Ik word wakker van het
gemorrel van een sleutel in het slot van de voordeur. Voor de tv ben ik in
slaap gevallen. In de gauwigheid zie ik de mislukte clownskop van Matthijs van
Nieuwkerk. Het is tien voor half twee in de nacht. Ik verwacht niemand meer. Mijn vouw is al
vanaf half twaalf onder zeil. Mijn kinderen zijn al jaren de deur uit.
Ik sla met mijn vuist op
de deur: ‘ Wat moet dat daar?! Oprotten. Dit is niet jouw huis!’zeg ik zo stoer
als ik maar kan.
‘Oh, sorry, ja, nu zie ik
het ook. Ik sta bij de verkeerde deur, sorry, nogmaals. Ik ben Manuel, je
buurman van nummer tweehonderd zevenentachtig. Ik herken zijn stem. Hij ziet
eruit als een verzopen kat. Zonder er goed bij na te denken bied ik hem een bak
koffie aan.
‘Dat sla ik niet af,’zegt
hij.
Hij vertelt me dat hij uit
het ziekenhuis is weggelopen. Zijn opgezwollen voeten heeft hij kapot gelopen
en de wonden waren gaan etteren. In het ziekenhuis hebben ze zijn voeten
gedesinfecteerd en verbonden. Het zou het beste zijn als hij de hele nacht in
het ziekenhuis zou blijven. Hij was te onrustig. Langer dan een half uurtje
hield hij het daar niet uit.
Normaal is het van het
ziekenhuis naar huis drie kwartier lopen. Nu, met die pijnlijke poten zou die
er zeker anderhalf uur over doen.
Het was erg druk in zijn
hoofd, dat had hij van zijn moeder. Hij had daar wel pilletjes voor ingenomen.
Die wilden nog niet zo helpen. Hij was al meer in dit ziekenhuis geweest. Nu wist
hij alleen niet welke kant hij op moest om thuis te komen.
Vanmiddag was hij nog even
langs geweest bij zijn zwaar depressieve moeder. Zij is suïcidaal, daarom zit
ze in een verpleeghuis. Zijn moeder had hem gezegd, dat hij bij het ziekenhuis
langs moest gaan voor zijn voeten. Dat deed hij braaf. Onderweg naar het
ziekenhuis kwam hij toevallig langs de coffeeshop. Hij kon de verleiding niet
weerstaan om een grammetje wiet te scoren.
Hij dacht dat ie de kant
van de parkeergarage op moest. Het liep daar dood. Dat muurtje over klimmen kon wel ... over
dat muurtje … een sloot! Tot aan zijn middel plonsde hij daar in. Niet zo best
voor zijn voeten … zo’n gore sloot.
‘Den Haag’ stond op het informatiebord
boven de weg … dat was de verkeerde kant op … of toch niet? … hij moest nog ergens een
plattegrondje hebben ... tureluurs werd hij van die krioelende sterren hoog aan
de hemel. Alsof er van binnenuit tegen zijn schedeldak gebeukt werd, zo voelde
het.
Zijn rugzak was godzijdank
nog droog. De wiet in het zijvakje ook. Hij plofte neer op een bank om een jointje te
bouwen. Wiet en Javaanse jongens waren Manuel een puike combinatie. Hij nam een
flinke lange hijs van zijn joint, hield de rook zo lang mogelijk in zijn longen
en ademde weer uit. De heftige binnenwaartse druk op zijn schedeldak nam vrijwel
meteen af. Langzaam kwam de sterrenhemel
tot rust. Schuin boven hem hing een bord
met grote oogverblindend witte letters op een knalblauwe achtergrond: ‘Oude
Noorden’ … die kant moest hij op. Hij zat niet op een bank maar op de vlijmscherpe
vangrail van de A13. Vòòr hem, op de grond lag zijn plattegrondje … zeiknat.
Dat had hij niet meer nodig, nu wist hij weer precies hoe hij thuis moest komen
... eerst lopen richting Gordelweg ... oversteken … nee stoppen … het stoplicht
stond op superknalrood. Manuel negeerde het. Er kwam toch niks aan.
Na een uurtje stond hij
hier bij mij aan de deur te morrelen.
De koffie smaakte goed.
Dat zei hij tenminste: hij was er
helemaal van bijgekomen.
Op tv zat dat ventje van DWDD nog steeds vreselijk druk te lullen (met
het geluid uit nog wel). Ik heb mijn tv snel uitgedrukt en ben naar bed gegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten