Mijn psychiater, Otto, belt
omdat hij me graag zo spoedig mogelijk wil zien. Dat is raar! In de afgelopen
15 jaar moest ik bellen of ik alstublieft mocht komen. Heeft iemand hem
misschien ingeseind, dat ik geld aan het verkwisten ben in het Casino of dat ik
leuke dames oneerbare voorstellen doe of dat ik onophoudelijk ruzie zoek met
mensen in mijn omgeving of dat ik er potsierlijk bijloop in een oranje kostuum
met dito hoedje. Dat zijn goede redenen voor Otto om me bij zich te roepen; zulk gedrag
is namelijk niet ondenkbaar met die malle stoornis van mij.
Ik mag om 13.00 uur bij
Otto op audiëntie komen. Precies om 13.00 uur zit ik in de wachtkamer, om 13.05
uur loopt Otto langs de wachtkamer met een dubbele bruine boterham in zijn hand.
Volgens mij met pindakaas, dat weet ik niet zeker. Dat ruik ik dadelijk wel,
want we zitten altijd heel dicht op elkaars lip. Otto loopt om 13.07 uur nog op
zijn gemak zijn boterhammetje op te peuzelen, als ik vanuit de wachtkamer zijn
spreekkamer in loop.
‘Hallo! Ik moet nog wel even
mijn boterhammetje opeten. Wil je even wachten in de wachtkamer?’ zegt Otto.
‘Neen Otto,’ zeg ik, ‘dat
wil ik niet, we hebben een afspraak om 13.00 uur en het is nu 13.08 uur. Ik ga
vast op je kamer zitten.’
Even later komt Otto zijn
kamer binnen en doet een jammerlijke poging grappig te zijn:’Ik hoop dat je geen
last hebt van onverwachts uit mijn mond schietende broodkruimeltjes. Je hebt me
zo opgejaagd, dat ik niet alle brooddeeltjes heb kunnen door slikken.’
Ik weet het gelijk! Er zat
pindakaas op en niet zomaar pindakaas maar pindakaas met kleine stukjes noot.
‘Het is echt geen stukje brood
dat net uit je mond schoot, Otto, het was een stukje noot en het zit nu op mijn
linkerwang. Kijk, hier.’
Otto gaat achter zijn
beeldscherm zitten en doet net alsof hij niets gehoord heeft.
‘Ik ben me er niet van bewust dat ik stoms heb gedaan, Otto.’
‘Welnee! Dat was ook niet de
reden dat je gevraagd heb te komen,’ zei Otto.
Om in balans te blijven
slik ik een medicijn (lithium). Dat medicijn is een beetje riskant is voor
andere organen van mijn lichaam. Daarom moet ik elke drie maanden mijn bloed
laten controleren, zodat wanneer er in mijn lichaam iets misgaat, er bijtijds maatregelen
genomen kunnen worden.
Welnu, uit die
bloedcontrole is gebleken dat het lithiumgehalte in mijn bloed te hoog is en
dat heeft tot gevolg dat mijn nieren niet goed meer functioneren. Dat is het
goede nieuws dat Otto me even wilde doorgeven.
‘Slik je jarenlang trouw
je medicijnen,dan krijg je als beloning problemen
met je nieren, ’dacht ik vol zelfmedelijden.
Hoe erg het nu is met mijn
nieren moet ook weer onderzocht worden. Ze moeten nu niet mijn bloed maar mijn
pies hebben. Ik moet 24 uur uitsluitend
piesen in een bruine kunststof pot. Die geeft Otto mij mee. Er gaat tweeëneenhalve
liter zeik in. Overmorgen wil Otto weer een gevulde pot terug.
Het is lekker weer, de dag
dat ik die pot wil vullen. Ik wil naar
buiten, een stuk fietsen. Thuis heb ik al een half litertje in de pot gepiest.
Ik stop de pot in mijn rugzak en doe er een banaan, een appeltje en een pakje
brood bij. Zo fiets ik richting Zoetermeer
en weer terug naar huis. Een paar keer onderweg houd ik een plaspauze. Diep weggedoken
in de bosjes, niemand mag me zo met die pot zien. Nu ben ik weer thuis. De ton is al ruim voor
de helft gevuld.
Tot negen uur ’s ochtends moet
ik in de pot plassen. Ik zet de pot (afgesloten) naast mijn bed op de grond. ’s
Nachts doe ik er nog drie plasjes in. Een keer heb ik een klein beetje naast de
pot gepiest. Mijn ochtendplas wordt mijn laatste voor het onderzoek. Er is nog wat
ruimte dus ik hang mijn plasser in de pot en laat mijn plas lopen, alleen …… er is onvoldoende
ruimte in de ton. De warme urine loopt over mijn handen, op mijn voeten en over
het zeil van mijn slaapkamer.
Het onderzoek kan beginnen,
want de pot is gevuld met mijn urine van 24 uren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten