zaterdag 18 april 2015

VUURDOORN

Vandaag is de eerste werkbeurt van het seizoen op het volkstuincomplex waar mijn vrouw en ik een huisje hebben en een tuintje huren. Tien zaterdagen per jaar (tussen half april en half oktober) moet er door een van ons drie uren gewerkt worden. Dertig uren per jaar dus. De bedoeling van die werkbeurten is dat het complex er weer wat fraaier uit komt te zien. Door een groep, met doorgaans evenveel vrouwen als mannen wordt driftig gesnoeid, geschoffeld, geveegd, geschuurd, geverfd, gemaaid, geharkt, gezaagd, gegraven, gesjouwd, gebaggerd en opgeruimd.  
De werkbeurten zijn van tien uur tot één uur. Om half twaalf krijgen de noeste werkers koffie en om precies kwart voor twaalf lopen de ‘opzichters’ alweer nerveus langs de koffiedrinkers, klappen in  hun handen en roepen dat het ‘de hoogste tijd’ is om weer aan de slag te gaan. Net echt werk. Beetje eng soms.
Tegen tienen arriveer ik op het tuincomplex. Al het benodigde materiaal staat al in de starthouding: kruiwagens, scheppen, vuilnisbakzakken, schoffels, harken, snoeischaren, heggenscharen, grasmaaiers, zagen, bijlen, bezems, ladders en een zeis. Ik stal mijn fiets in mijn eigen tuin, trek een paar andere schoenen aan en neem een stel werkhandschoenen mee. Willem deelt altijd de taken van de dag uit. Dus ik loop op hem af en zonder dat ik hem wat hoef te vragen, zegt hij, dat ik de border, vlak bij mijn eigen huisje moet schoonmaken.  Even verderop staat een stel hinderlijk hoog uitgegroeide struiken, die moet ik snoeien. ‘Ik kom je zo wel even laten zien, wat ik bedoel,’ zegt Willem.
Ik begin vrolijk met de makkelijkste taak: een beetje schoonmaken: schoffelen, dooie bladeren, takken opruimen, harken …. werk waarbij ik spontaan en heel rielekst  ‘in een groen, groen, groen, groen knollen-, knollenland’ begin te fluiten. Als ik Willem zie aankomen, stop ik even spontaan met fluiten als ik ermee begon.
‘Ja,’ zegt Willen,’die andere taak is toch eigenlijk wat belangrijker. Kom maar mee, dan zal ik je laten zien.’ We lopen naar een vervaarlijk ogende vuurdoorn, die vlak naast het pad loopt. Door zijn takken wordt een stuk elektriciteitskabel, die op circa drie meter boven de grond gespannen is, helemaal ingekapseld.  De klus is om voorzichtig de takken van die struik te snoeien tot een halve meter onder die kabel. ‘Ga maar naar Hein,’ zegt Willem,’die weet wel welke snoeischaar je nodig hebt.’
Als ik de naam Hein hoor, krijg ik al gelijk de kriebels. Materiaalman Hein is ongetwijfeld een bijzonder kundig technicus. Hij gedraagt zich in zijn materialenhokje sowieso als de beste van de hele wereld. En passant geeft hij anderen het gevoel dat ze te stom zijn om voor de duvel te dansen. Hij doet dat satanisch glimlachend, met een sterke sadistische inslag.
Na door Hein fijntjes vernederd te zijn (ik wist niet door welk gaatje van de snoeischaar  ik een touwtje moest halen, zegt Hein: ’als je dat al niet eens weet, kan je maar beter gaan pingpongen.’).
Goed. De vuurdoorn dus. Dat is een van de meest agressieve struiken die ik ken. Hij heeft prachtig rode bloemetjes maar zijn doornen zijn talrijk, krachtig en scherp. Bloederige krassen kerfde die kutstruik op mijn handen en armen. Winkelhaken in mijn kleding. Dat is op zich niet zo’n probleem, want ik ben wel zo slim om wanneer ik klus, afdankertjes te dragen. Het is echt een klote klus. Even voor één uur ben ik ermee klaar.
Die snoeischaar moet weer terug naar Hein. Balen! Gelukkig heeft hij een nieuw slachtoffer gevonden om zijn sadistische praktijken op bot te vieren. Vliegensvlug leg ik die snoeischaar in een hoekje van zijn materiaalhok en maak me snel uit de voeten.

De eerste werkbeurt zit er op. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten