donderdag 30 april 2015

ANGST

Door mijn gespit, gescheld en gefit, voelt mijn vrouw zich gedwongen uit ons huis te vertrekken. Anders gezegd: onze relatie te verbreken.
Ik zeg tegen haar: ‘Zoek nou maar snel een ander huis, je hoeft er niet op te rekenen dat ìk hier weg ga!
Mijn vrouw vraagt zich hardop af waarom ze me niet veel eerder verlaten heeft. Al die jaren, ruim vijfenveertig jaren, had ze de valse hoop, dat het wel goed zou komen tussen ons, terwijl haar lichaam, haar iets heel anders vertelde.
Ik heb daarentegen al die jaren, tot en met vandaag, goede hoop,  dat het allemaal goed komt. Valse hoop heb ik niet. Ben hooguit een beetje naïef. Verdrietig word ik  als je me zegt, dat het je lichaam was, dat me verstootte. Hoe dan ook, lieve vrouw van me: ìk hou nog steeds van je, bewonder je, ben trots op je. Al ben je zevenenzestig, ook lichamelijk vind ik je nog altijd een aantrekkelijke vrouw. Dat gaat nooit mee over. De tijd van de ‘love’-click tussen ons beiden is vrees ik definitief voorbij.
Op ons zelf gemaakte lila trouwkaartje, gedateerd 6 april 1970, staat rondom wat bloemetjes, de tekst:
 Jee & Cee gaan trouwen, want zij houden echt van elkaar.
 ‘Hoe kan je zeggen, dat je veel van me houdt,’ vraagt mijn vrouw, ‘als je me toch steeds weer wantrouwt, afstoot, kleineert, bekritiseert, bang maakt en (vals) veroordeelt. Of is dit juist vragen om aandacht, om  liefde? Zeg je nu, dat je veel van me houdt, omdat je bang bent alleen te komen staan? Zou die angst nu het enige zijn dat ons nog bindt? ‘Woede’ is eigenlijk angst. Zou dat het zijn in ons chagrijn tegenover elkaar? Angst is een slechte raadgever. Scheidingsangst, verlatingsangst, doodsangst, verliesangst …. Bestaan daar therapieën voor?’
Nadat zich bij mij de bipolaire stoornis openbaarde, vijftien jaar terug, is er een verwijdering tussen mijn vrouw en mij ontstaan. Ze werd bang van me en creëerde afstand tussen ons. Sindsdien slapen we ook niet meer in één bed.
Mijn vrouw zei:’In dat jaar, 2001, brak er iets in me: ik kon niet meer van je houden’.
Toen ik drie jaar terug, in 2012,  psychotisch werd, door mijn eigen stomme schuld  (‘medicijn-ontrouw’) werd de kloof tussen ons nog breder. M’n vrouw was razend. Ze wilde me zo snel mogelijk de deur uit hebben. Toch woon ik vandaag nog steeds bij haar. Hoe dat komt? Omdat ik zo vreselijk zielig stond te doen:
‘Ik heb zo weinig geld,’ zei ik,’ op mezelf wonen kan ik gewoon niet betalen.’  Toen heeft ze het er maar bij laten zitten.    

Maar ook vòòrdat in  2001 die bipolaire stoornis zich bij mij openbaarde, was er tussen mijn vrouw en mij al een ander soort stoornis actief, waarover later meer.

woensdag 29 april 2015

DICHTBIJ

In de loop van de volgende dag vraag ik m’n vrouw, wat er nou loos was gisteren.
‘Je kwam te dichtbij,’ zegt ze, ‘dat deed me verkillen.’  
’Zo fijn om weer wat dichter bij je te zijn,’iets dergelijks zei ik.. Ze klapte onmiddellijk dicht; maakte zich van me los en ging naar bed. Ik maakte mijn blog af; zette de ramen in de woonkamer wijd open om het vertrek te luchten; hard nodig want mijn vrouw rookt als een schoorsteen.
De andere dag is de sfeer bij het opstaan om te snijden. ’t Was gisteren nogal frustrerend aan het einde van de dag. Zoenen is er natuurlijk niet meer bij en zelfs zo iets simpels als ‘goedemorgen’ krijgen we geen van beiden onze strot uit. Ik maak koffie voor mezelf (twee kopjes); als zij koffie wil moet ze het maar zèlf zetten, aju paraplu!.
Waar is in godsnaam die warmte ineens gebleven. Die zit wel degelijk ergens in mijn lijf. Zonder warmte ook geen ‘Samenspraak’, mijn vrijwilligersklus voor vandaag: converseren met de Poolse Aniela. Zij wil dolgraag Nederlands leren spreken.  Van elf tot één uur, werk ik met Aniela en daarna ga ik, nu ik toch in de buurt ben, even naar de bieb, een boek inleveren (‘Platform’ van Michel Houellebecq; grandioos!).
Vlakbij de kade, waar ik woon, staat halverwege het fietsers- en voetgangersbruggetje over de Rotte, mijn bovenbuurman Firas, een Syrische asielzoeker, zwemvogels te fotograferen. ’t Is niet veel bijzonders, wat daar rondzwemt: eenden, meerkoetjes, ganzen, waterhoentjes, zwanen, een paar futen dan heb je het wel gehad. O ja en niet te vergeten een walgelijke hoeveelheid meeuwen. Firas (31), uit Aleppo, is nu bijna twee jaar hier. Volgens hem hebben ze in Syrië dezelfde vogels. Ze worden daar, nogal logisch,  anders genoemd. Hij leert al een tijdje Nederlands. Hij wijst opeens naar een stel futen in de Rotte en in perfect Nederlands zegt hij: ‘Kijk daar eens … eenden.’
In het Engels, geeft Firas toe, dat hij niet veel verstand van vogels heeft. Van geld wel …. daar weet hij veel meer van af. In Syrië was er voor hem werk zat als econoom. Hij moest helaas vluchten voor het oorlogsgeweld daar. In Nederland komt hij als econoom nu zeker nog niet aan de bak.
Firas gaat verder met fotograferen. Ik ga naar huis. Nog steeds niemand thuis. Geen idee waar ze is. Moet kunnen natuurlijk. Vandaag is mijn kookbeurt. Ik houd ervan om vroeg te eten; half zes zo. Als ze op tijd thuis is, vind ik het prima.  Als ze later thuiskomt moet ze me gewoon bijtijds bellen, dan zorg ik dat we later kunnen gaan eten. Simpel! Vandaag eten we lekker makkelijk: doperwten, Vlaamse patatten, appelmoes en Mexicaanse wraps.
Kwart over vijf is ze thuis. Netjes op tijd dus. Ik vraag haar niet waar ze geweest is. Moet zij weten. Aan de eettafel zitten we niet meer recht maar schuin tegenover elkaar. Zo vermijden we elkaars blik … wat in ieder geval onnodige heibel voorkomt. We hebben het nog even over gisterennacht, toen ze ineens weg liep.
‘Jee (zucht), het gaat me veel te snel, dat gezoen,
En dat gestreel over mijn billen,’zegt ze,
‘ik weet niet eens of ik dat nog wel wil.’

‘Waar mag ik je dan nog wel strelen?’vraag ik.
‘Over je bolletje?’ vraag ik. Ze knikt
‘Over je schouders? Vraag ik. Ze knikt
‘Over je rug?’ vraag ik. Ze schudt nee.
‘Over je armen, je borsten, je buik, je billen en je benen dan? vraag ik. Op alles schudt ze nee.
‘Dat is toch absurd!?’ zeg ik.

‘Ik wìl dit in ieder geval zo niet,’ zeg ik, ‘kijk maar alvast uit naar een andere woning en reken er niet op dat ik hier weg ga!’

dinsdag 28 april 2015

WARMER

Het is weer helemaal mis in de relatie met mijn vrouw. Ik was  tamelijk euforisch in ‘LOVE’, iets wat ik kort geleden schreef. We stoppen met schiften, schelden, pesten en spitten. ‘Weer normaal doen’ is het motto. Prima maar ik wil wel een warmere relatie dan de laatste vijftien jaar. Mijn vrouw vindt dat ook prima.
Dus: we gaan elkaar weer zoenen en strelen. Dat doet goed. Nu voel ik, wat ik gemist heb. Ook bij het slapen gaan en opstaan, raken we elkaar weer voorzichtig aan.  Ik grijp echt elke gelegenheid aan,  om zo een beetje te kunnen vrijen. Elke keer als ik weg ga en thuis kom doen we dat.  Ik geniet volop…. ben natuurlijk niet veel gewend.
Wie er precies begint weet ik niet eens meer, maar we staan zomaar ineens te  tongen, ja heus: te tongen. Dat dat nog mogelijk is tussen ons! Tongen windt me altijd erg op. Ik krijg in no time een stijve. Ook nu weer. We staan behoorlijk close tegen elkaar. Zal ze hem voelen? Die stijve van me? Ik hoop het niet. Daar heeft ze zo’n hekel aan. Ja hoor, ze heeft hem gevoeld. Ze gaat al een klein stukje met haar onderlijf naar achteren. Dat is één van die dingen, die ze over mij in haar hoofd heeft gezet hè. Neuken is het enige wat ik wil. Een vakantie kan leuk zijn, het eten en drinken heel lekker, een feestje gezellig maar mijn vrouw denkt, dat het voor mij alleen maar okee is als er lekker geneukt kan worden. Natuurlijk … ik doe ‘het’ heel graag en liefst zo veel mogelijk, zoals vrijwel elke gezonde man. Waar of niet? Maar zoals zij het stelt is het overdreven.  
Ze heeft dus die stijve voor honderd procent zeker, gevoeld. Ze ging een klein stapje achteruit, hield er verder haar mond over.  Dat tongen hielden we er in, vooral bij het goedenacht wensen. Ik houd haar alleen maar niet meer al te stevig vast  en beperk het tongen tot een paar seconden. Zo houd ik een opkomende geilheid redelijk binnen de perken.
Het is nu alweer de zevende dag van ons project ‘normaal doen, met warmte’. We hebben het weer wat gezelliger, gaan lekker uit eten, hebben leuke gesprekjes, doen af en toe een spelletje, zoenen en strelen lekker, kortom: dat wordt weer wat. Hoera!
’s Avonds, rond middernacht, schrijf ik zoals gewoonlijk nog aan mijn blog.  Komt mijn vrouw tegen me aan staan, in haar nachtpon.
‘Nou, Jee, ik ga slapen. Welterusten.’
 We zoenen.  Zij streelt mijn arm. Ik streel haar rug, haar  billen en zeg:
’Ik ben zo blij, dat ik je nu weer een stuk dichter bij me voel.’
Terwijl ik die woorden uitspreek, bevriest ze. Ze stopt met strelen en zonder verder een woord te zeggen verdwijnt ze naar haar slaapkamert.
Is de normale, warme periode nu alweer ten einde?  
Kwam ik met mijn woorden misschien te dichtbij?

maandag 27 april 2015

KONINGSDAG 2015

Onderweg naar Dordrecht, ik ben vanuit Rotterdam op de fiets gegaan, moet ik opeens vreselijk schijten. Mijn doel deze dag is weliswaar de heisa rond onze koning en zijn familie te ervaren. Maar die splinter moet echt eerst uit mijn rug.
Gelukkig woont mijn zoon, met vrouw en kind in het centrum van Dordt, dus ga ik daar even poepen. Ik twijfel even of ze d’r  wel zijn, want ze waren een lang weekend naar Gent. Ze zijn thuis en ik mag gelijk doorrennen naar hun wc, mijn schoondochter heeft de toiletdeur al open gezet. Het ‘ei’ is gelegd voordat ik er erg in heb. Wat geeft het toch, kortstondig, een blij, dankbaar en tintelend gevoel in je lijf: zo’n drol, die na lange tijd krampachtig te zijn teruggeduwd,  de wijde wereld mag verkennen. Het feestelijke gevoel heerst voornamelijk in de streek rond de anus en kruipt heel langzaam omhoog de endeldarm in. Het is een prikkelend, goed warm  bubbelbadje voor de anus en alle endeldarmfauna.
Daar ben ik natuurlijk niet voor naar Dordrecht gekomen. Het ging mij om het feestvarken, dat die dag in die stad zou zijn. Ik drink het glas met lekker koud (en nat) water, dat mijn schoondochter mij aanreikt,  in één teug leeg. Als ze me dan ook nog koffie gaan aanbieden vind ik het welletjes: ‘Ik duik de drukte in, bye, bye en bedankt voor alles.’
Het  is  elf uur als ik het oude centrum in duik. Het is niet eens zo druk. Met dit mooie weer  had ik massa’s mensen verwacht. Ze staan wel drie, vier rijen dik, achter dranghekken, langs het water. Maar het is veilig. Ik was bang, dat toeschouwers elkaar  in de drukte, per ongeluk het water in zouden duwen.
Ik loop met mijn fietsje aan de hand langs de Grote Kerk, fietsen mag hier niet meer. Een stadswacht begint ongevraagd tegen me te praten. Moet kunnen.
‘U mag uw fiets wel meenemen, meneer. ’t Is druk hoor! HIJ is er al hoor! Houd uw fiets maar  bij de hand. Hij wordt hier zo gestolen of door de politie meegenomen,jaaa, dat kan gebeuren … namelijk als uw fiets hinderlijk in de weg.’ Ik zet mijn fiets dubbel op slot aan een paaltje tegenover de Grote Kerk en ga te voet verder. Bij het  bruggetje waar Z.K. Hoogheid en zijn gevolg zo dadelijk de stad in zullen varen, maak ik wat foto’s van de drukte. Een de oren teisterend getoeter kondigt de komst van de jarige Job aan.  Hij, zijn vrouw en zijn kinderen wuiven ontspannen naar het gepeupel, dat ‘Oranje Boven’ zingt. Een aantal stuurs kijkende mannen loopt tegen de drukte in met een demonstratiebord waarop aan de ene kant de leus staat:’Leve de republiek’ en aan de andere kant: ‘Je suis républicain’.
Ik maak nog wat foto’s van vòòr en na de drukte rond het passeren van onze ex -  prins Pils. Mijn missie in Dordrecht is dan volbracht. Ik zoek en vind mijn fiets. Op een bankje daar vlakbij,  verorber ik mijn twaalfuurtje. Met windje tegen, fiets ik weer terug naar Rotterdam.   

Ere wie ere toekomt: Willem - A komt met een onvergetelijk originele one-liner over Dordt … ‘Mensen,’zegt hij,  ’jullie maken hem af hè? Hier komt ie: Hoe korter  bij Dordt, hoe MOOIER het wordt. 
’Hi hi. ha ha, and they're coming to take him away ha-haaa, they're coming to take him away ho ho hee hee ha haaa, to the funny farm, where life is beautiful all the time and they're coming to take him away hi hi, ha haaa.

zondag 26 april 2015

Dordt

Vandaag Koningsdag. Hoera. Onze Koning Willem Alexander wordt 48 jaar. Nederland viert feest. Dordrecht is het epicentrum van de festiviteiten. De verjaardag van deze koning wordt gevierd in nieuwe stijl. In ieder geval geen koekhappende, zaklopende en spijker poepende leden van het Koninklijk Huis.
De weersvoorspellingen zijn niet zo rooskleurig voor deze dag. Als weer toch beter blijkt uit te pakken dan de voorspelling  dan vrees ik dat het overvol zal worden in Dordrecht. Met name door de belangstelling uit Dordt zelf plus de door mij verwachte massale toeloop uit Rotterdam en Breda en omgeving. Het kan haast niet anders of er zullen vele feestgangers in een van de talrijke  Dordtse wateren belanden.
Mocht het vandaag toch nog lekker weer zijn dan ga ikzelf  ook even naar Dordt. Hier en daar wat fotootjes maken.  Ik ga geen moeite doen om Koninklijk stel te zien smilen en  zwaaien naar het volk. Dat zou me alleen maar irriteren.
Wel wil ik de opwinding bij het publiek proeven kort voordat  Willem-Alexander en Maxima langskomen. En ik wil ervaren hoe het publiek er bij staat wanneer het Koninklijk Stel alweer een paar minuten weg is.
Dat kleine kinderen en dronken mensen blij zijn met dit feestje, kan ik me heel  goed voorstellen. Met waanzinnig veel plezier denk ikzelf  terug aan de Koninginnedagen van mijn jeugd: met leuke straatspelen, verkleedpartijen, goochelaars, poppenkast, wagenspelen, tamboerkorpsen enzovoorts.  
Maar  de kinderlijke vreugde, het onnozele genot, dat de toch als redelijk mondig en normaal te beschouwen toeschouwer uitstraalt gedurende de festiviteiten ter gelegenheid van de verjaardag van onze Koning, is op zijn zachtst gezegd verontrustend.
Per jaar kost het Koningshuis veertig miljoen euro, dat is bijna twee euro vijftig per jaar per Nederlander.  Hieperdepiep hoera! Hoera!! Met die veertig miljoen euro per jaar zouden bijvoorbeeld vele gedupeerde klantjes en werkers in de zorg bijzonder blij zijn. En jaarlijks veertig miljoen extra voor de veiligheid van Afrikaanse asielzoekers bij hun riskante reis over de Middellandse Zee. Er zouden honderden mensenlevens zouden gered worden.
Die jaarlijkse veertig miljoen euro die Koning Willem krijgt, zijn voor zijn moedertje, zijn vrouwtje, zijn kindertjes, zijn hofhouding, zijn gebouwen, zijn vliegtuigen, fauna beheer, auto’s, bezoeken aan het buitenland (reisjes met en zonder aanhang),  zijn  jachtgeweren en – plezier. Mogen zijn kinderen vandaag bij het feest in Dordt zijn? Geen idee. Als ik die kop van Amalia zie. Krijg ik het vieze vermoeden dat ze zeer tegen haar zin moet gaan lopen lachen en zwaaien naar die ‘halve zolen’ aan de kant.

 Als een volgevreten, aangeklede dikke kikker, identificeert Willem Alexander zich met succesvolle Nederlanders, (voornamelijk succesvol in de door hem zo geliefde sporten als voetballen, hockey en zwemmen.). Dan is hij in zijn element. De organisatoren bieden hem en zijn Maxima,  de beste plaatsen in het stadion. Met zijn rode stropdas, zijn blauwe blazer, zijn witte overhemd is hij de verpersoonlijking van de succesvolle, zwaaiende, wapperende driekleur, de Nederlandse vlag. 

zaterdag 25 april 2015

GEUR

Het is wat benauwd in huis het ruikt een beetje muf. Overal gooi ik de ramen open. Ik dacht, dat m’n vrouw niet thuis was, dus ik loop pardoes haar kamer in om ook daar een raampje open te zetten. Ze ligt in haar bed met haar kruin naar mij toe. Ze heeft oordopjes van haar mp3-speler in. Meeneuriënd met het  muziekje dat ze op heeft, streelt ze met haar linkerhand haar buik en borsten. Ze heeft haar benen iets gespreid. De palm van haar rechterhand ligt op haar schaambeen en ik zie dat ze haar middelvinger vliegensvlug laat bewegen. Over haar clitoris natuurlijk. Ze heeft me niet zien of horen binnenkomen, anders zou ze ongetwijfeld gelijk gestopt zijn. Zachtjes loop ik, achteruit haar kamer weer uit en doe zachtjes de deur dicht. Ze had trouwens zelf haar raam al open gezet.
Ik zet een pot koffie. Nog steeds op een tamelijk ouderwetse manier:  in een koffiezetapparaat. Zo’n elektrisch ding, dat water verhit en stuwt naar een met gemalen koffie gevulde filter, waaruit dan koffie een glazen kan indruppelt. Een verwarmingselement, onder de glazen kan houdt de koffie warm.  
De koffie uit die moderne pads-apparaten vind ik niet je dat. Wat ik zeker niet begrijp is waarom die dingen zo’n teringherrie moeten maken.
Na dit geleuter is de koffie klaar. Mijn vrouw naar alle waarschijnlijkheid ook, hoewel ik haar niet gehoord heb. Hoe dan ook, ze komt vrolijk, bijna huppelend de woonkamer binnen. Ze geeft me een zoen op mijn kale hoofd en knijpt me zachtjes in mijn schouder. Haar hand ruikt nog naar die opwindende muskusachtige geur van haar natte kutje. Dat windt me zowaar nog op. Het gaat blijkbaar nooit over, terwijl mijn vrouw en ik ‘het’ toch al jaren niet meer doen.  

 ‘Hallo schat. Ben je al lang thuis?’ Ze luistert niet naar mijn antwoord en zegt in één moeite door: ‘Hé, ik ruik koffie! Heb je koffie gezet? Lekker. Zal ik voor jou ook een bakkie inschenken?’
‘Ja, lekker, zeg ik.’
‘Waar ben je geweest,’ vraagt ze.

‘Ik ben even naar ons volkstuintje geweest, schat,‘ zeg ik. De hogedrukspuit schoongemaakt. Ik heb ik de tuinmeubelen van zolder gehaald en op het terras gezet. Het is vandaag te druilerig om lekker in de tuin te werken.
Verder heb ik een doosje sigaartjes gekocht, een aansteker en de Volkskrant.’

Ze zet de koffie op de salontafel.
‘En jij? Heb jij je een beetje vermaakt vanochtend?’ vraag ik.
‘Beetje uitgeslapen en wat bloesjes en een paar overhemden van jou staan strijken.’

Ik besluit haar niets te zeggen over wat ik gezien (en geroken) had. Het is iets van haar en dat moet ook zo blijven. Genieten vàn zichzelf, met zichzelf.
Vreemd toch hoezeer  mijn vrouw en ik wat dat betreft verschillen. Ik zou me bijvoorbeeld absoluut niet kunnen aftrekken zonder fantasie, video of foto. Mijn vrouw heeft die poespas allemaal niet nodig: voor haar is zelfbevrediging puur lichamelijk genot.
‘Lekker bakkie, schat!’ zeggen we bijna in koor. 

donderdag 23 april 2015

KASPLANTJE

We wandelen langs de vijver in het park, niet ver van het verpleeghuis. Dana, Fred, mijn vrouw en ik zijn even bij Bettie geweest. We moesten er even uit; gaan zo weer even terug. Een zwanenpaar dobbert ontspannen bijna in het midden van het water. Dichter bij de kant zwemt een stel eenden onze kant op, bedelend om een stukje van ons brood.
Mijn allerliefste schoonzus Bettie, achtentachtig jaar oud, ligt daar op haar dood te wachten. Vier weken geleden kreeg ze thuis een herseninfarct en sindsdien is ze niet meer bij kennis geweest. Ze heeft eerst ruim twee weken in het katholieke Sint Joostziekenhuis in Breda gelegen.
Bettie had ons de laatste jaren duidelijk gemaakt, dat ze beslist niet als een kasplantje wilde leven. Daarom had ze ook altijd het ‘niet reanimeren’-pasje bij zich. Euthanasie had ze niks voor geregeld; vond ze te veel gedoe.
Haar kinderen en kleinkinderen wilden de specialist spreken. Ze vroegen hem haar medicatie langzaam af te bouwen.  In het ziekenhuis deed ze zo af en toe nog wel een oog open, slaakte soms een kreet of sloeg ongecontroleerd met haar linkerarm, haar rechterarm is na het infarct lam. Natuurlijk bleef die roomse ziekenhuisarts haar gewoon volstoppen met medicijnen. Nu, sinds ruim twee weken dus ligt ze in dit verpleeghuis aan de vijver.
Het is een zonnige windstille dag.  Dana (61), de dochter van Bettie, stampt hard op het gras en jaagt met een rauwe kreet de bedelende eenden weg. Half zwemmend, half fladderend, maken de eenden dat ze weg komen. Dana is ontzettend gefrustreerd over de situatie van haar moeder.
‘Waarom is mama nou verdomme tòch nog dat kasplantje geworden.’
Samen met Fred (56), Bettie’s zoon, Dana en mijn vrouw (66), bezoek in hier mijn lieve oude schoonzus.
Mijn vrouw ziet dat de vitaliteit verdwijnt uit het ene oog dat Bettie heel soms opent. Eerst leek dat oog nog te stralen, nu kijkt het hopeloos en lijkt het te roepen om hulp. Sinds twee dagen eet ze niet meer. Ze drinkt ook steeds moeilijker: haar drinken moet verdikt worden anders krijgt ze het niet doorgeslikt.
Zeggen doet ze niet veel maar als ze wat zegt is ze tweetalig: Nederlands en Indonesisch, haar tweede moedertaal. In Nederlands Indië (nu dus Indonesië) is ze geboren. Daar heeft ze ruim dertig jaar gewoond. Is er getrouwd en  heeft er twee kinderen gekregen: Fred en Dana.
Mijn andere schoonzus, Dicky (87),  is ook in Nederlands Indië geboren. Net als mijn vrouw trouwens. Dicky is erg fragile en slecht ter been. Ze is vanzelf heel erg bezorgd, ongerust, over de toestand van Bettie, ze wil alles weten. Logisch. Elke avond, stipt om half acht, belt Dicky mijn vrouw op, om bijgepraat te worden. Naar het verpleeghuis reizen is onmogelijk voor haar. Dicky woont in Alkmaar. Mijn vrouw vertelt haar dan alles wat ze weet over Bettie: wat ze zelf ervaren heeft, als ze bij haar op bezoek is geweest of wat ze heeft gelezen in de vrijwel dagelijks verschijnende Bettie-update-mail, die Dana schrijft en rondstuurt.  
Wat het ziekenhuis verzuimde, doet dit verpleeghuis gelukkig wel: het bouwt de medicatie af.  We hopen met elkaar, dat dit door Bettie zelf zo verfoeide kasplantjesbestaan, zo snel mogelijk ophoudt. Met z’n vieren gaan we nog even bij de mooie oude dame kijken, gedag zeggen, zachtjes in haar hand knijpen, arm strelen, kusjes geven op d’r wang,  neuzen, aaien over haar ‘bolletje’, d’r haar een beetje in model doen.

Ja, je kan nooit weten, misschien is het wel de laatste keer.     

woensdag 22 april 2015

DAME DANST

In een woning aan de overkant, zie ik een vrouw in haar ondergoed staan dansen. Het is avond, half tien. Haar bewegingen zijn sierlijk, groot en traag. Tot halverwege de bovenbenen kan ik haar zien. Knalrood ondergoed, donker (rood?) haar, heel blanke huid. Haar benen beweegt ze niet. Voeten stevig op de grond. Voornamelijk bovenlijf en heupen swingen op de muziek … als er al muziek is, daar in dat huis. Voor hetzelfde geld zingt ze zelf. Of ze is nu gewoon in de stemming voor de dans die ze  danst. Zo bewegend, kan ze zich verbeelden, samen te zijn met een geliefde ergens ver weg. Als ze wèl muziek op heeft, dan is dat iets van Pink Floyd, John Mayor, the Walker Brothers of Enigma. Ze danst met haar  rug naar mij toe. Haar haar valt tot halverwege haar rug.
‘Als je nou toch niet meer naar dat voetballen kijkt, dan zet ik hem op ‘Inspecteur Witse’, hoor.’ zegt  mijn vrouw. ‘Wat is er buiten voor interessants?’
‘Kijk, daar … die vrouw … zie je?’
‘In het water?’
‘Nee joh; in die flat, aan de overkant, met dat flitsende licht … daar!
‘Oh, ja …  een dansende dame … boeiend, zeg. Nou ik zet hem over naar Inspecteur Witse, hoor.’
‘Is goed. Het voetballen is toch geen klote aan.’
De dame staat nu te springen en haar flexibele armen bewegen  één met de muziek .. àls daar tenminste muziek is. Ze is lekker los in d’r  heupen. ’t Klinkt misschien een beetje onkies maar d’r heupen gaan me toch soepel! Van voor naar achter van links naar rechts.
Ik denk dat ze ergens tussen de dertig en de veertig zal zijn. Dichter bij de dertig dan de veertig. Waarom? Ja, die super soepele bewegingen, hè … en toch zeker ook dat strakke soepele lijf. Ze zal een meter vijfenzeventig zijn. Zit weinig vet aan. Geen buikje en van deze afstand ontwaar ik nog geen zwembandjes … ook geen rimpels of grijze haren trouwens.  Over haar borsten en billen kan ik alleen zeggen, dat die er in haar knalrode lingerie, lekker stevig uitzien. Dat zegt natuurlijk niks, want lingeriefabrikanten brengen uitermate flatterende slips en beha’s op de markt.
Raar, maar ik zit zo al kijkend en fantaserend, mezelf toch wel een beetje op te geilen zo.Hier in mijn eigen woonkamer no wel en met mijn vrouw en haar Inspecteur Witse binnen handbereik. Als mijn vrouw dit wist eens wist!
Of de dame muziek op heeft staan, weet ik dus niet maar als … dan gaat ze nu uit haar bol bij de swingende klanken van  the Police, Led Zeppelin, Deep Purple, Fisher-Z  of de Stones. Zo langzamerhand word ik erg nieuwsgierig naar haar gezichtje, want daar is op deze afstand niks van te zien.
‘Wat sta jij nou te doen? Doe niet zo achterlijk, man! Je doet dat ding weg, hoor!’ zegt mijn vrouw.
Uit onze verzameling vakantiespulletjes, heb ik  de verrekijker tevoorschijn gehaald. Eindelijk komt die nu thuis ook een keertje van pas!
‘Hoe zou jij het vinden, als je begluurd werd? Hé! Kappen nou!’
‘Jaaaa, schat, heel even maar. Ik leg hem zo weer weg.’
Ik heb de dame nu héél dichtbij: wild danst ze, met haar rug naar het raam. Plotseling draait ze zich om en trekt in één beweging haar pruik af. Op het kale hoofd, dat ik dan heel scherp zie, groeit een  ringbaardje.
‘Verrek! Het is een kerel … hij staat te lachen …. Jezus … hij zwaait naar me … of is dat suggestie?’

Mijn vrouw lacht me uit: ‘Die verrekijker is alleen voor onze vakantie, hoor, meer niet!’

dinsdag 21 april 2015

HOGEDRUKSPUIT

Ik sta te hogedrukspuiten. De paden en terrassen in onze tuin zijn in de loop van het jaar vergroend en vergrijsd. Na een hogedrukspuitbehandeling  zijn die weer ‘spic en span’.
En dan opeens … kan ik niet meer krachtig spuiten. Er komen slechts een paar slome straaltjes uit het hogedrukpistool.  Voor de zekerheid koppel ik de tuinslang los van de kraan .. geen druppel water komt er meer uit de kraan.  

‘Heb jij ook geen water meer?’ vraagt tuinbuurman Koos.
‘Nee, Koos, er staat helemaal geen druk op de leiding.’
‘Wat zou er aan de hand zijn?´
´Vier vingers en een duim, Koos, haaaaaaaaaaaaaaaaaa …´
 Mijn plan om vandaag honderdvijftig vierkante meter schoon te spuiten, kan ik wel schudden. Zwaar klote!

Koos gaat Bert, de volkstuinklusjesman maar even bellen.
´Ha, die Bert, waarom hebben we gvd geen water meer?’
‘Hoe ken ik dat nou weten man,’ zegt Bert, ‘Ik sta hier met me hol omhoog te kijken of me arepoltjes al wortel willen schieten. Pleurt jij lekker gauw op met je ‘geen water. Bij mijn hier legt toefallug de hele sloot vol met water.’
‘Ben je nou eindelijk klaar met dat onintelligente gezeik van je, Bert? Ik zeg, dat  we hier, op dit super-de-luxe volkstuincomplex, geen van allen water hebben. Nu wil ik alleen maar van jou horen, Bertje,  hoe dat kan. We zijn hier van te voren niet over ingelicht, dus er zal wel iets onverwachts gebeurd zijn. Er zal wel weer de een of andere ‘Jules de Corte’, iets niet goed gezien hebben.’

Binnen het uur belt Bert terug. Inderdaad: het is iets onverwachts. Een bootje dat aan het baggeren was in de sloot langs het volkstuincomplex heeft per ongeluk (Jules de Corte) onze waterleiding kapot gevaren. Ze proberen een noodvoorziening te treffen maar dat zal vandaag niet meer lukken.
Ik blijf dus helaas steken op de helft van wat ik vandaag wou doen. Morgen maar verder dan, het kan niet anders, hoewel ik betwijfel of er morgen al werkelijk een noodwaterleiding zal zijn.
Koos is boos maar zijn vrouw is helemaal laaiend, want Koos was bezig het zwembadje te vullen voor zijn vrouw Miep en haar hondje Delly. Het is vandaag prima weer om samen te spetteren. Maar helaas, het badje is nog niet voor de helft gevuld. Koos mag dus ook morgen verder spuiten.
Nog even wat over Koos zijn vrouw, Miep. Het is haar een maand of tien terug enigszins in haar bol geslagen. Ze vond het nodig om haar prachtige Hollandse meisjesnaam Miep, te veranderen in Debby . Mij heeft ze dat nooit verteld. Waarom weet ik niet.

Ik weet werkelijk niet wat ik hoor, als de een na de ander haar Debby noemt. Debby … ik kan Miep onmogelijk zo gaan noemen. Tot op heden is dat ook nog niet nodig geweest. Voorheen liepen we elkaar vaak tegen het lijf ‘op de tuin’ maar op de een of andere manier weten Miep en ik elkaar al bijna een jaar te ontlopen. Binnenkort zal ik haar vast wel weer eens tegenkomen en dan zeg ik natuurlijk gewoon: ‘Ha Miep!’

maandag 20 april 2015

AFTAKELEN

Ik vind dat ik behoorlijk aan het aftakelen ben. Wanneer ik iets vertel gebeurt het retevaak (sorry, een vreselijk stom woord!), dat ik niet op de meest eenvoudige woorden kan komen. Ik wil nu, voor jullie lezers, gaan opsommen, op welke woorden en namen  ik allemaal niet kon  komen vandaag. Maar natuurlijk heb ik dat nu niet paraat. Heel misschien, als ik een kleine pauze inlas, dat het me lukt, zo’n opsomming. Oké, ik ga nu even  pauzeren.

Het is inmiddels een half uurtje later en ik heb een gênant onvolledige opsomming van de woorden en namen waar ik vandaag in eerste instantie niet op kon komen:
Charly Watts, decoupeerzaag, snookeren, chorizo, tortilla, Ove Kindvall, Eric Schneider, cello, Gert Bals, Rinus Terlouw, gember, Lange Poten, Koen Verhoef, Frans Halsema, Peter Tetteroo,  Peter Nottet, waterpomptang, Madler, rauhfaserbehang,  Frits Flinkevleugel, velgband, procureurslapje, mandoline,  bohrwater,  mise en scene, frenoloog,  Simone de Beauvoir, joint, barricade (het spel), Lazovic, Fred Kaps,  Ole Madsen, meccanodoos, verzaken en  vuile was (met klaverjassen), angina, monstrans, brevier, toque, Klaas Schenk, Althusser,  Tol Hanse, glaucoom, smegma, nol.

Maar  het is niet alleen, dat ik wòòrden vergeet. Ik laat op zaterdagochtend vroeg, als ik op mijn fietsje, de zware boodschappen (melk, bier, spa rood en aardappelen) bij Dirk van der Broek ga doen, mijn sleutelbos in mijn bergingsdeur zitten. De gemeenschappelijke deur naar die bergingen heb ik achter me dichtgetrokken. Ik ben al bijna bij de supermarkt. Controleer nog even of ik het muntje voor zo’n boodschappenkarretje bij me heb. Dat zit altijd aan mijn sleutelbos. Maar … die sleutelbos zit dus niet in mijn jaszak maar in de bergingsdeur, realiseer ik me dan. De adrenaline knalt gelijk door mijn lijf, want er komt nogal wat crimineel tuig in die bergingengang; voornamelijk Turken en Marokkanen.  Als dat gajus mijn sleutelbos te pakken krijgt, met de sleutel van onze voordeur er op, dan vrees ik voor onze eigendommen. Het zweet gutst over mijn lijf, terwijl ik overhaast naar huis terug fiets. Ik bedenk me bij wie ik op dit vroege tijdstip (kwart over acht ‘s ochtends) kan aanbellen  om die deur voor me open te maken. De Turken en Marokkanen vallen af. De Kroaat, Fedor, vertrouw ik volledig. Ja, bij hem bel ik aan. Hij doet helaas niet open. Hij slaapt op zware slaapmiddelen. Hij hoort de bel  waarschijnlijk niet eens. Wie dan, in godsnaam? De Servische familie Satanovic kan ik vragen, hoewel ik een vreselijke rothekel heb aan Serviërs vanwege hun uitroeiactiviteiten van de Bosniërs zo rond 1995. Op mijn verjaardag 13 juli 1995, zijn honderden Bosniërs afgeslacht door Sadistische Servische (SS) militairen. Onvergetelijk voor mij. Maar ik moet stoppen met generaliserende geschrijf, want de Servische buurvrouw Irina is een schattebout. Ze is, zo vroeg op de zaterdag, al helemaal wakker en doet die bergingsdeur voor me open. Daar zien we het bewijs van de mij angst aanjagende aftakeling hangen in mijn bergingsdeur: de sleutelbos. Een geluk bij een ongeluk. Hartstikke bedankt Irina!    


  

zondag 19 april 2015

BLIJ

Weinig geslapen vannacht. Tot  ’s nachts half vier zitten schrijven aan een stukkie. Dat over die ‘Vuurdoorn’ van gisteren. Ik heb naar de film die Blechtrommel gekeken. Een prachtige film naar een boek van de vorige week overleden schrijver Günther Grass. Vandaar dat die film vertoond werd op tv; een hommage aan de auteur. De film speelt ten tijde van de tweede wereldoorlog in het Poolse Gdansk, dat toen nog Dantzig heette. Gaat over een jongetje dat vanaf zijn derde jaar niet meer wil groeien, als protest tegen de nazi’s. De film  duurde tot ongeveer twee uur in de nacht.  Pas toen begon ik te schrijven aan mijn ‘Vuurdoorn’-  stukkie. Had ik niet moeten doen.
Vanochtend om negen uur was ik alweer klaarwakker. Toch wel een mooie tijd om op te staan. Tegen elf uur moet ik namelijk de deur uit. Het is weer de maandelijkse ‘broer – Tinus – zondag’ in Middelharnis.  En aangezien zondag mijn kookdag is, kan ik, vòòrdat ik vertrek, alvast wat aan de maaltijd doen.  Want als ik pas begin met koken, wanneer ik terug ben van ‘gekke’ Tinus, dan is de kans groot dat ik Studio Voetbal,  met het bord op schoot moet bekijken en daar heb ik een bloedhekel aan. Vanavond maak ik het Japanse roerbakgerecht Teriyaki, met een doe-het-zelf pakket van KNORR (Unilever) speciaal gemaakt voor dummies.

Tinus is weer razend enthousiast als hij me ziet aankomen.  Ik zie hem van de eettafel opspringen en naar het grote raam snellen.  ‘Broertje, broertje,’ roept hij met zijn hoge piepende krassende stemgeluid.  Hij wil dat iedereen komt kijken: zijn broertje komt er aan. Maar al zijn dubbel gehandicapte groepsgenoten blijven lekker zitten eten; de patat met pindasaus vinden ze interessanter.  
De groepsleidster zegt tegen Tinus, dat hij mij ‘zijn huisje’ maar eens moet laten zien. Hij pakt me bij mijn hand en sleurt me mee naar zijn kamer. Daar zie ik, dat rondom zijn bed, tot bijna aan het plafond, een soort aquarium is gebouwd. Van plexiglas. Dat is gedaan uit voorzorg. Tinus is namelijk op een nacht, rechtopstaand in zijn bed aangetroffen. Als hij zou komen te vallen, zou hij wel eens zijn nek kunnen breken. Tinus heeft de plexiglas constructie dus ‘mijn huisje’ genoemd.
Tinus weet al dat we gaan wandelen. Nou ja … hij in de rolstoel, ik duwen en dat is voor hem hèt uitje van de maand.  Het is lekker weer dus de kans is groot dat er vanmiddag ijs gegeten gaat worden. Instinctief voelt hij dat aan, volgens mij.
Tijdens  elk van onze wandelingen zingen we uit volle borst een lied, waarmee we Middelharnis blij maken. Zeker vanmiddag, want we zingen: ‘Ik ben zo blij.’
Tinus kent het refrein tot mijn verbazing helemaal uit zijn hoofd:

Refrein (2x):

Ik ben zo blij, zo blij,
Dat mijn neus van voren zit en niet opzij

Couplet:

Een zanger van de opera
Die zong een mooie aria,
Tralalalalala, tralalalalala,
En aan het einde van het lied,
wist hij helaas de woorden niet
tralalalalala, tralalalala,
toen fluisterde men hem iets in het oor
maar hij zong rustig door:

Refrein (2x)


(Voor de melodie Google: Ik ben zo blij,  zo blij,  dat mijn neus van voren zit en niet opzij.)


Halverwege onze wandeling stoppen we bij de snackbar. Voor zover ik heb kunnen nagaan is die snackbar de enige zaak die open is op zondag, in dit stijf-christelijke Middelharnis. We nemen allebei een oubliehoorn met softijs. Tinus laat zijn ijsje al na twee happen uit zijn handen vallen.  Op straat. Met grote tegenzin besluit ik om hem mijn ijsje maar te geven. Dit keer gaat het goed. Hoewel … niet alleen zijn mond maar ook zijn kin, zijn hand, zijn jack en zijn broek zitten onder het ijs. Pure ijspret.


zaterdag 18 april 2015

VUURDOORN

Vandaag is de eerste werkbeurt van het seizoen op het volkstuincomplex waar mijn vrouw en ik een huisje hebben en een tuintje huren. Tien zaterdagen per jaar (tussen half april en half oktober) moet er door een van ons drie uren gewerkt worden. Dertig uren per jaar dus. De bedoeling van die werkbeurten is dat het complex er weer wat fraaier uit komt te zien. Door een groep, met doorgaans evenveel vrouwen als mannen wordt driftig gesnoeid, geschoffeld, geveegd, geschuurd, geverfd, gemaaid, geharkt, gezaagd, gegraven, gesjouwd, gebaggerd en opgeruimd.  
De werkbeurten zijn van tien uur tot één uur. Om half twaalf krijgen de noeste werkers koffie en om precies kwart voor twaalf lopen de ‘opzichters’ alweer nerveus langs de koffiedrinkers, klappen in  hun handen en roepen dat het ‘de hoogste tijd’ is om weer aan de slag te gaan. Net echt werk. Beetje eng soms.
Tegen tienen arriveer ik op het tuincomplex. Al het benodigde materiaal staat al in de starthouding: kruiwagens, scheppen, vuilnisbakzakken, schoffels, harken, snoeischaren, heggenscharen, grasmaaiers, zagen, bijlen, bezems, ladders en een zeis. Ik stal mijn fiets in mijn eigen tuin, trek een paar andere schoenen aan en neem een stel werkhandschoenen mee. Willem deelt altijd de taken van de dag uit. Dus ik loop op hem af en zonder dat ik hem wat hoef te vragen, zegt hij, dat ik de border, vlak bij mijn eigen huisje moet schoonmaken.  Even verderop staat een stel hinderlijk hoog uitgegroeide struiken, die moet ik snoeien. ‘Ik kom je zo wel even laten zien, wat ik bedoel,’ zegt Willem.
Ik begin vrolijk met de makkelijkste taak: een beetje schoonmaken: schoffelen, dooie bladeren, takken opruimen, harken …. werk waarbij ik spontaan en heel rielekst  ‘in een groen, groen, groen, groen knollen-, knollenland’ begin te fluiten. Als ik Willem zie aankomen, stop ik even spontaan met fluiten als ik ermee begon.
‘Ja,’ zegt Willen,’die andere taak is toch eigenlijk wat belangrijker. Kom maar mee, dan zal ik je laten zien.’ We lopen naar een vervaarlijk ogende vuurdoorn, die vlak naast het pad loopt. Door zijn takken wordt een stuk elektriciteitskabel, die op circa drie meter boven de grond gespannen is, helemaal ingekapseld.  De klus is om voorzichtig de takken van die struik te snoeien tot een halve meter onder die kabel. ‘Ga maar naar Hein,’ zegt Willem,’die weet wel welke snoeischaar je nodig hebt.’
Als ik de naam Hein hoor, krijg ik al gelijk de kriebels. Materiaalman Hein is ongetwijfeld een bijzonder kundig technicus. Hij gedraagt zich in zijn materialenhokje sowieso als de beste van de hele wereld. En passant geeft hij anderen het gevoel dat ze te stom zijn om voor de duvel te dansen. Hij doet dat satanisch glimlachend, met een sterke sadistische inslag.
Na door Hein fijntjes vernederd te zijn (ik wist niet door welk gaatje van de snoeischaar  ik een touwtje moest halen, zegt Hein: ’als je dat al niet eens weet, kan je maar beter gaan pingpongen.’).
Goed. De vuurdoorn dus. Dat is een van de meest agressieve struiken die ik ken. Hij heeft prachtig rode bloemetjes maar zijn doornen zijn talrijk, krachtig en scherp. Bloederige krassen kerfde die kutstruik op mijn handen en armen. Winkelhaken in mijn kleding. Dat is op zich niet zo’n probleem, want ik ben wel zo slim om wanneer ik klus, afdankertjes te dragen. Het is echt een klote klus. Even voor één uur ben ik ermee klaar.
Die snoeischaar moet weer terug naar Hein. Balen! Gelukkig heeft hij een nieuw slachtoffer gevonden om zijn sadistische praktijken op bot te vieren. Vliegensvlug leg ik die snoeischaar in een hoekje van zijn materiaalhok en maak me snel uit de voeten.

De eerste werkbeurt zit er op. 

vrijdag 17 april 2015

jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL

jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL: M’n vrouw, kleinzoon Bent en ik staan in het park te  kijken naar een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal ...

KANARIEGEEL

M’n vrouw, kleinzoon Bent en ik staan in het park te  kijken naar een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal wel het mannetje wezen. Er is eigenlijk niks aan te zien, want die hertjes liggen aan de overkant van een singel, op een soort eiland, om voederbakken heen te herkauwen.
De kleine Bent kijkt met aandacht naar de herten. ‘Waf, waf,’ zegt hij …. Weet hij veel. Ik zou het geluid van een hertje ook niet weten, net zoiets, denk ik, als het geluid van een mannetjeshert maar dat ken ik ook al niet.
Er nadert een grote man van een jaar of veertig met lang grijs haar. Ook zijn snor en sikje zijn grijs. Hij loopt in een kanariegele overall en hij heeft hij een rode pet op. Verder heeft hij knalrode schoenen aan. Hij trekt een zwarte leren tas op wieltjes achter zich aan. Op het leer van de tas zijn tientalle ronde rode stickertjes geplakt. Dat maakt de tas vrolijk! De wieltjes van de tas piepen. Gek zou ik daar van worden. Kleinzoon Bent heeft al enkele minuten geen belangstelling meer voor de hertjes. Hij is gebiologeerd door de kanariegele man. Die kerel staat stil op enkele meters afstand van ons. Hij knikt naar ons en glimlacht. Hij zwaait naar ons zoals ‘Dik’ van het duo ‘Dik en Dun’ dat meestal zwaait.
M’n vrouw kijkt me aan:’Ken jij die knakker?’
‘Nee, nooit eerder gezien,’zeg ik.
Bent daarentegen zwaait vrolijk terug. Die is in de ‘ik-zwaai-naar-iedereen-fase’.

‘Lekker weertje hè? zegt de man…. Ik hoop dat het water ook lekker is.’
Uit zijn zwarte leren tas met rode bolletjes er op,  vist hij  een badmuts, een badlaken, een snorkel en een paar gigantische zwemvliezen, allemaal knalrood. Hij gooit de rits van zijn kanariegele overall open en als hij die uitgetrokken heeft, zien we hem staan, mager en spierwit  in zijn minuscule kanariegele zwembroekje. Geroutineerd trekt hij de badmuts over zijn hoofd en schiet hij zijn zwemvliezen aan. Hij zet een reuzenstap over het hek en zegt tegen ons:
‘Ik ga alle hertjes een kusje geven. Misschien het mannetjeshert ook wel maar meestal moet hij niks van mij hebben.’Het klinkt een beetje verwijfd, zoals hij dat zegt. ‘Willen jullie even op mijn spulletjes passen?’ vraagt hij.
Hij wacht niet eens op antwoord en snelt met grote stappen naar de singel en springt in het water.
‘U vergeet uw snorkel,’zei mijn vrouw nog maar dat kan hij niet gehoord hebben, want toen was hij net kopje onder. Kleinzoon Bent zit letterlijk met open mond te kijken. Binnen een minuut is de man in het gele broekje,  druipend en wel op het eilandje beland. Hij gaat kusjes geven. De hertjes willen dat absoluut niet en zetten het op een lopen. Tientalle rondjes lopen de hertjes langs de rand van het eilandje; de man in het gele broekje in de achtervolging.
We vermaken ons hier alle drie prima maar mijn vrouw en ik willen hier ook nog wat anders zien: de volière met de zebravinkjes. Ook leuk voor onze kleinzoon.

Als we eenmaal bij de volière zijn, horen we dichtbij een ambulance stoppen. We kijken elkaar aan en zeggen haast tegelijkertijd: ’Dat is vast voor onze kanariegele vriend.’

donderdag 16 april 2015

Hobbels

De automobilist heeft , zeker in stedelijk gebied, de neiging om harder te rijden dan is toegestaan. Daarom heeft  de overheid besloten, om de automobilist er aan te herinneren, dat een lagere snelheid geboden is.  Daartoe  is  op talloze wegen in het land, overgegaan tot plaatsing van verkeershobbels dwars over het wegdek,  op afstanden variërend van vijftig tot honderd meter van elkaar. Rijdt de automobilist te hard over een dergelijke hobbel, dan bestaat de kans dat zowel auto als automobilist beschadigd worden.
Vaart minderen? De gemiddelde automobilist houdt er niet van. Iedereen kent de truc inmiddels: neem de hobbel uiterst rechts en de vaart blijft er lekker in. De schok is bovendien minimaal. Het beoogde effect, de veiligheid voor de andere weggebruikers, is er met die bijna over trottoir rijdende  automobilisten, niet bepaald op vooruit gegaan.

De fietser is beslist niet blij met de hobbels. Voortdurend moet hij onnodig afremmen en weer snelheid maken. De snelheid van de fietser kan nauwelijks een gevaar voor andere weggebruikers genoemd worden.  De gemiddelde snelheid van de fietser is hooguit  vijftien kilometer per uur.  Een wielrenner gaat iets rapper en heeft een gemiddelde topsnelheid van vijfendertig á veertig  kilometer per uur. Met die vaart,  telkens maar weer afremmen, weer een hobbel nemen en weer op gang komen, dat is op zijn zachtst gezegd knap hinderlijk.
Het is echt te gek dat de fietser daar onophoudelijk mee te geconfronteerd wordt.  Hij verliest door de hobbels snelheid en moet ook nog eens dreun op dreun incasseren.  Polsen, ellebogen, schouders, nek, rug, zitbeentjes en niet te vergeten het scrotum  krijgen het zwaar te verduren.
En dan heb ik het nog niet eens over het voertuig zelf.  Door al dat gehobbel  is het nogal logisch dat er van de fiets sneller het een en ander los trilt dan op de mooie vlakke weg. Meer schade aan de fiets zal dat tot gevolg hebben. 
Absurd, dat hier blijkbaar de goeden onder de kwaden moeten lijden. Hobbels creëren voor  snelheidsduivels in hun auto’s? Prima! Alleen jammer dat het nodig is … nee, belachelijk dat het nodig is. In feite is het zo, dat de fietser hiervoor de rekening gepresenteerd krijgt.

De fietser, milieuvriendelijke weggebruiker bij uitstek, is qua snelheid nauwelijks een gevaar voor anderen op de weg.  Daarom zou het toch niet meer dan redelijk zijn wanneer op elke behobbelde weg een hobbelloze fietsstrook gerealiseerd zou worden. Zo een die met geen mogelijkheid door automobilisten bereden kan worden. 

woensdag 15 april 2015

jeejeepee zo af en toe: DORST

jeejeepee zo af en toe: DORST: Ik sterf van de dorst. Dat is zo’n uitdrukking, die ik (en waarschijnlijk velen met mij) gebruik als ik trek heb in wat te drinken. Als ik ...

DORST

Ik sterf van de dorst. Dat is zo’n uitdrukking, die ik (en waarschijnlijk velen met mij) gebruik als ik trek heb in wat te drinken. Als ik als kind zoiets zei dan sprak mijn moeder mij vermanend toe en zei dat het onmogelijk is om in Nederland dorst te hebben.

Mijn vrouw had vanavond geen zin om veel energie te steken in het bereiden van een gezonde maaltijd.
 ‘Vandaag doe ik eens makkelijk, ik koop gewoon een paar pizza’s voor het avondeten.  Het werden dus  twee Big Americana’s. Knapperig van buiten; zacht van binnen. Pizza’s geproduceerd door Dr. Oetker (spreek uit dokter Utker; wat klinkt dat stom zeg!)
De ene Big American was de ‘Bacon’, met bacon, natuurlijk, pepperoni- salami en mozzarella.
Die andere Big American was de ‘Texas’ met bacon, pepers en uien.

Wanneer wij met z’n tweeën, twee verschillende soorten pizza’s eten, snijden we beide pizza’s doormidden. Ieder van ons eet dan twee halve pizza’s met verschillende smaken.
Die pizza  Texas was het smakelijkst; de pizza bacon was godsgruwelijk zout. En een dorst dat kreeg! Ik ben nu twee uur klaar met eten, ik heb een kop koffie en anderhalve liter Spa rood gedronken. Nog steeds is mijn dorst niet gelest.

Het doet me heel sterk denken aan de dag dat ik werkelijk smachtte naar een beetje water. Het was het eind 1969. Ik liftte in Frankrijk; was  op weg naar Spanje. Ik kreeg een lift van twee homo’s naar hun woonplaats Béziers. Ze hadden daar een hotel. Het waren leuke, goedlachse, sympathieke kerels.
Al snel maakten ze me duidelijk, dat ik me geen zorgen hoefde te maken over mijn slaapplaats voor de komende nacht. Er was wel een kamer over bij hun in het hotel. Het gevoel bekroop me dat ze me allebei wel leuk vonden. Op zich vond ik dat geen probleem.   Als ze maar van me af bleven, want ik ben geen homo. Ik kreeg een mooie, grote kamer met uitzicht op een groot plein met een gothische kerk. Ze (ze deden alles samen) vroegen of ik wat te drinken wilde hebben. Ik dacht aan water, gewoon water, maar zij raadden me pastiche aan. Ik had even lekker heet gedoucht en zat in mijn nakie even uit te dampen op de rand van mijn bed. Mijn bek viel open, toen ik de beide heren piemelnaakt mijn kamer zag binnen komen. Samen (!), droegen ze het dienblad, waarop een fles pastiche stond en drie grote glazen  met ijsblokjes. Ze gingen aan weerskanten van mij zitten, dicht tegen me aan. De glazen werden gevuld, we toostten op mijn goede vakantie, we namen een slok en zij legden ieder een hand op mijn bovenbeen.
‘Non, non,  messieurs‘ zei ik in mijn beste Frans,’pas pour moi, merci beaucoup.’ Ik kleedde mij aan ging naar de bar.  Ze vatten het sportief op, bleven goed gehumeurd en vriendelijk naar mij en lieten me verder met rust. Dat had ook wel anders gekund, toch?
De volgende ochtend brachten ze me naar een goede liftplek, richting Spanje, aan de rand van Béziers.  Het was toen al warm; de temperatuur zou wel eens flink kunnen oplopen. Binnen vijf minuten had ik een lift naar Perpignan. Daar stond ik al om half tien op een drukke rotonde met nog geen vierkante meter schaduw. Vandaag wilde ik Girona  halen, honderd kilometer verderop in Spanje. Maar om half vijf stond ik nog steeds in Perpignan. Het was bloedverziekend heet geworden, tweeëndertig graden en mijn bidon was  vanaf half twaalf al leeg.

Mijn gezicht en mijn nek waren door de zon erg  verbrand. Mijn tong, mijn lippen, mijn mond waren gortdroog geworden; ik kreeg er nauwelijks beweging in.  Ik besloot de bus terug te nemen naar het dichtstbijzijnde dorpje, daar ergens wat te drinken en een slaapplaats te zoeken.  Binnen een half uur stapte ik een cafeetje binnen in Saint-Laurent de la Salanque en bestelde daar drie glazen mineraalwater, want ik stierf zowat van de dorst.

dinsdag 14 april 2015

jeejeepee zo af en toe: GLIBBERIG

jeejeepee zo af en toe: GLIBBERIG: De winter van 1960 was lang, eenzaam en erg koud. De voetbalcompetitie lag al wekenlang stil. Zowel publiek als voetballers hongerden naar ...

GLIBBERIG

Door het ontbreken van  tribunes, was voor mij het zicht op de wedstrijd zeer matig. Als ik op mijn tenen ging staan, zag ik tussen de schouders van twee mannen vóór mij,  hoofden  van voetballers bewegen. Een bal heb ik de hele dag niet zien rollen. Mijn vader, die naast me stond, kwam niet op het idee om me op zijn schouders te nemen. Misschien was ik te zwaar. Zo’n krachtpatser was mijn vader nu ook weer niet.

Gejuicht werd er regelmatig in de finale, die gespeeld werd tussen Feijenoord en Sparta.  De score liep op naar 5  - 4. De mannen voor me waren supporters van Feijenoord, de club die al vijf keer scoorde. Een van die kerels landde met zijn grote poten op mijn kleine koude teentjes. (De zaal was onverwarmd dus ijskoud). Een vent achter ons, sprong bij alle doelpunten van zijn favoriete club tegen me aan. Daardoor knalde ik telkens tegen een man voor me. Die merkte het gelukkig niet eens. Hij gaf in ieder geval geen krimp.

Bij een soort verkoper had pa vijf chocolade-koetjesrepen gekocht. Dát kon ik wèl zien! Hij gooide een reep naar mij en zelf at hij die andere vier op. Pa was natuurlijk veel groter … maar mijn moeder zei altijd, dat ìk er nog van moest groeien … dus. Achteraf ben  er niet rouwig om, want die reep was dan wel  bruin en ook zoet maar smaakte helemaal niet naar chocola.  

Ik geloof dat er weer gescoord is. Hoewel … alleen die vent achter me staat te springen. Met kleine sprongetjes in mijn rug, duwt hij me naar voren. Vrij abrupt stopt hij er weer mee. Omdat die kerel nogal bruut tegen mijn schouder had staan te duwen, ging ik even met mijn hand naar die plek  Het was daar een beetje pijnlijk. Onderweg kom ik met mijn hand iets vlezigs, iets warms iets nattigs tegen …. verbaasd voelde ik door en toen wist ik het: het was een pik ……. nee een eikel! De eikel iemand achter me. Ik schrok me rot. Ik durfde niet eens te kijken.  Toen ik die eikel losliet, voelde ik een warme slijmerige substantie achterop mijn jack.
 Ik kijk nu toch om. Geen pik te zien. Hoe komt dat slijmerige spul daar? Wie kan dat nou gedaan hebben? Vogels misschien? Iedereen staat naar ’t voetballen te kijken. Geen vogel te zien hier binnen.
Geen idee wat dat was, dat plakkerige spul. De vreemde flauwe geur ervan kan ik ook niet thuisbrengen. Als tien jarige kón ik dat natuurlijk ook nog niet herkennen. Ik heb het er nòòit met iemand over gehad. Ik zou niet weten met wie ik daar over zou moeten praten.
Drie jaar later, nadat ik me, in mijn bedje, weggedoken onder mijn dekens,  voor het eerst had afgetrokken, herkende ik meteen dat plakkerige, dat slijmerige … de geur niet direct. Maar pas toen begreep ik, wat er daar in die opgewonden voetbalmannenmenigte gebeurd moest zijn.
Wat zou zo’n klootzak er toe bewegen, zijn sperma uit te storten op het kleine ventje dat ik was? Dit keer dus géén Rooms Katholieke geestelijke … hoewel, misschien was hij wel vermomd als burger. Het bevlekte jack heb ik nog zeker twee maanden, ongewassen, aan gehad.  Daarna heeft mijn moeder het in de   lorrenzak gegooid, omdat het te klein geworden was.

Feijenoord won uiteindelijk de finale van Sparta met 6 – 5. Kort na dat zaalvoetbaltoernooi gingen de temperaturen wat omhoog, zodat er weer op de velden kon worden gespeeld.


maandag 13 april 2015

jeejeepee zo af en toe: LOVE

jeejeepee zo af en toe: LOVE: Sinds een week is de lucht weer geklaard in de relatie tussen mij en mijn vrouw. Na een zeker twee maanden durende periode van elkaar haten...

LOVE

Sinds een week is de lucht weer geklaard in de relatie tussen mij en mijn vrouw. Na een zeker twee maanden durende periode van elkaar haten, met scherp sarcasme,  schelden, geniepige acties, verwijten, valse beschuldigingen, kwetsende onthullingen, huilen, zwijgen, schreeuwen, elkaar ontlopen,  treiteren,  wantrouwen, elkaar afsnauwen maar leuk en gezellig doen tegen vrienden, vriendinnen en familie, elkaar voor leugenaar uitmaken, elkaar lelijk zitten aankijken, niet tegenover elkaar zitten met eten, alleen je eigen kleren wassen, koffie of thee alleen voor jezelf maken, alleen de ‘troep’ van jezelf opruimen, geen ‘hallo’ zeggen bij het thuiskomen, geen ‘dag’ zeggen bij het weggaan, niet zeggen wat je gaat doen of wat je gedaan hebt, alleen leuke dingen doen met vrienden of vriendinnen maar niet meer met elkaar, geen overleg over te bekijken muziek of tv programma’s: geen rekening houden met elkaars voorkeur, niks vertellen over wat je beleefd hebt, geen ‘goede morgen’  of  ‘welterusten’ zeggen, met de deuren slaan als je weet dat de ander al slaapt en als er bezoek is, huichelen alsof er niks aan de hand is. Gelukkig ben ik me er in onze diepste crisis ooit, steeds van bewust geweest, dat haat en liefde ontiegelijk dicht bij elkaar liggen. Ik kon niet bij mijn liefde, zij kon niet bij die van haar maar we wisten, dat die er wel degelijk was. Anders houd je het natuurlijk geen 45 jaar bij elkaar uit.
Sinds een week zijn we weer ‘on speaking terms’ en zelfs meer dan dat. Zij was eigenlijk al een paar jaar, na mijn laatste uitgelokte psychomanie, aan het dreigen met het aanvragen van echtscheiding. Al die jaren kwam het er niet van. Die scheiding bleef dus als maar dreigend in de lucht hangen. Begin vorige week wilde ik duidelijkheid van haar.  Onomwonden vroeg ik haar wanneer ze nu eindelijk eens naar een advocaat zou stappen, want ik wilde ook wel eens weten waar ik aan toe was.  Ik voegde daar wel aan toe dat ik het doodzonde vond, zo’n echtscheiding. ’Jarenlang hebben we lief en leed gedeeld! Dan moeten we het nu, voor die laatste paar jaar toch niet laten ploffen!
‘Ik weet,’ zei ik haar, ‘dat ik  je een paar jaar terug, door mijn medicijnen niet te slikken, een hoop ellende bezorgd heb. Sorry, sorry, sorry daarvoor. Dat was echt stom. Maar ik wil wel, dat je weet, dat ik altijd veel van je gehouden heb.’
‘Ik heb natuurlijk net zo goed stomme fouten gemaakt, kleine, grote,’zei m’n vrouw ootmoedig. ‘Sorry daarvoor,’ … ze stond op van tafel en met een wat gebogen hoofd zei ze tegen mij: ‘Zullen we  dan voortaan maar weer normaal tegen mekaar doen?’
‘Hartstikke graag!’ zei ik,’en liefst ook een stuk warmer dan het de laatste tijd geweest is graag.’
Ik stond ook op en we hielden elkaar innig vast. Best nog lang eigenlijk. Zij kon haar tranen niet bedwingen. Ik zei nogmaals ‘sorry’ voor mijn stomme gehannes met die pillen.
‘Nu pas kan ik je dat vergeven’ zei ze, ‘al die jaren heeft dat onze relatie verstoord.’

En … sindsdien strelen we elkaar weer, zoenen we (alleen nog geen tongen, hoor), praten we elkaar weer de oren van het hoofd,  lachen we weer en doen we weer leuke dingen, vragen we weer aan elkaar wat we willen drinken of  eten, kortom sindsdien doen we weer bijna alles met en voor elkaar wat mensen die echt van elkaar houden ook met en voor elkaar doen.

zondag 12 april 2015

DOOD

De vierde slapeloze nacht was nog enigszins grappig te noemen met de conducteur in zijn roze onderbroek en die grappenmaker met zijn waterpistool. De vijfde slapeloze nacht was een ware kwelling.  Dat weet ik natuurlijk nog niet, als ik mijn bed in stap, want net als elke andere avond ga ik naar bed met de intentie om lekker te gaan pitten. Ik stond wel een paar keer op het punt om in slaap te vallen maar steeds werd ik weer wakker geschud, nu eens door een deur die hard wordt dichtgeslagen, dan weer door een kat, die ineens als een gek gaat lopen miauwen. Dan lig ik voor de rest van de nacht weer klaar wakker.
Ik vermoed halverwege de nacht, zit er ineens  iemand naast me op de rand van mijn bed, met zijn rug naar me toe.
‘Hallo hé, waar kom jij nou ineens vandaan?’
‘Ineens? Ineens? Ik zit hier al zeker drie kwartier. Ik kan er toch zeker niks aan doen, dat jij hier met je ogen stijf dicht in je bed ligt.’ Langzaam draait hij zich naar mij toe. Een lijkbleek, niet onvriendelijk gezicht vertoont zich aan mij. Hij draait een shagje.
‘Noem me maar Ted, dat is makkelijk, want zo heet ik toevallig ook.’t Stinkt hier naar sigarenrook, dus ik neem aan dat ik hier mag roken.’
‘Geen probleem Ted, ik rook zelf ook, zoals je al dacht. Alleen geen sigaren maar Javaanse Jongens.’
‘Je weet toch zeker wel dat roken dodelijk is, jongen?
‘Jazeker Ted, dat staat toch op elk pakje sigaretten of shag.’
‘Voor mij maakt dat allemaal geen reet meer uit, knul. Ik ben al jaren de pijp uit. Ik kan dus roken zoveel ik wil. En het kost me nog niks ook. In elke supermarkt winkel ik, vermomd als onzichtbare man, geheel gratis.
Tsja, ik zou niet anders meer willen en eerlijk gezegd lijkt mij zoiets ook wel wat voor jou. Nee! Laat ik het zo zeggen: ik weet het wel zeker, jongen!’
‘Nou ….. nu al dood ….. ik ben nog zo jong. Net vijftig. Ik weet het nog niet zo net, Ted.
‘Kom op!’ zegt Ted. Hij grijpt me opeens vast en sleurt me met kracht aan mijn bovenarm naar het balkon. Ik woon op vijftien hoog. Hij wil me over het balkon duwen. Ted is echt sterk. Sterker dan ik.
‘Dit wil ik niet, Ted. Laat me godverdomme los, klootzak.’
‘Ontspan je toch jongen, relax, geef je over.   
‘Neen, dit wil ik helemaal niet.’
‘Ontspan je, laat je toch gewoon vallen jongen, dan ben je er geweest en ben vrij om te doen en te laten wat je maar wilt. Alles wat je hartje begeert, huizen, auto’s, vrouwen, sigaretten, shag en nog veel meer staat tot je beschikking en het kost je geen rooie cent.’
Neen …… neen …… neen, pleur op. Laat me met rust!!

‘Buurman ……hé  buurman! Vanwaar al die rotherrie? Ik lag net zo lekker te pitten man...,’ hoor ik mijn buurman zeggen. Ted is ineens van de aardbodem verdwenen.
‘Ik? Rotherrie? Geen idee. Sorry hoor, buurman. Geen idee hoe ik hier beland ben. Rare droom denk ik.’ Het is al weer een klein beetje licht aan het worden.

Pas na deze vijfde slapeloze nacht krijg  ik eindelijk het slaappilletje krijgen dat mij aan een goede nachtrust helpt.

zaterdag 11 april 2015

ROZE

Het is nu half zes.  Ik heb nog geen minuut geslapen deze nacht. Daarom ben ik maar achter de pc gekropen om dit stukje schrijven. De vorige drie nachten heb ik wel geslapen maar slecht. Woensdag drie uur, donderdag twee uur vrijdag een uur  en nu dus niks. Slechter dan vannacht kan het niet. Misschien heeft het er mee te maken dat mijn medicijncocktail pas veranderd is. Maar dit moet niet  veel langer duren. Zo weinig slapen kan funest zijn voor mij. Als ik komende nacht weer zo slecht slaap verdubbel ik gewoon maandag de voorgeschreven dosis lorazepam, mijn slaappil, want ik moet dan echt slapen. Volgende week dinsdag heb ik een afspraak met mijn psych, dan moeten we het er maar over hebben, hoe verder.
Drie jaar terug had ik ook zo’n slapeloze periode. Die was erger. Vijf nachten  achter elkaar deed ik geen oog dicht. Ik hield me aan goed bedoelde tips van mensen in mijn omgeving, familie, vrienden en professionals. Geen koffie,  geen tv, geen pc, niet te laat sporten, niet te laat eten, geen alcohol, enzovoorts. Na het avondeten at ik niks meer en ik dronk alleen de lafste aller laffe thee’s: kamille thee. Maar slapen? Ho maar! Vreemde ervaring die slapeloosheid. De eerste drie nachten voelde ik me net een reiziger in een trein met geblindeerde ramen. Ik lag roerloos en gedachteloos. Ook zonder besef van tijd, dat pas weer ging dagen bij het opkomen van de zon. Met een zwaar hoofd, zo’n hoofd dat je krijgt als je te veel hebt gezopen, stond ik op en maakte me klaar voor de dag. Alles wat ik lees komt drie keer zo traag binnen en op straat moet ik extra voorzichtig zijn want ik zie alles net te laat. Ook lieve buren groet ik niet. Ik zie ze gewoon niet en mijn vrouw krijg daar moppers over. Ik ben kortom een beetje in trance.
Na de vierde en vooral de vijfde nacht, dacht ik dat ik gek werd. De nachtelijke trein was de vierde nacht nog wel hetzelfde maar er reisden dwaze figuren in mee. Het begon ermee dat de conducteur in een roze outfit binnenkwam.
‘Dames en heren, goede nacht, mag ik uw plaatsbewijzen zien, alstublieft’. Hij was nog nauwelijks uitgesproken of een uitgesproken chagrijn, Maarten van Rossum, dacht ik,  loopt op de conducteur af, zet hem een pistool, duidelijk een waterpistool op zijn hoofd en zegt: ’Stop toch potverdikkeme eens met dat zogenaamd vrolijke gedoe: ‘dames en heren, goede nacht enzovoorts enzovoorts’. Trek om te beginnen dat homo pakje eens uit en roep gewoon een beetje nors: ’Plaatsbewijzen!’’ De conducteur doet wat hem gezegd wordt;  Maarten van Rossum gaat weer naast zijn vrouw zitten en spuit haar voor de grap nat.
Maar ach, deze norse conducteur die, in roze onderbroek, op roze schoenen ‘Plaatsbewijzen’ roept, werkt alleen maar op de lachspieren.
Ik zat met mijn ogen open en ervoer de scene van zojuist alsof ik er midden in zat en er toch niks mee te maken had.  Precies wat de meeste treinreizigers  dezer dagen doen als er een conducteur vlak naast ze in elkaar wordt geslagen.

Het was geen droom die vierde nacht. Ik was klaarwakker. Bij zonsopkomst waren mijn medereizigers allemaal uitgestapt. Ik ging ik me, met een zwaar hoofd,  maar weer wassen en aankleden.

vrijdag 10 april 2015

HOER

Mijn vrouw en ik hebben besloten onze benedenburen drie punten  in mindering te geven. Onze nachtrust wordt steeds verstoord door hun gesmijt met deuren en hun veelvuldig en luidruchtig toiletbezoek. Een paar maanden geleden hadden we ze ook al eens drie punten afgepakt maar daar trokken ze zich verder niks van aan. Toen was de buurman jarig . Er kwam de hele dag door veel visite voor hem. Dus ging de bel vaak. Er was druk gekrakeel in het trappenhuis. 
Als mijn vrouw en ik iets irritant vinden dan is het wel, dat de bel heel vaak en heel hard gaat bij onze buren. Dat gekakel is natuurlijk ook niet om aan te horen. Wij zijn benieuwd of ze nu wèl onder de indruk zijn. Ze moeten nu wel reageren, want zo kan het niet doorgaan. Nog eens drie punten in mindering en ze worden uit hun woning gezet. Dat is de regel bij negen minpunten. Zo staat het in het reglement ‘Huurders Onder Elkaar Reglement’ (HOER).
Ja, kort na de tweede reglementaire puntenaftrek stond de benedenbuurman voor onze deur. Buurman was een schriel mannetje, erg bleek, hij had een baard van drie dagen en hij had zich vandaag nog niet aangekleed. Ik weet niet of hij zich op andere dagen wèl aankleedde. Maar nu stond hij hier voor mijn neus in zijn slobberende onderbroek en zijn oranje t-shirt met het opschrift: ROBBEN.    
‘Dag heer’, zeg ik zo neutraal mogelijk, ‘waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Ik heb van u en uw vrouw twee brieven gekregen  over puntenaftrek. Ik smijt ’s nachts met deuren’ schrijft u,’ en maak lawaai op mijn wc. Op mijn verjaardag, één keer per jaar dus, wordt er te veel op mijn te harde bel gedrukt.’
‘Dat klopt precies, meneer, vandaar onze brieven.’
‘Kunt u misschien alstublieft die puntenaftrek ongedaan laten maken. Ik wil hier namelijk heel graag blijven wonen met mijn vrouw en mijn vijf kinderen. Want als u mij straks misschien wel wèèr een brief met een klacht stuurt, dan heb ik in totaal negen minpunten. Dan moet ik mijn huis uit.’
‘Jaaaa, dat is mij bekend, beste man!’
‘Maar ik smijt toch al een paar weken niet met de deuren.’
‘Helemaal waar, waarde heer, maar mijn vrouw en ik hadden u toch óók geschreven, dat wij last hadden van het lawaaierige gedoe op uw toilet?’
‘Wat bedoelt u dan met luidruchtig gedoe, meneer?’
‘Dat zal ik nu zeggen, waarde heer: met dat luidruchtige gedoe, bedoel ik het veelvuldig en met veel herrie doorspoelen van het toilet èn tevens het laten vliegen van oorverdovende winden.’
‘Maar meneer ... wij moeten toch ook gewoon onze behoeften kunnen doen ...’
‘Nee, nee, nee, brave borst, mijn vrouw en ik willen er geen last van hebben als u, uw vrouw en uw vijf kinderen ’s nachts hun behoefte doen.’
‘Goed meneer, dan zullen wij beneden de wc ’s nachts niet meer doorspoelen. Trekt u dan uw brieven in?’

‘Geen denk aan, beste man ….. en wat dacht u van de winden? Wanneer u het een maand lang rustig weet te houden, dan pas trek ik mijn brieven in. Prettige dag verder!’

donderdag 9 april 2015

POT

Mijn psychiater, Otto, belt omdat hij me graag zo spoedig mogelijk wil zien. Dat is raar! In de afgelopen 15 jaar moest ik bellen of ik alstublieft mocht komen. Heeft iemand hem misschien ingeseind, dat ik geld aan het verkwisten ben in het Casino of dat ik leuke dames oneerbare voorstellen doe of dat ik onophoudelijk ruzie zoek met mensen in mijn omgeving of dat ik er potsierlijk bijloop in een oranje kostuum met dito hoedje. Dat zijn goede redenen voor Otto om me bij zich te roepen;  zulk gedrag  is namelijk niet ondenkbaar met die malle stoornis van mij.
Ik mag om 13.00 uur bij Otto op audiëntie komen. Precies om 13.00 uur zit ik in de wachtkamer, om 13.05 uur loopt Otto langs de wachtkamer met een dubbele bruine boterham in zijn hand. Volgens mij met pindakaas, dat weet ik niet zeker. Dat ruik ik dadelijk wel, want we zitten altijd heel dicht op elkaars lip. Otto loopt om 13.07 uur nog op zijn gemak zijn boterhammetje op te peuzelen, als ik vanuit de wachtkamer zijn spreekkamer in loop.
‘Hallo! Ik moet nog wel even mijn boterhammetje opeten. Wil je even wachten in de wachtkamer?’ zegt Otto.
‘Neen Otto,’ zeg ik, ‘dat wil ik niet, we hebben een afspraak om 13.00 uur en het is nu 13.08 uur. Ik ga vast op je kamer zitten.’

Even later komt Otto zijn kamer binnen en doet een jammerlijke  poging grappig te zijn:’Ik hoop dat je geen last hebt van onverwachts uit mijn mond schietende broodkruimeltjes. Je hebt me zo opgejaagd, dat ik niet alle brooddeeltjes heb kunnen door slikken.’
Ik weet het gelijk! Er zat pindakaas op en niet zomaar pindakaas maar pindakaas met kleine stukjes noot.
‘Het is echt geen stukje brood dat net uit je mond schoot, Otto, het was een stukje noot en het zit nu op mijn linkerwang. Kijk, hier.’
Otto gaat achter zijn beeldscherm zitten en doet net alsof hij niets gehoord heeft.
‘Ik ben me er niet  van bewust dat ik stoms heb gedaan, Otto.’
‘Welnee! Dat was ook niet de reden dat je gevraagd heb te komen,’ zei Otto.

Om in balans te blijven slik ik een medicijn (lithium). Dat medicijn is een beetje riskant is voor andere organen van mijn lichaam. Daarom moet ik elke drie maanden mijn bloed laten controleren, zodat wanneer er in mijn lichaam iets misgaat, er bijtijds maatregelen genomen kunnen worden.
Welnu, uit die bloedcontrole is gebleken dat het lithiumgehalte in mijn bloed te hoog is en dat heeft tot gevolg dat mijn nieren niet goed meer functioneren. Dat is het goede nieuws dat Otto me even wilde doorgeven.
‘Slik je jarenlang trouw je medicijnen,dan  krijg je als beloning problemen met je nieren, ’dacht ik vol zelfmedelijden.
Hoe erg het nu is met mijn nieren moet ook weer onderzocht worden. Ze moeten nu niet mijn bloed maar mijn pies hebben. Ik moet  24 uur uitsluitend piesen in een bruine kunststof pot. Die geeft Otto mij mee. Er gaat tweeëneenhalve liter zeik in. Overmorgen wil Otto weer een gevulde pot terug.
Het is lekker weer, de dag dat ik die pot wil vullen.  Ik wil naar buiten, een stuk fietsen. Thuis heb ik al een half litertje in de pot gepiest. Ik stop de pot in mijn rugzak en doe er een banaan, een appeltje en een pakje brood bij. Zo fiets ik richting  Zoetermeer en weer terug naar huis. Een paar keer onderweg houd ik een plaspauze. Diep weggedoken in de bosjes, niemand mag me zo met die pot zien.  Nu ben ik weer thuis. De ton is al ruim voor de helft gevuld.
Tot negen uur ’s ochtends moet ik in de pot plassen. Ik zet de pot (afgesloten) naast mijn bed op de grond. ’s Nachts doe ik er nog drie plasjes in. Een keer heb ik een klein beetje naast de pot gepiest. Mijn ochtendplas wordt mijn laatste voor het onderzoek. Er is nog wat ruimte dus ik hang mijn plasser in de pot  en laat mijn plas lopen, alleen …… er is onvoldoende ruimte in de ton. De warme urine loopt over mijn handen, op mijn voeten en over het zeil van mijn slaapkamer.

Het onderzoek kan beginnen, want de pot is gevuld met mijn urine van 24 uren. 

dinsdag 7 april 2015

Crediteuren

Onderweg naar de afdeling is DirkJan te kwaad om iets tegen haar te zeggen.  Waarom gedroeg Lidewij zich als een klein kind tegen  Jakips, de chef? Nu heeft ze het volledig verbruid.  Ze werkt nu bijna een jaar lang, 24 uur per week, als uitzendkracht bij Vetom BV, een bedrijf dat smeermiddelen produceert voor de pluimvee industrie. Lidewij heeft al die tijd op de afdeling crediteuren gewerkt, zeer tot tevredenheid van haar collegae en  afdelingshoofd Dirkjan. De twintig jarige  Lidewij houdt van aanpakken. Ze toont initiatief. Zo belt ze bedrijven op die de rekening nog niet betaald hebben. Ze is dan even vergeten dat ze op crediteuren zit en niet op debiteuren. Aan crediteuren moet je immers betalen en van debiteuren vang je geld. Maar goed, binnen twee maanden heeft Lidewij wel in de gaten hoe dat precies in elkaar steekt.
Vetom BV zelf is gevestigd in Lidewij’s geboorteplaats Barneveld. Voor haar is het aantrekkelijke van de baan de telefonische kontakten met medewerkers van andere bedrijven. Die zitten voornamelijk in Venray, Ede en in Barneveld zelf, maar naar Barneveld telefoneert ze niet graag omdat ze daar bijna iedereen al kent. Die komen haar, bij wijze van spreken, al mijlenver haar neus uit. Lidewij’s stille wens is eens op de debiteuren afdeling in Venray te mogen werken. Dat komt vooral omdat Maarten daar werkt, op de debiteuren dan , hè. Maarten, dat vindt Lidewij toch zo’n aardige man, tenminste zo aan de telefoon. Hij luistert echt naar je. Als je Maarten iets vertelt dan kan hij heel geïnteresseerd doorvragen. Dat vind ze toch zo prettig. Als Lidewij in de problemen zit, belt hij gerust helemaal vanuit Venraij om, met zijn warme telefoonstem, te vragen hoe het gaat …. zo zachtaardig als hij is. Zo’n man zal ze haar leven niet vergeten.
Maar goed, Lidewij heeft een afspraak bij de chef, de heer Jakips, en DirkJan, hoofd crediteuren, mag ook bij het gesprek aanwezig zijn. Het gaat om het verlengen van haar contract. Dirkjan vertelt hoe tevreden hij is over Lidewij, hoe snel ze dingen oppikt, hoe collegiaal ze is en hoeveel geld ze al voor het bedrijf verdiend heeft. Dan komt Lidewij aan het woord. Ze is niet zo handig, ze zegt tegen Jakips dingen, waar ze beter haar mond over kan houden.  Heel vlug werken kan ze. Daardoor houdt ze tijd over. Tijd voor een extra lange pauze. Tijd voor fijne gesprekken met Maarten, die ze overigens alleen maar nog van de telefoon kent, helaas.
‘Maarten is achtenvijftig jaar, Lidewij en al vier maal opa,’bromt Jakips
‘Nou,’ zegt ze, ‘ ik heb toch niet gezegd dat ik met hem naar bed wil.’ Maar stiekem vindt ze het heel erg jammer, dat Maarten al zo oud is. (De tranen schieten haar in de ogen.) Zij had hem geschat op zevenentwintig, dat scheelt nogal wat.
Jakips zei dat hij goed had geluister:  Lidewij mag blijven bij Vetom BV. Haar werk heeft ze al die tijd goed gedaan. Ze heeft nu een tijdelijk contract van vierentwintig uur per week. Met ingang van de volgende maand krijgt ze een vaste aanstelling voor twintig uur per week. Die vierentwintig uur is, zoals u zojuist zelf al aangaf, veel te veel voor het crediteurenwerk.

Lidewij stond op, pakt de tulpen uit de vaas, knakt ze en gooit ze naar  Jakips zijn kop en zegt zeer gepiqueerd: ’steek dat jaarcontract maar in je reet Jakips.’     

maandag 6 april 2015

SEX

Het zal nu zo’n gauw veertien jaar geleden zijn dat ik voor het laatst geneukt heb. Ik was toen 50 jaar. Als ik het goed heb, deed ik het de allerlaatste keer niet met mijn vrouw maar met een Russisch hoertje, in een seksclub in Dordrecht. In 2001 hebben mijn vrouw en ik nog een laatste poging gewaagd om seksuele gemeenschap te hebben, zoals dat zo netjes heet. Ik was toen net hersteld van een paar gebroken hielen. Ik lag op bed en mijn vrouw zat naast me. We vrijden zowaar een beetje maar m’n vrouw merkte al snel dat ze geen zin had om te neuken en zei: ’We kappen er mee.’ Ik reageerde niet maar ons toch al diep treurige seksleven eindigde op dat moment definitief.
In de dertig voorafgaande jaren, zeg maar de periode 1970 – 2000, was er heel sporadisch seksuele activiteit. In de eerste tien jaar van ons huwelijk gebeurde er nog wel wat bijzonders. Onze zonen zijn in ieder geval in die periode verwekt.  
Aan het eind van de zeventiger jaren kwam er al een beetje de klad in. Mijn vrouw had vaak geen zin om te vrijen. Ze had het idee dat het aan de pil lag. Ik dacht toen:’Hé, dan laat ik me steriliseren. Dan hoeft zij die pil niet meer te slikken en wordt vrijen voor ons allebei weer een feestje.’
Een half jaar na de geboorte van mijn jongste zoon liet ik me steriliseren en het effect op onze seks was overweldigend …..maar niet heus. De frequentie werd zo mogelijk nog lager dan vòòr de sterilisatie.
Als ik vandaag  aan mijn vrouw vraag waarom zij zo weinig zin had in seks, haalt ze haar schouders op en zegt, dat ze er gewoon niks aan vond.
Hoe werd het dan minder in die tachtiger jaren? Mijn vrouw speelde een soort verstoppertje met mij. Wanneer ik laat naar bed ging, ging zij vroeg naar bed. En  als ik vroeg ging, ging zij laat. Zo kan je elkaar prima ontlopen, hoor. We gingen natuurlijk ook wel eens tegelijk naar bed. We vrijden dan soms kort, een beetje zoenen en een beetje genieten van elkaars lijf maar dat was meestal van korte duur. Dan draaide ze zich abrupt om. Ze was moe en moest gaan slapen. In het begin zei ze nog wel  eens waarom ze zich omdraaide. Later draaide ze zich om zonder commentaar.
Duizenden euro’s hebben we uitgegeven aan therapie maar we hebben er nooit  wat van kunnen maken. Dit heeft in feite geduurd van 1980 tot 2000.
Dat mijn vrouw weinig plezier kon beleven aan sex, heeft natuurlijk ook met mij te maken. Het is niet zo dat ik een klein pikkie heb, voortijdig mijn zaad loos, misselijk makend uit mijn mond of onder mijn oksels stink.  Het zat hem in de  andere vrouwen, die ik beminde, hetgeen haar deed verdorren. Zij strafte mij levenslang voor mijn ontrouw.
 Ik had natuurlijk weg kunnen gaan. Dat heb ik niet gedaan omdat ik van haar houd. En eerder ook omwille van de kinderen. De kinderen waren onze gezamenlijke  verantwoordelijkheid. Om toch enigszins aan mijn gerief te komen heb ik regelmatig mijn toevlucht genomen tot de masturbatie, aanvankelijk onder de douche en zeker na 2000 achter pc. Er zijn dan immers volop smaken op talloze pornowebsites. Naar de hoeren ben ik na dat Russisch hoertje in 2001 niet meer geweest. Dat zou ik ook niet kunnen betalen.
In 2001 besloten mijn vrouw en ik apart te gaan slapen; elk in een eenpersoonsbedje op een aparte kamer. Dat doen we tot op de dag van vandaag. Helaas is van enige warmte naar elkaar geen sprake meer.

‘Die tijd is geweest’, zoals mijn vrouw tegenwoordig altijd pleegt te zeggen.