‘Dan háál je de politie er toch bij! Denk je dat ik bang ben
voor de politie?’ Zijn gulp staat open, zijn piemel hangt uit zijn broek. Frida
en Louis lopen toevallig langs. Zij aan
zij. Ze zijn aan het winkelen in de Zwartjanstraat, Louis heeft een paar nieuwe
schoenen nodig. Zo te zien heeft de man tegen de winkelruit van de slijterij
staan piesen. Een kerel in een net streepjespak, vast en zeker de slijter, houdt een ‘arme oude ziel’ in zijn greep. Er ligt op de stoep onder de ruit een gelig plasje dat over de
stoep naar de rijweg stroomt.
Wildplassen?? Weet ik
veel … ik zeek zowat in mijn broek en vroeg daar binnen aan die man van die slijterij
of ik hier alstublieft even zou mogen pissen ...
‘Neen meneer daar komt niks van in. Als u moet plassen gaat
u maar naar een café; er zijn er hier genoeg in de buurt.’
Kon het toen al niet meer houden, d’r kwam wat in mijn broek
... ik naar buiten, pakte de eerste de
beste plek om tegen te zeiken … die winkelruit.
Ja, ik ben niet gek … ga niet voor lul lopen in die winkelstraat hier met
een zeiknatte broek. Er is inmiddels een
klein oploopje ontstaan voor de winkel.
Louis wil zich er mee gaan bemoeien; hij doet een stap in de
richting van de slijterij maar Frida trekt hem aan zijn arm terug. ‘Laat die
twee het lekker samen uitzoeken Louis. Het
is jouw zaak niet. Kom, dan lopen we verder
naar van Haaren, we komen hier tenslotte voor je schoenen.’ Even denkt Louis dat zijn vrouw eigenlijk wel
gelijk heeft, maar hij kan het toch niet laten: hij maakt zich los van Frida: ‘even
maar; ik hou het netjes’ …. ‘ja, dat kennen we van je, Louis,’ zegt Frida. Hij stapt
op de winkelier en de wildplasser af.
‘Meneer de slijter, zou u
deze wildplasser, hier niet zo open bloot aan het publiek ten toon
willen stellen. Neem die arme man gauw mee uw winkel in in afwachting van de politie,
als die überhaupt wel komt op zo’n futiliteit als wildplassen.’ Hoewel de slijter tegenstribbelt : ‘blijf van
me af man … de politie komt zo’ laat hij
zich toch zijn eigen winkel in duwen; de ouwe man houdt hij stevig in zijn
greep. Buiten zijn de meeste mensen inmiddels doorgelopen. Alleen Frida staat
er nog; ze maant Louis naar buiten te komen. ‘Meneer de slijter’, zegt Louis, ‘geef
die man allereerst even de gelegenheid om zich behoorlijk aan te kleden. Ik
bedoel: laat hem los!’ Blijkbaar maakt Louis indruk op de slijter. Hij laat de man los, zij het met tegenzin. De
ouwe fatsoeneert zich; hij glimlacht dankbaar naar Louis. Als de slijter even
zijn hoofd buiten de deur steekt, (zeker om te kijken of de politie er al aan komt)
drukt Louis in de gauwigheid een fles Bols jonge jenever achterover . Als hij
langs de slijter de winkel uitloopt zegt hij: ‘Laat die wildplasser toch gaan joh,
denk je nou echt dat de politie nog komt?’
Frida had dit oponthoud kunnen missen als kiespijn. Als ze weer zij aan zij verder lopen, zegt ze: ’eh Louis, haal die fles jenever maar uit je binnenzak … die past beter bij mij in de tas.