, theater, hoeren, voetbal, bioscoop. Dat mag ik, alles bij elkaar genomen, toch wel ‘leuke dingen’ noemen. O, natuurlijk ging ik vroeger ook vaker dan tegenwoordig, bij mensen op bezoek. Zomaar, onverwachts ergens binnenvallen, beetje praten, drinken, lachen of met een bepaald doel: verjaardag, hapje eten, pim-pam-petten. Als ik praat over vroeger dan bedoel ik meer dan vijf jaar terug, toen ik nog werkte. Jarenlang zat ik drie dagen per week op een stoel achter een bureau met een telefoon en een pc, mijn werk te doen. Ik was een soort boekhouder bij de zorginstelling de Stromen (nu: Aafje) in Zwijndrecht.

Stomvervelend werk.
(Hallo u spreekt met mevrouw Rozengeur. Meneer, ik krijg een rekening van de Stromen voor tien uur huishoudelijke hulp in week drie,  terwijl ik maar zes uur huishoudelijke hulp in week drie gehad heb, dat klopt niet dus ………. En zoiets dus minstens 167 keer per dag ... had ik maar een vak geleerd!)
Wel met erg leuke collega’s. Vooral Wil, Mariska en Sonja! 

Mijn werkend leven was druk maar niet bepaald opwindend. Na zo’n drukke werkweek verlangde ik erg naar iets leuks. Ik zou dan ook een dvd kunnen huren maar dat is toch weer heel andere categorie. Na saai werk, naar huis … eten … koffie drinken en dan saai thuis voor de buis geplakt zitten …. nee, dat is niks.

Sinds ik gepensioneerd ben, is het leven zo veel gevarieerder. Ik ga vier  keer per week naar de sportschool. Op mijn volkstuin moet hard gewerkt worden. Helaas moet ik op de tuin veel te vaak stoppen met werken om praatjes te maken met collega - tuinders, die om een praatje verlegen zitten.
Verder geef ik aan een stel ‘nieuwe-nederlanders’ een soort Nederlandse les, daar ben ik helemaal een hoop tijd mee kwijt. Ik vind het wel leuk hoor.
 En … tja … niet te vergeten … één hele (leuke) dag per week, ben ik oppasopa.

Eigenlijk komt het in de loop van zo’n drukke week niet bij me op om eens te kijken of er ergens misschien iets leuks te doen is …. In feite is het, denk ik, gewoon zo dat mijn week, nu al leuk genoeg is …. Iets leuks erbij, is helemaal niet nodig!

Desondanks ben ik gisteravond toch iets leuks gaan doen: cabaret gaan kijken in het Oude Luxor. De groep Oeloek trad op. Nooit van gehoord. Het programma heette: Prille Roest. Spannend. Het was de laatste uitvoering van die show. Leuk dat het was! Als Oeloek weer eens komt ga ik zeker kijken!
Er waren wel dertig leuke Oeloek-acts in Prille Roest. Ik kan er hieronder maar drie kwijt:

-          boze vrouw belt postorderbedrijf: man die ze daar kocht doet ‘het’ niet.
-          begrafenisondernemer (een sprekende pop) praat met nabestaanden.
-          verstandelijk gehandicapte in rolstoel met grote softijs alleen op podium.

Is dat nou leuk? Ja! Hartstikke leuk! Maar je moet het zien

donderdag 14 mei 2015

FOOD-TRUCK

Food-Truckfestival in het Vroesenpark. Het  leek ons, mij en mijn vrouw, leuk om vandaag te doen. Een festivalletje met lekker en gezond eten. Hoeven we zelf niet te koken. Heel bijzonder daar is dat  je eerst je eigen glas moet kopen voor twee euro vijftig. Dan kan je pas een drankje bestellen, je glas leegdrinken, het laten afwassen en als je weer dorst hebt, het weer laten volgieten. In het huis-aan-huis krantje de Havenloods las ik dat er ook  grappig theater en lekkere muziek zou zijn. Het nieuwe weer.nl  voorspelde goed weer  … wat wil je nog meer?
Tsja, wat ik nog meer zou willen?? Simpel: daar naar binnen kunnen! Meer niet 
Het feest begint om twee uur. Ik dacht: laten we niet gelijk om twee uur op de stoep staan. Dan moet alles nog opgestart worden, zijn de artiesten nog niet wakker, is het bier nog lauw en zijn de bietjes nog rauw. We gaan tegen half vier. ’t Is goed weer. Niet te warm, niet te koud. Wat  ons opvalt, als wij op bijna een kilometer van het Vroesenpark zijn, is, dat tegen alle bomen, lantaarnpalen en hekken fietsen geparkeerd staan, meestal vier tegen elkaar aan soms drie soms twee.  Na lang zoeken, vinden we in een van de zijstraten een vrij tuinhek om onze fietsen ‘dubbel-op-slot’ te stallen. Achter ons horen we stevig gebonk op een raam. Waarschijnlijk van de ‘eigenaar’ van het tuinhek, die wil dat we onze fietsen daar weghalen. We doen deze keer eens net of we gek zijn en zetten er stevig de pas in, naar het park.
Er komen ons al flink wat mensen tegemoet. Mijn vrouw zegt dan : ‘Zo, die hebben het al snel bekeken  … dan zal het wel niet zo veel bijzonders wezen.’  Als we het park inlopen, verbazen we ons over de drukte.
Het is nu half vier. Op de grasperken verpozen vele stelletjes zich, al dan niet in gezelschap van  hun kleine grut. Veelal geduldig, vreedzaam glimlachend. De stroom mensen, die het Vroesenpark verlaat houdt niet op.
Een stukje park ter grote van een voetbalveld. Dat is het hele festivalterrein! Op het verharde pad dat ons naar het festival moet leiden, krijgen we van een jongeman een flyer in handen gedrukt. Zal wel een hamburger of milkshake aanbieding zijn.  
Op zo’n honderd meter voor de ingang, kunnen we onze ogen haast niet geloven. Tussen dranghekken staan honderden mensen. Velen met jonge kinderen. Ze willen allemaal naar binnen. Maar ze mogen er niet gelijk in. Want het is vol. Paar mensen eruit, paar mensen erin. Zo gaat het nu. Tussen drie en vier uur ’s middags is de wachttijd zeker een uur. Dat zien we niet zitten.
Op die flyer staat trouwens niks over goedkope hamburgers of zo. Er staat op:

Het is nu helaas te druk.
U kunt beter weg gaan.
En een andere keer terugkomen.
Vrijdag, zaterdag en zondag is het festival er ook nog. 

 ‘Ja, daaaaaag,’ zegt mijn vrouw teleurgesteld, ‘wat mij betreft kunnen ze de mooi pot op.’
Jammer,  want we hadden hier zo graag  gezond gegeten en gedronken.
De organisatie heeft blijkbaar niet geleerd van eerder gemaakte fouten.

Onderweg naar huis fietsend besloten we lekker makkelijk te eten.  Niet zo gezond misschien. Zij eet gado gado. Ik een roti rundvlees kerrie. Biertje erbij uit eigen glas! Heerlijk toch?!  

woensdag 13 mei 2015

BUUF

Mandy ligt met een rood aangelopen gezichtje in haar wieg, de wangen nat van de echte tranen. Dat ze nu al weer wakker is. Misschien heeft ze wel een kwartier liggen huilen. Ik dacht dat ik vòòr haar volgende voeding makkelijk even de was kon ophangen.  We hebben nog, ouderwets, waslijnen gespannen  van de achtergevel van ons huis tot de pergola voor in de tuin. Veertig meter waslijn, heerlijk, altijd voldoende plek. Ja, als je met zijn zessen bent, heb je dat wel nodig.  Mijn buurvrouw heeft zo’n droogmolen. Daar gaat ook wel veel was op maar als ik haar elke keer weer zie hannesen met dat ding, dan prijs ik mij gelukkig met mijn recht toe recht aan waslijnen.
Leuk mens, mijn buurvrouw.   Ze vraagt direct naar de kleine.
‘Kom straks even een bakkie doen, dan kan je haar gelijk zien.’  Zelf is de buurvrouw, ’buuf’, zeg ik altijd, al uit de kleine kinderen. Ze zijn allemaal de deur uit. Ook Carel, haar tweede man. Van haar eerste man is ze afgegaan toen hij wegens ontucht met jonge meisjes veroordeeld was tot vijf jaar cel.
 Carel heeft ze zelf om persoonlijke redenen onlangs de deur uitgewerkt.  Op zich is hij een doodgoeie man, dat ontkent buuf niet maar ze kon hem gewoon niet meer luchten of zien. Zijn asymmetrische grote hoofd niet. Zijn bril met de jampotglazen niet. Zijn uitpuilende buik niet. Zijn stemgeluid niet. Van dat laatste heeft buuf het meeste last. Sinds Carels tweede tia, hij was toen pas drieënzestig,  hangt zijn tong een beetje buitenboord. Hij is echt heel moeilijk te verstaan. Volgens buuf heeft hij er zelf geen erg in dat ie, oneerbiedig gezegd, de boel onderspettert als hij wat zegt. Dat is vervelend, vooral voor Carel zelf. Maar buuf is een harde. Ze heeft het met hem gehad. Zij is ook blij dat die stinkende brommer van hem het huis uit is.  Jazeker ook, die brommer! Carel is een Jan Lul eerste klas maar zijn brommer, een Zundapp, moet per sé binnen gestald worden. In de bijkeuken. Buuf is dolblij dat haar huis nu vrij is van die uitlaatgaslucht:
‘Bij ons thuis sloeg het bier bij het inschenken al meteen dood,’ grapt ze, want humor heeft ze altijd gehad. Buuf heeft nog wel een huisje voor Carel geregeld, want dat was hem zelf beslist niet gelukt, met zijn slechte ogen en zijn spraakgebrek.  
‘Gisteren is hij officieel verhuisd. We hebben er gisteren nog een neut op genomen met mekaar. Toen is hij vertrokken … op zijn brommertje. Zijn accordeon heeft hij ook meegenomen. Heeft ie straks wat te doen, daar. Ja, op het laatst werd hij wel een beetje emotioneel. Maar dat soort dingen druk ik altijd gelijk de kop in, hoor,’ zegt buuf.
De was hangt inmiddels. Het is prima droogweer. Er staat een zacht briesje en het zonnetje komt steeds iets meer te voorschijn van achter de wolken.
‘Nou buuf, kom  kijken naar mijn kleine meisje. Het is toch zo’n lekkere scheet!’
‘Ja, ik kom er gelijk aan.’
Mandy ligt in haar wiegje te snikken. Haar betraande gezichtje is helemaal rood aangelopen.
Daar is buuf al. Ze neemt een duik in het wiegje om Mandy te bekijken:
‘Krijg nou niks’ zegt ze, ‘dat is een mongooltje, joh! Had je dat nog niet gezien?’

‘Is het geen schatje?’ zeg ik …. ‘alleen melk in je koffie, hè buuf?’

dinsdag 12 mei 2015

MOEDERDAG

Zondag jongstleden was het weer moederdag. De tweede zondag in mei. Deze dag gaat al enkele decennia aan mijn vrouw en mij voorbij. Alleen enkele jaren na ons trouwen, begin zeventiger jaren, deden we er nog wat aan en gingen we ’s ochtends, op de koffie bij haar moeder en  ’s middags, op de thee bij die van mij. Met een bosje bloemen, gewoon een eenvoudig bosje bloemen, fresia’s of zo.
Volgens de traditie zouden we eigenlijk een bos anjers moeten geven. Althans volgens de bedenkster van moederdag: de Amerikaanse mevrouw Anna Jarvis. Zij maakte het zelfs zo bont, door te stellen dat ook op graven van moeders, grootmoeders en overgrootmoeders witte anjers zouden moeten worden gelegd, op die tweede zondag in mei.
Met die moederdag zijn we destijds gestopt om emancipatorisch-feministische, anti fascistische en anti-commerciële redenen. Daarover later meer.

Tot onze grote verbazing … mijn vrouw zei tegen mij: ’Ik viel zowat van mijn stoel  …’, belde onze jongste zoon, afgelopen zaterdag met de vraag of hij op moederdag kon langs komen.
De laatste keer dat hij daar spontaan zelf iets aan gedaan had was zo’n dertig jaar terug. Hartstikke leuk natuurlijk … toen wilde hij per sé voor zijn moeder een ontbijtje op bed maken. Precies weet ik het niet meer maar ik dacht dat het een croissantje met kaas was, een boterham met dik jam en een gekookt eitje, niet te hard niet te zacht en als drinken een kop zwarte koffie met suiker. Hij had goed opgelet, want dat was wat zijn moeder zo’n beetje elke zondagochtend wegwerkte. De grote moeilijkheid van dit ontbijtje-op-bed was het naar boven brengen ervan. Daar moest ik hem, tegen zijn zin, wèl even bij helpen … tsja, anders was het hoogstwaarschijnlijk een ei geworden op een doorweekt bedje van kaascroissant, koffie en brood. Mams was blij verrast. Zoonlief sloeg zijn etende moeder apetrots gade en vroeg wel vier keer of ze het lekker vond.
Beneden zat de oudste. Die deed net als zijn ouders niet aan moederdag.  Een speciale reden had hij daar niet voor. Gewoon …. In de eerste vier of vijf groepen van de basisschool had hij braaf de goed-bedoelde-moederdag-rotzooi in elkaar geknutseld en in zijn moeders handen gedrukt. Daarna was het meestal  weer de hoogste tijd om een balletje te gaan trappen. Hij zat, terwijl mams op bed ontbeet, tv te kijken, naar Rembo en Rembo. Niet echt een moederdag-duo.
De bedenkster van moederdag, wilde dat op die dag de vrouw, als de hard werkende spil van het drukke gezin, in het zonnetje werd gezet. Aanvankelijk werd moeders als blijk van waardering een bosje anjers of een flesje eau de cologne gegeven ook werden wensjes voor mams opgezegd. Maar allengs werd dat bosje bloemen een giga - boeket, het flesje eau de cologne werd een schoonheidsbehandeling en van wensjes was al helemaal geen sprake meer. Daar kwamen ovenwanten, strijkijzers of nog veel duurdere zaken voor in de plaats. Moederdag werd een dag waar door bakkers, bloemisten en Blokkers met grote dollartekens in hun ogen naar werd uitgekeken.

De zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw was de bloeiperiode van het feminisme. Veel emanciperende vrouwen, waaronder ook mijn vrouw, zagen in moederdag een poging, hen in hun traditionele moeder- en vrouwenrol terug te drukken. Dat die vrouwen niet meer aan moederdag wilden doen, noch voor zichzelf noch voor anderen, sprak voor zich.
In de Tweede Wereldoorlog voerden de nazi’s, ook in Nederland, de Duitse moederdag in op de tweede zondag van mei. Voor elk gebaard kind werd moeder geëerd met medailles; hoe meer koters, hoe mooier en duurder de medailles. Een soort fok-premie was dat dus. Dit moederdag-idee staat me heel erg tegen en ik kan het op die tweede zondag in mei niet loslaten.


Hoe zou dat nou zitten met vaderdag? Dat kan toch zeker wèl normaal gevierd worden zoals vroeger? Met voor paps eenvoudige kado’s als een luxe doos herenzakdoeken, een paar fleurige sokken of een potje brylcreem.

zondag 10 mei 2015

WIET

Ik word wakker van het gemorrel van een sleutel in het slot van de voordeur. Voor de tv ben ik in slaap gevallen. In de gauwigheid zie ik de mislukte clownskop van Matthijs van Nieuwkerk. Het is tien voor half twee in de nacht.  Ik verwacht niemand meer. Mijn vouw is al vanaf half twaalf onder zeil. Mijn kinderen zijn al jaren de deur uit.
Ik sla met mijn vuist op de deur: ‘ Wat moet dat daar?! Oprotten. Dit is niet jouw huis!’zeg ik zo stoer als ik maar kan.

‘Oh, sorry, ja, nu zie ik het ook. Ik sta bij de verkeerde deur, sorry, nogmaals. Ik ben Manuel, je buurman van nummer tweehonderd zevenentachtig. Ik herken zijn stem. Hij ziet eruit als een verzopen kat. Zonder er goed bij na te denken bied ik hem een bak koffie aan.
‘Dat sla ik niet af,’zegt hij.

Hij vertelt me dat hij uit het ziekenhuis is weggelopen. Zijn opgezwollen voeten heeft hij kapot gelopen en de wonden waren gaan etteren. In het ziekenhuis hebben ze zijn voeten gedesinfecteerd en verbonden. Het zou het beste zijn als hij de hele nacht in het ziekenhuis zou blijven. Hij was te onrustig. Langer dan een half uurtje hield hij het daar niet uit.
Normaal is het van het ziekenhuis naar huis drie kwartier lopen. Nu, met die pijnlijke poten zou die er zeker anderhalf uur over doen.

Het was erg druk in zijn hoofd, dat had hij van zijn moeder. Hij had daar wel pilletjes voor ingenomen. Die wilden nog niet zo helpen. Hij was al meer in dit ziekenhuis geweest. Nu wist hij alleen niet welke kant hij op moest om thuis te komen. 
Vanmiddag was hij nog even langs geweest bij zijn zwaar depressieve moeder. Zij is suïcidaal, daarom zit ze in een verpleeghuis. Zijn moeder had hem gezegd, dat hij bij het ziekenhuis langs moest gaan voor zijn voeten. Dat deed hij braaf. Onderweg naar het ziekenhuis kwam hij toevallig langs de coffeeshop. Hij kon de verleiding niet weerstaan om een grammetje wiet te scoren.

Hij dacht dat ie de kant van de parkeergarage op moest. Het liep daar  dood. Dat muurtje over klimmen kon wel ... over dat muurtje … een sloot! Tot aan zijn middel plonsde hij daar in. Niet zo best voor zijn voeten …  zo’n gore sloot.
‘Den Haag’ stond op het informatiebord boven de weg … dat was de verkeerde kant op …  of toch niet? … hij moest nog ergens een plattegrondje hebben ... tureluurs werd hij van die krioelende sterren hoog aan de hemel. Alsof er van binnenuit tegen zijn schedeldak gebeukt werd, zo voelde het.
Zijn rugzak was godzijdank nog droog. De wiet in het zijvakje ook. Hij  plofte neer op een bank om een jointje te bouwen. Wiet en Javaanse jongens waren Manuel een puike combinatie. Hij nam een flinke lange hijs van zijn joint, hield de rook zo lang mogelijk in zijn longen en ademde weer uit. De heftige binnenwaartse druk op zijn schedeldak nam vrijwel meteen af. Langzaam kwam de  sterrenhemel  tot rust. Schuin boven hem hing een bord met grote oogverblindend witte letters op een knalblauwe achtergrond: ‘Oude Noorden’ … die kant moest hij op. Hij zat niet op een bank maar op de vlijmscherpe vangrail van de A13. Vòòr hem, op de grond lag zijn plattegrondje … zeiknat. Dat had hij niet meer nodig, nu wist hij weer precies hoe hij thuis moest komen ... eerst lopen richting Gordelweg ... oversteken … nee stoppen … het stoplicht stond op superknalrood. Manuel negeerde het. Er kwam toch niks aan.
Na een uurtje stond hij hier bij mij aan de deur te morrelen.

De koffie smaakte goed. Dat zei hij  tenminste: hij was er helemaal van bijgekomen.

Op tv zat dat ventje van  DWDD nog steeds vreselijk druk te lullen (met het geluid uit nog wel). Ik heb mijn tv snel uitgedrukt en ben naar bed gegaan.

zaterdag 9 mei 2015

GAST

Sjoerd, een collega van me,  is voor het eerst bij me op bezoek.
M’n vrouw is een dagje shoppen in Amsterdam. Met een vriendin.
Ze eten daar ook wat.
Sjoerd, een collega, eet vandaag bij mij. We gaan samen wat maken.
 ‘Wat wil je drinken? vraag ik.
‘Wat hebbie? vraagtie.
‘Pils, wijn, fris, sap.’
‘Rode of witte wijn?’
‘Ik heb alleen witte.’
‘Geef dan maar een biertje … o, eh, wat voor bier heb je eigenlijk in huis?
‘Ik heb altijd maar één soort, dat Best Bier, weet je wel? Moet je er een glas bij?
‘Nou nee, Jee, lamaar  …  doe maar een sappie, sinasappelsap graag.’
‘Sinasappelsap heb ik geloof ik niet, nee … wel  appelsap, lekkere koude appelsap.’
‘Prima, dan neem ik dat toch; maar eerlijk gezegd  hóéft sap van mij nooit zo koud te zijn ... op kamertemperatuur komt de zuivere vruchtensmaak  vaak veel beter tot zijn recht, vind ík dan, hoor.’
‘Jammer, maar dàt kan ik je niet aanbieden. Alle sappen die ik in huis heb, staan nu koud. Ik  kan natuurlijk nú wel even een pak appelsap uit de koelkast halen, dan is het  over een dikke twee uur wel op kamertemperatuur.’
‘Heb je ook abrikozen-perziksap koud staan?
‘Jazeker.’
‘Wil je dan voor mij een pak abrikozen-perziksap uit de koelkast halen … voor straks. Maar voor nu lust ik wel een  koud appelsapje van je.’

‘Na het werk moet ik altijd even bijkomen in mijn schommelstoeltje, die stoel waar jij nu zo lekker in zit, Sjoerd. Daar drink ik altijd een biertje, een koud Best Biertje. Maakt niet uit of het nou zomer of winter is.’
‘Proost Sjoerd, op een fijne avond.’
‘Ja, Jee, proost, een leuke avond.’
‘Stom hè? Ik vind dat Best Bier goed te drinken, maar mijn zonen noemen het zwerversbier.’
‘Die zonen van jou hebben geen verkeerde smaak, jongen,dat Best Bier is echt niet te zuipen, sorry hoor.

Iets anders …  heb jij misschien een kat in huis. Er hangt in dit huis een verstikkende kattenpislucht.’
‘Onze kater is een beetje kierewiet. Hij piest altijd náást in plaats van ìn zijn blauw – oranje kattenbak en zijn pies gaat  in, onder en tussen het zeil en het houtwerk zitten … en stinken natuurlijk. Schoonmaken is haast niet te doen. Vandaar die penetrante lucht.
‘Kijk, daar is Thijs, onze kater, de grote boosdoener. Ja, hè, dat komt nou allemaal door jou, hè Thijs, door jou zitten we hier samen in de stank, ouwe viespeuk.’ Thijs begint enthousiast te snuffelen aan Sjoerd, die angstig stijf met zijn knieën tegen elkaar gedrukt op mijn schommelstoel zit. Thijs kijkt Sjoerd even recht in zijn ogen en in een wip zit hij, luid spinnend, bij hem op schoot en staat hij te dauwtrappen op zijn corduroybroek. Onze kater heeft een voorliefde voor bange mannen.
Heel voorzichtig, om Thijs niet te storen, pakt hij zijn glaasje koude appelsap en neemt een paar slokken. Sjoerd vermant zich en durft Thijs voorzichtig te aaien. Voor Thijs is dan de lol er af en hij verdwijnt weer naar zijn hoekje in onze werkkamer.
‘Hebbie ons nieuwe uittenue al gezien, Jee? Bespottelijk toch?’
‘Zeker, dat blauw - oranje, het doet gewoon pijn aan mijn ogen, joh … weet  je wat ik denk, volgend seizoen worden we bij elke wedstrijd keihard uitgelachen en ingemaakt of andersom.’

‘Ja, zeker weten. Maar eh … zullen we dan nu eerst de keuken in gaan, Sjoerd? We eten peentjes en peultjes met biefstuk. Schil jij aardappelen? Een pond is wel genoeg voor ons tweetjes. De aardappelen staan in dat blauw-oranje mandje onder het aanrecht. Dan begin ik vast met de peultjes af te halen.’

vrijdag 8 mei 2015

SCHULD

Mijn schuld was het, jaren geleden al weer; dat is buiten kijf! Ik had hem gewoon aan de riem moeten houden. Sita loopt alsmaar aan me te trekken, zijn riem staat constant strak. Dat gaat de hele weg al zo, van ons huis naar het bos, toch gauw zo’n drie kilometer. Het gaat Sita niet snel genoeg. Ik heb geen idee hoe dat gaat bij honden. Van mensen weet ik het wel, dat ze al lol kunnen hebben over iets dat nog moet komen. Voorpret noemen we dat. Zullen honden ook zoiets hebben? Heeft hij er nu al plezier in om die lieve konijntjes straks de stuipen op hun lijfjes te jagen.
Ik kan absoluut niet sneller. De jongste hangt in een draagzak op mijn buik en slaapt als een roos. De oudste, Fred, loopt braaf aan mijn hand mee. Onder zijn vrije arm heeft hij zijn bal  … zijn onafscheidelijke bal. Van Fred weet ik het zeker. Hij heeft voorpret. Thuis zei hij al, dat hij met mij een balletje gaat trappen.
Het is juni en niet eens zo warm. Twintig graden. Normaal is het warmer. Wel fijn dat het niet zo druk is. Bij zesentwintig graden en hoger is kan je hier niet fatsoenlijk lopen.
Het voelt alsof mijn arm twintig centimeter langer is geworden, door dat gesleur van die klote hond. We gaan even op een bankje zitten met uitzicht op de plas. Ik laat Sita los. Hij rent linea recta naar het strandbadje en jaagt en passant een stel meeuwen op.  Met grote, hoge sprongen springt Sita het water in en zwemt een paar minuten rond. Hij schudt zich droog bij een stel mensen, dat staat te barbecueën. Twee van de barbecueërs lopen op Sita af, ze  schreeuwen en maken schoppende bewegingen naar hem. Nu heeft hij de schrik ook eens goed te pakken. Als een gek komt hij op ons afgerend en spettert ook ons nat door zich droog te schudden. Rudie, is wakker geworden van het gespetter van Sita en …. zo te ruiken heeft die kleine Rudie een verrassing voor me in zijn luiertje. Eerst even verschonen dan maar. Ik heb Sita aan een boom vastgezet en aan Fred heb ik geen omkijken, die vermaakt zich wel met … die magische bal.
We wandelen verder in de richting van het bos. Ik laat Sita daar los. Als een echte jachthond sjeest hij achter de konijnen aan, razendsnel is hij maar nooit krijgt hij een konijn te pakken. Bij een kleine open plek in het bos gaan we even zitten. Ik leg Rudie op zijn draagtas en ga even een balletje trappen met Fred. Hij heeft al een heel goede traptechniek. Veel kracht ook, voor zo’n ventje van vijf.  Je kan er natuurlijk nog niet veel van zeggen maar dat ie talent heeft, is een ding dat zeker is.
Sita hebben we al een hele tijd niet gezien en we moeten nu toch echt naar huis. Eten maken. Onderweg roepen we steeds: ‘Sita!’. Dat hoort hij en dan komt hij wel. Zo is het wel vaker gegaan.  Vandaag dus niet. Als we de drukke weg naar huis moeten oversteken, is ie er nog steeds niet.
Ook staat hij niet in onze achtertuin, ons hijgend op te wachten. Dat is ook wel eens gebeurd.
Het gaat nu heel anders. Rudie doet een middagdutje. Fred zit voor de tv. En ik heb net de prei gesneden, als de telefoon gaat. Politie. Ze hebben een hond gevonden. Met een chip in zijn oor. Mijn telefoonnummer staat er op. De politieagente vraagt of ik mijn hond kwijt ben.
Dat van die chip in Sita’s oor  was ik helemaal vergeten.
‘Dat klopt,’ zeg ik, ‘ik ben mijn hond kwijt. Hij is in het bos weggelopen. Hij liep los.’

De politieagente zegt dat ik van geluk mag spreken, dat mijn hond nog leeft, met al dat drukke verkeer. Ik kan hem bij het dierenasiel gaan ophalen. Voor de injecties, het gebruik van het hondenhok en de boete voor het los laten lopen moet ik honderd gulden neertellen. Allemaal door mijn schuld!

donderdag 7 mei 2015

BETTY

Vandaag wordt mijn mooie schoonzus Betty gecremeerd. Afgelopen zaterdag is ze op 88 jarige leeftijd overleden; op 16 juni zou ze 89 zijn geworden. Zeven weken geleden kreeg ze een herseninfarct en sindsdien heeft ze liggen worstelen met de dood. Veelal in stilte. Een enkele keer liet ze wat strijdvaardige kreten horen. Soms in het Nederlands soms in het Indonesisch. Ze is in Indonesië geboren, in Pangkalpinang. In de oorlog woonde ze daar ook.  Vijf jaar lang heeft ze  in het Jappenkamp, de Japanse versie van het concentratiekamp, gezeten. Van mijn schoonmoeder hoorde ik, dat niemand in dat kamp blijmoediger was dan Betty. Maar in haar doodsstrijd in het verpleeghuis, kwam angst en boosheid naar boven: ’Niet buigen voor die vent. Hij wil ons opsluiten, onze vrijheid afpakken!’
Die lieve Betty was degene, die mijn schoonvader (haar vader dus) de les las toen hij op kinderlijk jaloerse wijze, weigerde om kennis te maken met mij. Ze maakte haar vader duidelijk, dat haar jonge zusje, mijn huidige vrouw dus, best zelf kon uitmaken met wie ze door het leven wilde gaan. De kogel was daarmee door de kerk. Binnen een week na Betty’s interventie serveerde m’n schoonpapa me een lekker koud biertje en zat ik met hem te discussiëren over politieke en religieuze zaken.
De crematie is in Bergen op Zoom. Normaal gaan  mijn vrouw en ik met de trein. Maar omdat Betty een leuke, lieve  tante was voor onze kinderen, willen zij ook afscheid nemen van haar. We kunnen meerijden met onze oudste. Hij en zijn vrouw komen ons om tien uur ophalen. We rijden naar Dordrecht om onze jongste op te halen. Onderweg verdrijven we de spanning enigszins door te babbelen over de leuke nieuwe baan van onze schoondochter, de eerste stapjes van onze kleinzoon en de weergaloze Barcelona voetballer Messi, die de avond tevoren wonderschone doelpunten had gemaakt.
Twee uur te vroeg arriveren we bij het crematorium, dat is gebouwd op het terrein van een grote begraafplaats. We hebben ruimschoots de tijd voor een wandeling. Opvallend is dat tijdens de wandeling geregeld met ontzetting en verbazing gereageerd  wordt op met name de jonge doden.  Het grafje, met een tweeling, waarvan de een na acht dagen en de ander na negentien dagen overleed.  ‘ De ander kon echt niet zonder de een,’ is de strekking van de tekst op hun laatste rustplaatsje.
Betty is 88 geworden en wat haar betreft was het zeven weken eerder, tegelijk met haar herseninfarct, afgelopen geweest. Maar ja …. zeggen we dan altijd …. je hebt het niet voor het zeggen.
De witte kist, met Betty, staat centraal in de zaal. De fraaie sarong, opvallend simpel gedrapeerd over haar kist,triggert mijn tranen. Het is de sarong die bij Betty thuis over haar bankje lag. Bij binnenkomst …  het stemgeluid van Leonard Cohen die ‘Halleluja’ zingt … mijn tranen stromen.
Betty’s dochter en kleindochters nemen zeer tegen hun zin afscheid van hun moeder en oma. Mijn vrouw schreef nog een mooi briefje aan haar zo geliefde ouwe zus. Ze scheelden ruim twintig jaar. Mijn vrouw leest het briefje voor… het kleine meisje dat bij Betty mocht logeren … Betty als voorbeeldmoeder en -gastvrouw ….  Betty, die zo gezellig kon praten en goed kon luisteren …… ze zal Betty’s positieve, opgeruimde, energieke persoonlijkheid  missen. Net als alle aanwezigen hier