Sjoerd, een collega van
me, is voor het eerst bij me op bezoek.
M’n vrouw is een dagje shoppen
in Amsterdam. Met een vriendin.
Ze eten daar ook wat.
Sjoerd, een collega, eet
vandaag bij mij. We gaan samen wat maken.
‘Wat wil je drinken? vraag ik.
‘Wat hebbie? vraagtie.
‘Pils, wijn, fris, sap.’
‘Rode of witte wijn?’
‘Ik heb alleen witte.’
‘Geef dan maar een biertje
… o, eh, wat voor bier heb je eigenlijk in huis?
‘Ik heb altijd maar één soort,
dat Best Bier, weet je wel? Moet je er een glas bij?
‘Nou nee, Jee, lamaar … doe
maar een sappie, sinasappelsap graag.’
‘Sinasappelsap heb ik geloof
ik niet, nee … wel appelsap, lekkere
koude appelsap.’
‘Prima, dan neem ik dat toch;
maar eerlijk gezegd hóéft sap van mij
nooit zo koud te zijn ... op kamertemperatuur komt de zuivere
vruchtensmaak vaak veel beter tot zijn
recht, vind ík dan, hoor.’
‘Jammer, maar dàt kan ik
je niet aanbieden. Alle sappen die ik in huis heb, staan nu koud. Ik kan natuurlijk nú wel even een pak appelsap
uit de koelkast halen, dan is het over
een dikke twee uur wel op kamertemperatuur.’
‘Heb je ook abrikozen-perziksap
koud staan?
‘Jazeker.’
‘Wil je dan voor mij een
pak abrikozen-perziksap uit de koelkast halen … voor straks. Maar voor nu lust
ik wel een koud appelsapje van je.’
‘Na het werk moet ik
altijd even bijkomen in mijn schommelstoeltje, die stoel waar jij nu zo lekker
in zit, Sjoerd. Daar drink ik altijd een biertje, een koud Best Biertje. Maakt niet
uit of het nou zomer of winter is.’
‘Proost Sjoerd, op een fijne
avond.’
‘Ja, Jee, proost, een
leuke avond.’
‘Stom hè? Ik vind dat Best
Bier goed te drinken, maar mijn zonen noemen het zwerversbier.’
‘Die zonen van jou hebben
geen verkeerde smaak, jongen,dat Best Bier is echt niet te zuipen, sorry hoor.
Iets anders … heb jij misschien een kat in huis. Er hangt in
dit huis een verstikkende kattenpislucht.’
‘Onze kater is een beetje
kierewiet. Hij piest altijd náást in plaats van ìn zijn blauw – oranje kattenbak
en zijn pies gaat in, onder en tussen
het zeil en het houtwerk zitten … en stinken natuurlijk. Schoonmaken is haast
niet te doen. Vandaar die penetrante lucht.
‘Kijk, daar is Thijs, onze
kater, de grote boosdoener. Ja, hè, dat komt nou allemaal door jou, hè Thijs, door
jou zitten we hier samen in de stank, ouwe viespeuk.’ Thijs begint enthousiast
te snuffelen aan Sjoerd, die angstig stijf met zijn knieën tegen elkaar gedrukt
op mijn schommelstoel zit. Thijs kijkt Sjoerd even recht in zijn ogen en in een
wip zit hij, luid spinnend, bij hem op schoot en staat hij te dauwtrappen op zijn
corduroybroek. Onze kater heeft een voorliefde voor bange mannen.
Heel voorzichtig, om Thijs
niet te storen, pakt hij zijn glaasje koude appelsap en neemt een paar slokken.
Sjoerd vermant zich en durft Thijs voorzichtig te aaien. Voor Thijs is dan de
lol er af en hij verdwijnt weer naar zijn hoekje in onze werkkamer.
‘Hebbie ons nieuwe
uittenue al gezien, Jee? Bespottelijk toch?’
‘Zeker, dat blauw -
oranje, het doet gewoon pijn aan mijn ogen, joh … weet je wat ik denk, volgend seizoen worden we bij
elke wedstrijd keihard uitgelachen en ingemaakt of andersom.’
‘Ja, zeker weten. Maar eh
… zullen we dan nu eerst de keuken in gaan, Sjoerd? We eten peentjes en
peultjes met biefstuk. Schil jij aardappelen? Een pond is wel genoeg voor ons
tweetjes. De aardappelen staan in dat blauw-oranje mandje onder het aanrecht.
Dan begin ik vast met de peultjes af te halen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten