zaterdag 30 mei 2015

BROOD

Op zaterdag aten we nooit warm. Alleen brood. Op een willekeurige zaterdag in 1969, werden flink wat broden ‘verslonden’. Ga maar na: we zaten met zijn elven aan tafel. Pa, ma, en acht kinderen. De jongste zat nog in de kinderstoel en ik was met m’n negentien jaar de oudste. We aten allemaal het liefst slap wit brood. Het nog iets slappere King Cornbrood  werd later bij ons populair. We dronken er kopjes thee bij. Met twee schepjes suiker. 

Voor Ed, dat kleine manneke in de kinderstoel maakte mijn zus een boterham klaar met muisjes. Dik boter smeerde ze er op om die muisjes vast te plakken. Ze sneed de boterham in kleine stukjes en voerde ze aan Edje.

Behalve de kleintjes griste iedereen de sneetjes brood, uit de broodzak. Lang niet alle die graaiende handen, waren schoon. Controleer dat maar eens, met zo’n groot gezin of iedereen netjes zijn handen gewassen heeft, voor het aan tafel gaan.  Broodmandjes, misschien wel wat hygiënischer,  kende mijn moeder blijkbaar niet.

Het was druk aan tafel. Er werd gelachen, gehuild, gezongen, gemopperd, geschopt, geknepen en geduwd. Theekopjes kieperden om, messen vielen op de grond en Edje gooide zo af en toe wat stukjes brood, die hij niet bliefde, in het rond. Dan zei mijn moeder kalm:
’Jongens, jongens, nu even rustig, hè?!’ Dan waren we stil … en na een paar minuten barstte het kabaal weer los.
Dan sloeg mijn vader hard met zijn vuist op tafel, waar we erg van schrokken:
 ‘En nou verdomme allemaal koppen dicht!’
Dan waren we stil … en na een paar minuten  …

Met mes en vork eten deden we nooit. Alleen met een mes. We gebruikten onze vingers als vork. Met duim en wijsvinger schoven we de restjes jam, chocopasta en pindakaas van het mes en likten dan onze vingers af ... veel makkelijker was natuurlijk het mes aan beide kanten schoon te likken … dat deden we eerlijk gezegd veel liever. Voor mijn drie kleine broertjes, maakte mijn moeder de boterhammen klaar. Om de beurt riepen die ventjes dan:
’Ma, mag ik nog een boterham?’
‘Natuurlijk, jongen. Wat wil je er op?’
Heel vaak was dat pindakaas. Soms moest er hagelslag op, muisjes of chocoladepasta. Mijn moeder maakte de boterham op het bord klaar, sneed hem in vier grote stukken, gaf het bord aan haar zoontje en zei:
‘Rustig eten en goed kauwen, jongen.’ Het volgende mannetje zat daarna alweer met zijn bordje klaar. Mijn moeder kwam zo nauwelijks aan eten toe. Zij heeft dan ook nooit hoeven lijnen; zeker in die periode niet.

Er was ook hartig broodbeleg. Kaas en vleeswaren als blikzult, rookvlees, tongenworst en ham. Daar werd niet zo enthousiast van gegeten. Vooral door de allerkleinsten niet. Die hadden het liefst zoetigheid. De kaas ging meestal wel op. Van de vleeswaren verdween veel in de vuilnisbak. Mijn vader vond dat zonde en zei dat er voortaan alleen nog maar kaas als hartig gekocht zou worden …en ham …ook, zei hij er nog vlug achteraan, want: dat lustte hij graag: een gebakken eitje met daaronder een gebakken plakje ham.

Mijn moeder maakte altijd een soort ‘hamgrapje’:
 ‘… ham, daar gaat je mond van dicht …’, zei ze dan. Probeer het maar eens. Als je het woord ‘ham’ zegt, dan gaat op het einde van dat woord je mond dicht. Leuk hè?!

Mijn vader bakte graag eitjes op de zaterdag … en wie dat wilde, kreeg er een plakje ham onder. Hij bakte voor zichzelf meestal twee eieren op twee plakken ham. Daar werkte hij per slot van rekening heel hard voor.   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten