Nadat ik bij de slager een
pond gemengd gehakt en een ons blikzult heb gekocht, fiets ik naar Bristol voor
een paar korte broeken. In een reclameblaadje zag ik dat korte broeken in de
aanbieding zijn. Nog geen vijftien euro voor een kort broekje tot halverwege de
bovenbenen. Precies het broekje dat ik zoek. Van die wijde, ietwat slobberende,
zogenaamd korte broeken, tot op of over de knie, houd ik niet.
Mijn maat weet ik nooit
precies. Ik denk vierendertig; zeker weten doe ik het niet. Een verkoopster kan
vast wel even mijn maat opnemen. Een jongedame met een mouwloze donkerblauwe werkjas,
is bezig bij een rek om groene t-shirtjes van kleerhangers af te halen en er
blauwe t-shirtjes voor in de plaats te hangen. Geen leuk werk. Ze heeft er, zo
te zien, niet erg veel zin in. Met een norse uitdrukking op haar gezicht smijt
ze de groene t-shirtjes als natte vaatdoeken in een grote gele plastic zak. Veel
moeite om leuk op haar werk te verschijnen, heeft ze niet gedaan. Het enige aantrekkelijk
aan haar vind ik haar betrekkelijk grote borsten. Maar eigenlijk passen die helemaal
niet bij haar figuur. Klein en tenger is ze. Een meisje nog. Hooguit zeventien.
Ze is nog weinig in de zon geweest. Haar gezicht en ook haar benen zijn nog erg
wit. Ze heeft wallen onder haar ogen, alsof ze een paar nachten niet of
nauwelijks geslapen heeft. Een beetje trieste indruk maakt ze al met al op mij.
Triest en een beetje verwaarloosd.
Voor klanten is het altijd
prettig als het verkopend personeel een frisse, opgewekte indruk maakt. Bij
Bristol heeft dat blijkbaar geen prioriteit. Af en toe zie ik de verkoopster schichtig mijn
kant opkijken. Ze moet me waarschijnlijk in de gaten houden. Ik ben misschien
wel die winkeldief op rooftocht; stiekem bezig mijn grote rooie Dirk van der
Broek-tas vol te stouwen met Bristol-spulletjes. Weet zij veel.
Wat ik nu moet weten is: welke
maat korte broek ik moet hebben. Ik stap met mijn vraag op het tengere verkoopstertje
af. Zenip, zo heet ze, kijkt me vriendelijk aan en pakt een meetlint uit haar
jaszak.
‘Ik zal even uw heupmaat
opmeten, meneer,’ zegt ze. Haar stem heeft een mooie, donkere klank. Had ik
niet verwacht.
‘U heeft maat vierendertig,
meneer. Er hangen nog genoeg broekjes van die maat in dat rek daar, waar u net
stond.’
Ik bedank haar en ga even
later met drie korte broeken het pashokje in. Ze heeft het goed opgemeten. Maatje vierendertig
past me uitstekend. En de broeken hebben, precies wat ik wilde, de juiste
lengte.
Ik koop een spijkerstof,
een corduroy en een katoenen beige broek. Het is lekker weer, dus ik houd de
beige broek maar gelijk aan. De lange broek, die ik aan had toen ik Bristol
binnenliep, heb ik in mijn Dirk van der Broek-tas gepropt; bovenop het gehakt
en de blikzult. Om af te rekenen leg ik bij de kassa, samen met twee van de
drie broeken, die ik wil kopen, het prijskaartje en de streepjescode neer van de
derde broek, die ik dus al aan heb. De filiaalchef wordt er bijgehaald, want zo
iets heeft het kassa-meisje nog niet eerder meegemaakt. Hij doet een beetje
moeilijk … wil dat ik hem weer ga uittrekken … maar daar begin ik niet aan ... hij heeft immers
alle betalingsgevens ... Uiteindelijk gaat de man accoord.
Met opgeheven hoofd stap
ik de Bristol uit. Het is heerlijk buiten. Eindelijk echt korte-broeken-weer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten