vrijdag 28 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (11)

‘Klootzak, dat je d’r bent!’ Janneke heeft Chiel aan de telefoon. ‘Dacht je dat ik je niet zou herkennen, lul? Je stem had je goed verdraaid, dat wel, en ook die helm en die bivakmuts daaronder maakten je behoorlijk onherkenbaar maar toch ik herkende je meteen………..aan je sokken. Die kreeg je van mij,  voor je verjaardag, drie weken terug.’
‘Luister eens even naar mij, Janneke….’’
‘O nee, Chiel,  Janneke luistert dit keer  helemaal niet naar jou. Jij luistert nu eerst eens even naar mij. Ik weet dat jij ome Bram zijn bloed wel kan drinken maar dat betekent toch nog niet dat je mijn café en mijn klanten moet gaan beschadigen met die rare fratsen van je?  Chiel, ik was zo vreselijk kwaad op je, dat ik  de recherche verteld heb, dat jij die ravage hier hebt aangericht, met die klotefiets van je. Dus zeer binnenkort staat de politie bij je voor de deur. Je hebt met die onverantwoordelijke act van je in mijn café, ook nog eens de verdenking op je geladen van de moorden op ome Bram en die twee rechercheurs, snap je dat, uilskuiken….. en nou mag jij wat zeggen’
‘Jij weet toch net zo goed als ik, Janneke,  dat ik nooit zal moorden, Janneke?’
‘Ja, Chiel, dat kan ìk nou wel weten maar daar heb je naar de recherche toe helemaal niks aan. Je bent nu verdachte nummer één.’

Het is heerlijk weer hier in Coimbra, Noord-Portugal.  Zesentwintig graden. Het terrein van het hondentrainingscentrum ‘Cuidado com o cão’ ligt op een heuvel met een zeer gering hellingspercentage, net buiten de stad. Prachtige natuur hier. De zon en de vele  regen staan garant voor het frisse groen en een grote variatie aan kleurrijke veldbloemen.. Er loopt een kereltje over het trainingsveld van de kennel, gehuld in een lange leren jas, dito handschoenen, een helm en een masker.  Als hij er flink de vaart er in zet schreeuwt een vrouw in plat Rotterdams:
‘Graaipum, graaipum maaiden!’ en razendsnel, met nu al het schuim op hun lippen, achtervolgen de honden de kleine man, die binnen de kortst mogelijke tijd  achterhaald is, besprongen wordt, naar de grond wordt getrokken en wijselijk doodstil blijft liggen.’
‘Keurug maaiden, faain gewerrukt hoor, maaiden.' Dan wijst ze naar hun hok, klapt in haar handen en geeft het bevel:
‘Gaat af!!’.  In een mum van tijd zitten de beesten weer in hun hok.
‘So dah gateffe prima hè, Miech?’
‘Ja, Sonja, ze zijn perfect, onze hondjes.’
Volgens Sonja, sinds kort Miech’s vriendin, is er nog wel ruimte voor uitbreiding van de  kennel. Daar is Miech het wel mee eens maar hij wil eerst even afwachten  wat de erfenis van zijn vader hem precies oplevert.  Om nu al weer meer land er bij te kopen , terwijl de zaak op dit moment in feite met verlies draait. Daar wil hij niet aan. Hij wil niet nog een keer een faillissement meemaken.
Miech is de zoon van de vermoorde ome Bram. Zijn vader had zijn vorige kennel op Overflakkee wel kunnen redden maar verdomde het domweg omdat hij vond dat zijn zoon ten aanzien van de honden te weinig professioneel was.  Geld pompen in die kennel was voor Bram dweilen met de kraan open. Dat geld kreeg hij dus niet. Miech ging failliet en maar bleef liefhebber pur sang.  Zij verkaste naar Portugal om in Coimbra met zijn in Holland zwart verdiende centjes een nieuwe kennel op te zetten. Hij was al zo kien geweest om enkele van zijn beste pitbulls door Sonja naar Noord-Portugal te laten verhuizen.
Sonja is nu een paar maandjes  bij Miech. Kort nadat de scheiding was uitgesproken met Chiel van Dam, leerde ze Miech kennen, die toevallig even in Rotterdam was om, naar zoals nu bekend, tevergeefs,  te praten met zijn vader over zijn eventuele steun aan de kennel.
Het was laat in de avond. Sonja was met bonje de deur uitgegaan en liep smartelijk huilend over straat. Miech, die Wodan, zijn trouwste pitbull bij zich had, liep luid blaffend in haar richting. Sonja stond gelijk stil; ze was duidelijk bang voor de hond.
Wodan hield gelijk op met blaffen en Miech zag meteen de tranen van Sonja.  Hij vroeg of hij wat voor haar kon doen; wat er aan de hand was. Sonja deed haar verhaal over haar verstikkende en bizarre relatie met Chiel:
‘Hij wil persé elke avond, in een teil met handwarm water in de woonkamer voor de televisie zitten.  Onder de reclameblokjes moet ik hem wassen met een ingezeept washandje, zijn hele lijf,  maar vooral in al zijn holtes en spleetjes. Het is elke avond weer een natte kledderboel in de woonkamer. Soms laat hij ook zelf alles lopen. Hij spettert dan als een gek. Ik ben zelf ook elke avond zeiknat. Een paar keer ben ik ook al over dat natte zepige water uitgegleden. Als ‘Pauw en Witteman’ geweest is, staat meneer op, dan moet ik hem grondig afdrogen en dan gaat hij zijn bed in. Ik mag dan die teil leeg scheppen met de melkkoker. Ik heb het he-le-maal gehad met Chiel. Alleen weet Ik niet waar ik nu heen moet. Ik heb hier verder helemaal niemand.’
Afijn zo praatte zij en luisterde hij nog enige tijd en vervolgens liepen ze naar café de Draaitol. Geen van beiden was daar ooit eerder geweest. Daar dronken ze flink wat. Gretig ging zij in op het hartstochtelijk aanbod van Miech om mee te gaan naar zijn logeeradres.  Daar maakten ze er een zinderende nacht van en sindsdien zijn Sonja en Miech onafscheidelijk.  

Sonja doet nog wel een briefje bij Chiel in de bus.

Chiel,
Ik ben het zat dat leipe gelazer met jou, in dat bad
Vroeger werd ik nog geil van jou, poedelnaakt in die teil.
Nu maakt dat water uit je bad me alleen maar kleddernat.
Chiel je wilt niet dat ik lieg: de waarheid is: ik ben bij Miech.
Jij vindt het vast niet leuk dat ik Miech nu geregeld neuk.
Ik voel me nu hartstochtelijk verbonden aan Miech en zijn moordlustige honden.

doeiiiiiiii
Sonja

dinsdag 25 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (10)

Die stem van de man op de elektrische fiets komt Janneke heel bekend voor; de stem zet haar aan het denken:
‘Die kerel, ja, want het is absoluut een vent.  Die vent probeerde zijn stem wel wat te verdraaien maar ik ken die stem. Ik kan hem nu alleen even niet thuisbrengen. Nee, het is zeker niet KeesJan, René of Simon; ook niet die van een politie-functionaris en van mijn Thijs al helemaal niet, natuurlijk niet, want die stond hier vlak naast me achter de bar, te bibberen van angst.  Verdorie, dat ik nou geen gezicht kan matchen met die stem, stom zeg, ………….maar wacht eens ja….ja….nee……….ja.........ja natuurlijk!
Dat is de stem van……….

Ze  neemt onmiddellijk contact op met rechercheur Staal. Ze vertelt over het incident in het café met die even woedende als geheimzinnige fietser.
‘Ik weet wie hij is. Tot nog toe kende ik hem alleen als een vriendelijke, gezellige vent maar nu heeft hij zich wel van zijn slechtste kant laten zien. Het is Chiel van Dam. Ik ga hem aansprakelijk stellen voor de schade aan het interieur van het café en ik weet ook dat enkele stamgasten hem aansprakelijk zullen stellen voor beschadigingen aan hun kleding. Heus heus.’
‘Tsja,’ zegt Staal nuchter, ‘dan moeten jullie maar aangifte komen doen op het bureau hier.’
Chiel…..Chiel…., die naam heb ik toch al eens horen vallen, is hij niet die homoseksuele dameskapper uit de Bilder…...’
Nee, zegt Janneke, Chiel is onze postbode, althans, de laatste 5 , 6 jaar en voor zover ik weet is ie hetero. Daarvoor heeft hij vijftien jaar bij de Koninklijke Gestampte Muisjesfabriek gewerkt. Daar is hij met ruim zeshonderd honderd anderen weg gesaneerd. Die saneringsoperatie  stond onder leiding van onze Bram zaliger. Er zit flink wat rancune bij die jongen. Vreemd genoeg heeft hij er never nooit wat van laten merken als hij wel eens hier in de kroeg was.’

Reden genoeg voor Staal om eens een babbeltje te gaan maken met die postbode. Misschien kan Kozijn het deze keer wel doen. Als een kind zo blij is Kozijn met de opdracht. Babbelen met mensen (wat staat voor: een verhoor afnemen), daar acht Staal zijn collega Kozijn ten enenmale ongeschikt voor. Als Kozijn hem al eens vroeg om een eenvoudig verhoortje van bijvoorbeeld  een kruimeldief of een verdwaald hoertje, dan zei Staal hem recht op de man af :
‘Nee, nee, voor dat soort dingen ben jij gewoon te verlegen voor, Kozijn. Dat geeft op zich helemaal niks, beste kerel, want er is genoeg ander  politiewerk  te doen, waar je uitstekend mee uit de voeten kan.’  Maar dit keer komt het Staal heel goed uit om Kozijn op een verdachte af te sturen.
Staal moet namelijk zo dadelijk al naar Portugal, Porto om precies te zijn en dat gesprek met die postbode kan beslist niet wachten, want eer Staal terug is uit Porto zijn we weer twee dagen verder. Dus  gunt  hij collega Kozijn zijn bezoekje aan Chiel van Dam van harte.     

KeesJan ligt nog in zijn cel in het gevangenisziekenhuis. Er ligt nog een gedetineerde, die tot KeesJans grote opluchting zijn bed niet uit mag. Dat zou ook niet eens kunnen, want hij heeft beide benen gebroken. De man zegt geen woord. Het is een Portugees volgens de verpleegkundige. Hij werpt uiterst vijandige blikken in de richting van KeesJan. Het gebaar dat de Portugees naar hem maakt  snijdend met de zijkant van zijn hand over zijn hals.  Geen flauw idee waarom die man zo doet.
Gelukkig zal KeesJan gauw verlost zijn van die celgenoot. Deze ochtend krijgt hij immers zijn vrijheid weer terug. Het eerste dat hij gaat doen is met de ome Bram-passen zo veel mogelijk geld te pinnen en dan op reis naar Fatima om al dat geld te schenken aan de Heilige Maagd Maria, die daar vele malen verschenen is.  De ziekenbroeder/bewaker, die bezig is de verwondingen van de Portugees te verzorgen, vertelt KeesJan echter, dat ‘het wel wat later zal worden.  Er moeten nog wat formaliteiten geregeld worden.' 
KeesJan gaat helemaal door het lint als hij dat hoort! Oude en nieuwe vloeken slingert hij de cel in. Hij trapt in blinde woede hard tegen de goed gevulde ondersteek. De stinkende massa vliegt uit die po alle kanten op.  De werkkleding van de verpleegkundige was zoëven nog smetteloos wit. Voor het eerst nu heeft de Portugees duidelijk grote pret, tot hij merkt dat de infuus uit zijn arm is gerukt door de vliegende ondersteek. Als de Portugees de po vlak voor zijn neus ziet neerploffen op zijn buik is het lachen hem helemaal vergaan.
Met zijn laatste uithaal van woede, een schop tegen het traliewerk van zijn cel,  blesseert Keesjan zich dusdanig dat hij zeker ook vanavond niet zonder  begeleiding zou kunnen genieten van zijn vrijheid. Zijn voet is niet gebroken. Zwaar gekneusd. Wisselbaden moeten helpen en hij zit net te wisselbaden als er een grote kerel samen met een met een ziekenbroeder zijn cel binnenstapt.
‘Hallo, ik ben  Peter Staal, Recherche bureau Rotterdam West.’ Stelt hij zich voor en hij valt  gelijk met de deur in huis.
‘KeesJan Reindo, u wordt verdacht van enkele moorden in Rotterdam, de moord op ome Bram, u wel bekend en twee rechercheurs. Daarom ben ik hier. U gaat met mij mee naar Rotterdam.
‘U begaat een grote vergissing, meneer Staal,’ zegt KeesJan, ‘ik heb dan wel met mijn dronken kop  de knip uit ome Bram zijn colbert gejat, wat ik nooit had mogen doen natuurlijk, maar dat wil nog niet zeggen, dat ik hem heb laten afmaken. Mijn bedoeling was om Bram zijn geld te doneren aan een goed doel: de Heilige Maagd van Fatima!’
‘Ja, ja. Zal wel,’ bromde Staal, ‘en mijn twee collega rechercheurs heb je zeker ook niet laten afmaken………in je eigen huis nog wel? Hoe kom je in godsnaam aan die honden, man?’
‘Je denkt toch zeker niet dat die honden van mij zijn?! Ik ken maar één figuur die he-le-maal mesjoche was van dat soort honden en toevallig was dat ome Bram zelf en ……..’ Dan maakt  het mobieltje van KeesJan geluid…….een sms’je zo blijkt. Een sms’je  van zijn vriend  René. Hij meldt een zege van hun voetbalteam.
‘Yeah!!!’, even is er alleen maar blijheid bij KeesJan.
‘Die honden, zei je,  ……….toevallig ome Bram zelf en wie nog meer dan?’ vraagt Staal.
‘Ome Bram en zijn zoon; maar of die laatste nog leeft zou ik niet durven zeggen.’

donderdag 20 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (9)

In café ‘in den Draaitol’ was het zo langzamerhand  een gekkenhuis aan het worden. De vreemdste lui liepen de kroeg in en uit en omdat Janneke ook niet meer het kaf van het koren kon scheiden liep het even flink mis. De schrik zat er nog goed in bij haar en eigenlijk bij alle aanwezigen, na de aanslag van gisterenmiddag. In overleg met haar man Thijs had ze maar besloten om tot en met de crematie van Ome Bram twee veiligheidsagenten in te huren. Twee breedgeschouderde mannen in donkerblauw uniform. Zonder pet, want zonder hun grote, glimmende kale schedels zouden ze er veel minder afschrikwekkend uitzien.
Wat gebeurde er nu gisterenmiddag? De hele Draaitol zat mudvol. Er kon geen kip meer bij als het ware. Opeens: lawaai, gegil, gebrul, geschreeuw. Een schriel figuur met een grote zwarte helm op zijn kop kwam de Draaitol binnensjezen. Op een elektrische fiets! Iedereen die in de weg stond werd opzij gedrukt of ondersteboven gereden. Remmen was er niet bij…..jaaaaah………. pas toen  ie vlak voor dat ome Bram-monumentje stond, remde die. Geen van de gasten nam het initiatief om deze man aan te pakken. Hij droeg legerkleding en liep rond op de welbekende legerkissies. Door de bivakmuts onder de helm was zijn tronie totaal onherkenbaar. Iedereen hier stond elkaar verlamd van schrik aan te kijken. Zelfs naar de gewonden keek niemand om, ondanks hun geweeklaag.  De persoon met de helm eiste alle aandacht op.

De man eiste stilte en zegt dan het volgende:
‘De manier waarop u hier stilstaat bij  de dood van deze man is veel te veel eer voor deze man, ik kan beter zeggen: deze schoft. Neemt u  van mij aan, dat deze man zich verrijkt heeft over de ruggen van vele honderden mensen . Ook over de ruggen van mijn  vader en mijn oom. Beiden heeft hij weggesaneerd bij de Post; beiden hebben zich samen op de dag van hun ontslag, op het zelfde tijdstip, verhangen aan de zelfde boom: de perenboom om precies te zijn,  in de achtertuin van ons huis.’
Hij onderbrak zijn verhaal; het werd wat rumoerig in de kroeg:
‘Koppen dicht nou en luisteren!’
Toen vervolgde hij zijn verhaal:
‘Mijn pa en mijn oom hadden er  bijna veertig arbeidsjaren opzitten bij de Post. Maar dat telde allemaal niet voor deze minderwaardige  man. Ik weet  zeker dat ook  nu in dit café slachtoffers van deze ome Bram aanwezig zijn. Zij zullen mijn verhaal dus kunnen bevestigen. De enige zaken die voor jullie 'Kleintje Pils' telden:
 punt een: zijn reorganisatie-opdracht bij de Post en
punt twee : zijn honden.
 Die reorganisatie heeft minimaal vijftienhonderd mensen hun baan gekost en hem zes ton opgeleverd. 
Slechts weinigen waren op de hoogte van zijn grote hobby: honden. In zijn kennel liet hij zijn honden opleiden tot killers. Die honden hebben zich uiteindelijk tegen hem gekeerd en hem zijn verdiende loon gegeven. Geen enkel respect verdient dit onmens.’

De barkruk annex Bram-monument werd eerst even door de gehelmde omver getrapt waarna die sneller dan ie gekomen was, ook weer verdween. Dit keer kon iedereen de fietser zien aankomen en op tijd opzij springen.

De tot monument omgedoopte barkruk lag nu, voor de tweede maal nu al weer, op de vloer en natuurlijk ook alles wat er op stond. Wat erger was, de sfeervol brandende waxinelichtjes zetten à la minute de wenskaarten en Janneke’s hoeslaken in de fik. Razendsnel pakte Thijs vanachter de bar de emmer water die altijd klaarstaat voor het blussen van kleine brandjes en pas op het moment dat hij die emmer  leeg kieperde, merkte hij dat de emmer nog niet eens halfvol water zat en dat zijn rode boxershort daar nog in stond te weken. Nou, die onderbroek is ie dus gewoon kwijt. Door de rookontwikkeling moesten alle gasten zo snel mogelijk de zaak uit. Inmiddels was Janneke zo alert om het rode brandblusapparaat er bij te pakken. Toen was het brandje in een handomdraai geblust. Maar wat een teringzooitje, zeg. Het kostte toch zeker zo’n  tweeënhalf uur om alles weer op orde te krijgen.
Ook de ambulancebroeders zijn nog zeker anderhalf uur in de weer geweest; maar meer dan wat kneuzingen en schaafwonden viel er niet te behandelen. Voor hun was dus een makkie. Dat is ze van harte gegund! Niemand hoefde overigens mee naar het ziekenhuis.
Janneke had geheel onverwacht nog een kwaaie aan Thijs. Ze moest al haar overredingskracht aanwenden om hem zover te krijgen dat hij , uiteindelijk toch nog vrolijk fluitend het purperen hoeslaken van zijn bed  ging halen. Een prachtig hoeslaken, dit keer, zonder meer, om door een ringetje te halen.
Alleen de foto van ome Bram was zoek. Alles was inmiddels geveegd, gezogen en gesopt. Hoe er ook naar gezocht werd nergens kwam die foto boven water. En het is de enige en het is ook zo’n leuke; zo olijk staat hij er op!

Toen alles en iedereen weer een beetje op orde was stapte wijkagent Koedood binnen om eens polshoogte te nemen. Hij had gehoord dat er hier wat loos was, dus kwam hij maar eens  een kijkje nemen. Tsja, de nog aanwezige gasten in de Draaitol, konden hun lachen nauwelijks onderdrukken: als je alles gehad hebt komt, Koedood, onze ontwijkagent.
 
Die stem van de man op de elektrische fiets komt Janneke heel bekend voor; de stem zet haar aan het denken:
‘Die kerel, ja, want het is absoluut een vent.  Die vent probeerde zijn stem wel wat te verdraaien maar ik ken die stem. Ik kan hem nu alleen even niet thuisbrengen. Nee, het is zeker niet KeesJan, René of Simon; ook niet die van een politie-functionaris en van mijn Thijs al helemaal niet, natuurlijk niet, want die stond hier vlak naast me achter de bar, te bibberen van angst.  Verdorie, dat ik nou geen gezicht kan matchen met die stem, stom zeg, ………….maar wacht eens ja….ja….nee……….ja.........ja natuurlijk!
Dat is de stem van……….

maandag 17 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (8)

Dat had KeesJan ook nooit gedacht: dat hij met zijn vrome gezicht en doorgaans keurige gedrag, ooit nog een Portugese gevangenis van binnen zou zien en dat uitsluitend en alleen door zo’n stelletje bezopen en gedrogeerde klootzakken dat zich F-supporters noemt. Die vonden het nodig om elkaar in de ontvangstruimte van het vliegveld door winkelruiten te flikkeren, koffers uit de handen van reizigers te trappen en te pissen waar ze maar stonden. Logisch dat de politie ingreep.  Ze hadden hem er alleen buiten moeten laten. KeesJan liep er heel toevallig tussen.
Als een leeuw heeft hij gevochten om uit de gevangenis te blijven maar de agenten waren onvermurwbaar. Voor de agenten was hij gewoon een van de raddraaiers. KeesJan weet zeker dat hij vrij komt zodra ze de beelden van de beveiligingscamera uit die ontvangsthal van het vliegveld bekeken hebben.

Ondertussen zat hij, in die cel, opgescheept met twee van die onbehouwen, ongeletterde F-beesten. Keesjan is een  F-hater pur sang en dat zal hij nooit onder stoelen of banken steken. In zijn woede bedankte hij het duo hartelijk dat hij nu dankzij hun walgelijke wangedrag bij hen in de cel moest zitten. Hij maakt het tweetal uit voor een stel dolgedraaide domkoppen, fascisten.   Dat had hij beter niet kunnen doen want deze twee jongens laten het, zoals KeesJan deed,  niet bij wat verbaal gepruttel. Met zijn tweeën zijn die jongens natuurlijk veel en veel sterker en slaan er keihard op los: 'geen woorden maar daden'. De dichtstbijzijnde bewaker zei dat het hij het al enige tijd wat rumoerig vond in de cel van de drie mannen. Toen hij ging kijken bleek wat er aan de hand was. Keesjan was helemaal murw getikt met als resultaat een afzichtelijk opgezwollen gezicht in de kleur paars. Hij was buiten bewustzijn. De F-jongens werden ieder in een hoek van de cel met handboeien aan de muur geketend. KeesJan werd op een brancard gelegd om naar het gevangenisziekenhuis te worden afgevoerd.
Alsof ze het hadden afgesproken spuugden de F-boys vrijwel tegelijkertijd een dikke groene klodder slijm in de richting van KeesJan…..en nog precies op zijn hoofd ook. Het duo kwam niet meer bij van het lachen.  Ook een van de verpleegkundigen kon zijn lachen niet inhouden en  toegegeven: voor de onpartijdige waarnemer was het een uitgesproken kolderiek tafereel en omdat Keesjan er toch totaal geen weet van had, gezien zijn buiten-westen-zijn, kon er best even om worden gelachen.

Het waren weliswaar flinke klappen die Keesjan opliep maar in het gevangenishospitaal knapte hij snel op. Hij was goed geluimd temeer daar hij van het afdelingshoofd te horen kreeg dat de beelden van de beveiligingscamera’s  geen wangedrag van hem lieten zien. Ze wilden hem daar nog wel één dagje ter observatie houden, dan zou hij voldoende van de opgelopen klappen zijn hersteld.

Keesjan had nu mooi even de tijd om na te denken wat hij met het vele geld van ome Bram zou kunnen gaan doen. Hoe groot het vermogen van Oma Bram precies was wist Keesjan niet. Hij wist wel dat hij met de portefeuille en pinpas van hem al gauw honderdduizend euro’s zou kunnen opnemen.  Nu opeens schiet hem een heel goed doel te binnen: Fatima!! Het kleine Portugese plaatsje waar de Heilige Maagd Maria enige malen verscheen aan de drie eenvoudige, normale, sympathieke herderskinderen Lucia, Franceso en Jacintha.
Bij haar verschijningen zou deze Maagdelijke Vrouwe, reeds in het begin van de vorige eeuw (!) gewaarschuwd hebben voor graaiers,  hebzuchtigen en egoïsten.adden we maar wHhhhhh Hadden we maar wat meer naar haar maagdelijke waarschuwingen geluisterd. Met de 100.000 euro van ome Bram heeft de Heilige Maagd  straks wat meer armslag om haar gewichtige boodschap uit te dragen. De Heilige Maagd….wie kènt haar nièt?!

Als hij overmorgen uit het ziekenhuis ontslagen wordt,  kan KeesJan nog bijtijds in Lissabon zijn. Lissabon ligt toch op de weg route naar Fatima. Net als in honderden andere steden in de wereld zal dan ook in Lissabon gedemonstreerd worden tegen hebzuchtigen, graaiers,  ongelijkheid, de duurder wordende en winstmakende zorg, de oorlog  en de schrikbarend snel groeiende kloof tussen arm en rijk. Al weer een maand geleden nu is  het begonnen in New York met de actie ‘Occupy Wallstreet’. Dag-in-dag-uit wordt daar al die dagen al gedemonstreerd. Overmorgen zal de actie wereldwijd worden. Nu Keesjan toch in Portugal is wil hij overmorgen graag aanwezig zijn bij ‘Occupy Lissabon’.

Het afdelingshoofd van het gevangenisziekenhuis van Oporto ontvangt inmiddels een mail van de Rotterdamse politie. Hij wordt geïnformeerd over de moord op ome Bram en de verdenking jegens Keesjan dienaangaande.  Het verzoek aan Lissabon is om in afwachting van enkele Rotterdamse rechercheurs  Keesjan in het gevangenishospitaal te houden.
 


donderdag 13 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (7)

Vooral Staal maakt na dit bezoek aan de Draaitol een opgewekte indruk en dat zal niet alleen met zijn eigen droge sokken te maken hebben. Kozijn liep woedend te soppen in zijn zeiknatte schoenen.
‘Loop je mij nou uit te lachen?’ vraagt Kozijn aan Staal.
‘Eerlijk gezegd ook wel een beetje, Kozijn, maar ik ben voor al vrolijk, omdat ik zie dat er nu al schot in de zaak zit.‘
Dan vertelt Staal dat het hier waarschijnlijk een afrekening in de familie betreft. De honden die ome Bram èn onze naaste collega’s levend hebben verscheurd zijn van het zelfde moorddadige ras als het hondje dat zo braaf aangelijnd staat op de foto van Bram in de café de Draaitol. Komen we er achter wie de eigenaar is van die twee beesten, dan hebben we de vrijwel zeker de dader te pakken.
Kozijn denkt dat het nog niet mee zal vallen, want er lopen toch nog wel flink wat van die beestjes rond in Rotterdam…..en wie zegt dat de eigenaren in Rotterdam wonen.

Staal vindt dat dan weer een mooi klusje voor zijn collega: met een paar foto’s van die twee moordenaars langs alle dierenartsen in de regio Rijnmond gaan.  Dat is toch wel te doen in een weekje. Kozijn is niet zo’n assertieve man; aan zijn omlaag hangende mondhoeken is duidelijk te zien dat hij de opdracht onmogelijk vindt maar hem zal je er niet over horen. Hij gaat gewoon aan de slag. 
Om een paar foto’s te maken van de beestjes gaat Kozijn nu eerst even langs bij het asiel.
‘Okee, Kozijn,  terwijl jij naar het asiel gaat, rij ik even naar Zestienhoven. Ik heb namelijk het vieze vermoeden dat meneer KeesJan de benen genomen heeft naar het buitenland.’

Kozijn, die alle ruimte krijgt van Lia Damuro, de lieftallige eigenaresse van het dierenasiel, vindt het niet nodig de honden uit hun kooi te laten. Hij heeft immers met eigen ogen gezien, hoe ze zijn collega’s hebben toegetakeld. Zo ver als ze kunnen perst het ‘lieftallige’ hondenduo  onder luid geblaf hun snuitjes tussen de tralies door. Het levert een paar wonderschone portretjes op. De  beeldschone dierenverzorgster heeft er geen bezwaar tegen als Kozijn ook van haar een kiekje maakt, met de hondjes er ook op. Lia woelt wat met haar vingers  door haar haar zodat het  wat volume krijgt en ze knoopt (ook met haar vingers) de bovenste knoopjes van haar blousje los ten faveure van haar décollété.
De ene dierenarts is de andere dierenarts niet, zo bemerkt Kozijn. Hij verbaast zich erover dat je tegenwoordig niet voor alle dieren, bij elke willekeurige dierenarts terecht kunt.  De een heeft als specialisatie gladde, glibberige beestjes, zoals wormen, kikkers, palingen en andere vissoorten. Er zijn ook dierenartsen die zich uitsluitend bezig houden met grote dieren als paarden,   varkens, ezels en koeien; ook het nageslacht van die grote dieren, dus veulens, biggetjes, ezeltjes en kalfjes, is daar van harte welkom. Dan is er een kleine groep dokters die de handen vol heeft aan  kleine lieve diertjes zoals: konijntjes, marmotjes, hamstertjes, ratjes en muisjes. Kozijn ontdekt bij deze opdracht dat slechts 50% van de dierenartsen werkt voor de zieke hond of poes. Alleen de dierenartsen die ze zien vliegen  hebben alle mogelijk vogels, met uitzondering van de kip,  als klant.
Kozijn kijkt samen met Lia alle geschoten fotootjes nog eens terug op zijn cameraatje. Allemaal goed gelukt; ook die van de honden alleen. Volgens Kozijn lijken ze sprekend.
  
Staal heeft al snel de bevestiging van de luchthaven dat KeesJan zich in Porto bevindt en wat het allemaal nog gemakkelijker maakt: hij zit vast op het politiebureau. Hij is opgepakt samen met een stel Feyenoord supporters, dat zich al direct na de landing in Porto op het op het vliegveld Francisco Sá Carneiro misdroeg. De politie houdt KeesJan voorlopig even vast en als er een gerechtelijk verzoek uit Rotterdam komt wordt hij teruggestuurd. 

Bij de vierentwintigste dierenarts in de Dorpsstraat 24 in Piershill heeft Kozijn al beet. Dokter de Roock herkent de hondentweeling onmiddellijk. Zij heeft ze al lang niet gezien.
‘Ach het zijn zulke kleine, lieve dondersteentjes, hè.  Hun vrouwtje is ook al weer een tijdje de hort op,’ zegt de Roock, ‘misschien weten de buren naar waarheen  ze is afgereisd.’
Dokter de Roock is helemaal ontdaan na het relaas van Kozijn over de gruweldaden van de honden te hebben aangehoord.
‘Het waren toch zulke schatteboutjes,' zegt ze,' wacht eens even, heer Konijn.......,'
'Kozijn is de naam, mevrouw, met een 'Z'.'
'O, neemt u mij niet kwalijk, meneer Kozijn, onlangs hoorde ik van de dominee hier in het dorp, dat de eigenaresse van de honden geëmigreerd zou zijn naar Portugal..........naar welke stad weet ik me niet meer te herinneren......doe er uw voordeel mee.'

dinsdag 11 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (6)

‘KeesJan is helemaal niet zo gewelddadig,’ zegt Rene stellig. ‘Ik heb hem zelfs op het voetbalveld, in die dertig jaar dat we nu al samenspelen,  nog nooit een grove overtreding zien maken. KeesJan is al jarenlang jaren mijn beste vriend en voetbalmaatje en eerlijk is eerlijk: ik heb echt in mijn hele voetbalcarrière nog nooit zo’n mietje meegemaakt als hij. Technisch en tactisch is hij een van de besten maar als het aankomt op bikkelen dan drukt KeesJan zich toch. Daarom kan ik me ook niet voorstellen dat hij ook maar iets van doen heeft met de moord op ome Bram. Daar is hij veel te teerhartig voor.’

Janneke heeft over de omzet van haar ‘Café de Draaitol’ deze dag niks te klagen. Sinds ome Bram, alias ‘Kleintje Pils’, niet meer op zijn eigen barkruk kan zitten, is het een gekkenhuis in haar kroeg. Over Brams barkruk heeft Janneke een van haar witte hoeslakens gedrapeerd. Het laken is op zich wel schoon; alleen zijn niet àlle vlekken er in de was uitgegaan; ook dat elastiek in het laken is hinderlijk. Maar het gaat om het gebaar. Bovenop de kruk staat een fotolijstje met een tamelijk jonge Bram en een aangelijnde bloeddorstig ogende hond; weinigen hier zullen hem zo  kennen. Een guitige blik in de  ogen, vrolijk, glad geschoren, sportief gekleed; kortom een  veel vlottere Bram dan menigeen hier hem kende. Rondom zijn foto op de barkruk staan wat brandende waxinelichtjes en drie kleintjes pils. Telkens als het bier doodgeslagen is, ververst Janneke het.
Op het laken hebben velen kaartjes gespeld met woorden die uiting geven aan hun gevoelens over deze gebeurtenis. Woorden waarmee de schrijver zijn hart kon luchten. Troostende woorden wellicht ook voor eventuele familieleden van Bram, hoewel hij nooit  over familie over gerept heeft. De opeenstapeling van rode en witte rozen en  lelies op de vloer rondom zijn kruk zijn tekenend voor wat het misdrijf allemaal los heeft gemaakt in de buurt.  

Het was te verwachten dat de recherche, de heren Staal en zijn assistent Kozijn, deze kroeg al vrij snel aan het begin van hun onderzoek zouden opzoeken. Twaalf uur per dag bracht Bram hier door.  Dus als er ergens info te halen is dan is het hier wel.
Bij Burgerzaken op het stadhuis had Kozijn al uitgevist dat Bram anderhalf jaar getrouwd is geweest en dat uit dat huwelijk een zoon is geboren genaamd Miech. Dertig jaar zou hij nu moeten zijn.  Van die Miech heeft niemand van de aanwezige stamgasten ooit gehoord. Bram zelf kwam altijd alléén in de Draaitol; sporadisch maakte hij een praatje met een andere stamgast. In de eerste jaren dat Bram in de Draaitol kwam gebeurde het nog geregeld, dat er lui in het café in kwamen om hem uit te foeteren. Ze gebruikten niks. Alleen maar veel geschreeuw. Handtastelijk werden ze niet, dat gelukkig niet; ze gooiden hem allerlei verwijten naar zijn hoofd: een zakkenvuller zou hij zijn; terwijl zij met lege handen stonden. Ongetwijfeld waren dat de door hem weggereorganiseerde werknemers van de Koninklijke Gestampte Muisjesfabriek.

Rechercheur Staal vindt het erg ongeloofwaardig dat KeesJan geen contact heeft gezocht met René na de moord op Bram; Staal is er ook van overtuigd dat hij zijn stamkroeg nog heeft opgezocht. Maar zowel Janneke als René ontkennen in alle toonaarden.
‘Geloof me nou maar, meneer de rechercheur, Keesjan is hier niet meer over de vloer geweest. Dat zal iedereen hier kunnen bevestigen,’ zegt Janneke.
Wat niemand hier kon weten is dat KeesJan om deze tijd verbleef in het luchtruim boven Zuid Frankrijk in een Boeing 767; binnen het uur zou hij landen op het vliegveld van Porto, in Portugal.

Staccato stelt rechercheur Staal wat vragen aan René over hoe laat zij die nacht uit de Draaitol vertrokken. Hij wil weten waar en wanneer René en hij afscheid namen en waar zij over spraken. René barst in lachen uit:
'We konden nauwelijks praten met elkaar, met die driedubbeldikke tongen, lallen konden we, ja, maar je moet niet vragen waarover.'
Rechercheur Kozijn, noteert wat er allemaal gezegd wordt. Eerder op de avond, nog in de kroeg, hadden KeesJan en ik het erover dat het wel dapper is van Bram om elke  avond in zijn eentje half teut naar heus te tollen. Misschien wel wat overmoedig.

Wanneer Bram iets meer aangeschoten was dan normaal, bracht Janneke hem ook wel eens naar huis. Dat kwam toch zeker één keer per week voor. Dan kleedde ze hem in zijn slaapkamertje uit, deed zijn pyjamaatje, stopte hem onder de wol, aaide hem over zijn bolletje,  gaf hem een nachtzoen en ging dan weer terug naar haar etablissement. Janneke is daar altijd open over geweest: wat zij had met Bram mocht iedereen weten. Ook mocht iedereen weten dat hij haar dagelijks met een vorstelijke fooi beloonde. 
Thijs, de kroegbaas, tevens haar partner, had zo zijn twijfels. Die fooien waren wel aan de erg hoge kant. Maar Thijs kon zich ook weer niet voorstellen dat Janneke hem ontrouw zou zijn.
Staal had er even genoeg van:
‘Ik ga er vandoor. Jullie horen nog van me.’ Schielijk stapte Kozijn achter Staal aan. Zo’n haast heeft Kozijn om weer dicht bij het baasje te kunnen zijn, dat hij van de weeromstuit het Bram-gedenkteken omver loopt. Het glas van het fotolijstje kapot, bloemen geplet en wat eigenlijk nog het ergste is: het hoeslaken met de kaartjes vliegt in de fik. Daadkrachtig optreden van Staal voorkomt veel erger. In no-time ligt de hele boel op straat te fikken. Daar kan het niet zó veel kwaad. Door een emmer water leeg te gooien over het brandende  beddengoed weet Janneke het brandje snel te blussen.  Pech voor Kozijn, dat hij iets te dicht bij Janneke staat: hij krijgt een halve emmer water over zijn schoenen. Vooral Staal maakt na dit bezoek aan de Draaitol een opgewekte indruk en dat zal niet alleen met zijn droge sokken te maken hebben.

donderdag 6 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (5)

Het is nu zeven voor half elf in de ochtend. Ik bevind me in de vertrekhal van het vliegveld Rotterdam -The Hague. Om vijf voor elf vertrekt er een kist richting Porto. Om  tien voor elf, in de gateway hiernaast, staat een vliegtuig klaar voor Moskou. Het wemelt van die achterlijke gebakkies met Feyenoord shirtjes.   Feyenoord zal wel voor de Champions League in Moskou moeten spelen, tegen Spartak Moskou misschien wel. Niks over in de krant gelezen. Niet om het een of ander maar als ik ergens een godsgruwelijke klere hekel aan heb dan is het wel aan die Rotterdamse voetbalclub F. en zijn stomvervelende supporters. (Ik type dat F-woord ook liever niet) Maar het is nu eenmaal zo, dat ik, door me op een luchthaven te begeven, het risico neem F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu doe ik het zomaar ineens, spontaan voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou; dat dan weer wel. 
Mijn kluppie is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken. Ook de ruimhartige ‘zwart-geld-donaties’ van ome Bram, waarmee  Sparta in het verleden nog talentrijke voetballertjes kon aankopen uit Hongarije (Bela Bodnar), Denemarken (Ole Madsen en Jürgen Kristensen) en Ghana (Prince Polley), mochten niet leiden tot het zo begeerde Europees voetbal.
Alles en iedereen is nu ingecheckt voor het vliegtuig naar Moskou en alle F.-kameraden staan nog (slaap)dronken hand in hand te brullen in de vertrekhal. Een creatieve F.’er houdt de moed er in door te zingen ‘we spelen straks dat Porto, volledig aan gorto’. Het is me nu  wel duidelijk, dat dat tuig zo dadelijk bij mij in het vliegtuig zit naar Porto. Twee van die F.-gassies zitten links van mij; eentje rechts, naast het raampje. Ze wilden graag met z’n drietjes naast elkaar zitten dus ze vroegen netjes of ik voor het raam wou.
‘Never nooit niet,’ zei ik gelijk, dat wordt mijn dood. Hoogtevrees!’ Deze bescheiden jongens vinden het ook prima als ik bij het gangpad ga zitten.

Vooraan het gangpad doemen ineens een paar ‘stillen’ op. Ik ben niet bang voor ze. Mij zoeken ze hier toch niet. Nee, ze zijn  nog op zoek naar een paar van die F.- imbecielen, die het F.-clubgebouw voor enkele tonnen vernield hebben en de commercieel manager van F. aan een van de verlichtingsmasten van de Kuip wilden opknopen.

Voor mensen als ome Bram heeft de politie vreemd genoeg nooit zo veel belangstelling gehad, hoewel hij de samenleving voor miljoenen heeft lopen tillen. Als zo’n Feyenoord snotneusje al op een megagroot billboard te kijk wordt gezet als verdachte van een misdrijf, dan had supergraaier Bram, de witte boord crimineel,  zeer zeker ook wel eens op zo’n billboard mogen pronken. Hij smeerde vooral jonge mensen veel te hoge hypotheken aan, nam onverantwoorde risico’s met het geld dat anderen hem blindelings toevertrouwden.  Duizenden mensen heeft hij  aan de financiële afgrond gebracht. En dan laat ik nog even buiten beschouwing de honderden werknemers die op basis van zijn reorganisatie-adviezen bij diverse bedrijven de laan uit zijn gestuurd. Bram werd er per uitgerangeerde werknemer vele duizenden euro’s  beter van, terwijl voor die weggereorganiseerde werknemer doorgaans niet veel meer restte dan de soos oftewel een bijstandsuitkering.
Als iemand het verdient om met zijn lelijke kop op een billboard aan den volke vertoond te worden dan is het ome Bram wel. Maar om de een of andere reden maakt justitie meer (en liever) werk van de jacht op arme sloebers dan op graaiende witte boorden criminelen.

De rechercheurs komen mijn kant op; met een getrokken pistool. Ze blijven naast mij staan.  Nu zit ik hem toch wel even te knijpen! Twee van de drie knulletjes naast mij worden er uitgepikt en afgevoerd. Diepe zucht van verlichting. Niemand in het toestel protesteert; ook de andere F.supporters niet. Lijkt raar maar toch klopt het wel omdat de ‘normale’ F.-supporter (kan dat eigenlijk wel, een normale F.- supporter?), helemaal niks moet hebben van het vernielzuchtige tuig.
Ik vroeg het F.-supportertje naast me niks. Toen onze blikken elkaar zo maar ineens even kruisten, zei het foeilelijke kereltje spontaan:
‘Mijn vrienden zijn die zaterdag ook bij het Maasgebouw geweest. Ik niet. Was ziek.  Had wel graag mee geramd.’ Terwijl hij dit zei lachte hij zijn pikzwarte tanden bloot….of had hij nou zo’n eigentijdse beugel in zijn mond?
‘Ik heb nu twee kaartjes over voor Porto – Feyenoord; kopen?’
‘Nee, jongen, nooit! Ik ga alleen naar F. kijken als die club tegen Sparta moet spelen en voorlopig hebben we daar in Rotterdam geen last meer van. Bovendien: ik ga naar Porto voor zaken.’
Nadat de twee raddraaiertjes zijn afgevoerd is het vliegtuig snel opgestegen. Over twee a drie uur zijn we in Porto. Ik moet nu toch even gaan verzinnen wat ik met die klauwen met geld ga doen.
In de portemonnee van Bram zit zijn pinpas en tussen enkele briefjes van 500 euro zit een papiertje met zijn pincode. Ik moet wel opschieten. Er mag niet veel tijd zitten tussen geld opnemen  en uitgeven. Want na de geldopname ben ik subiet gelokaliseerd in Porto. Als ze me dan ook op zo’n mooi billboard zetten, tsja, dan ben ik heel gauw de lul!   



maandag 3 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (4)

´Horen deze honden bij  u, meneer´ vraagt een dame onder aan de trap. Ik noch de rechercheurs krijgen de kans om te antwoorden. De twee woeste pitbulls denderen mijn trap op en kleunen in volle vaart bovenop die politiemensen en van de weeromstuit laat de dikke (rechercheur) van schrik de portemonnee van ome Bram uit zijn handen vallen. Gelukkig kan ik net op tijd de knip oprapen en in de binnenzak van mijn colbertje steken. De politiemannen zijn letterlijk even uitgeteld en te beduusd om te merken dat ik het hazenpad kies, ik sjees de trap af en loop in pittig tempo richting C.P. van Neckplein. Het centrum  van onze buurt. Daar is ook de taxistandplaats.

‘De beide heren pittbull, inderdaad het zijn overduidelijk reuen, boffen maar even met die heerlijk hapjes van oom agent die nu in mijn huisje voor het oppeuzelen liggen,’ denk ik onderweg. De halsslagadertjes van het rechercheduo zullen nu toch onderhand wel doorgebeten zijn. Toen ik nog boven was, lag een van die hondjes venijnig te grommen en halsstarrig te sjorren aan de rechterpolsslagader van de dunne. Het kan haast niet anders of de dikke en de dunne zijn op dit tijdstip al uit hun lijden verlost.

Buiten de normale ochtendkilte. Een beetje mistig ook. Ik moet hier even snel weg wezen, ook al heb ik  in feite helemaal niks van doen met de moord op ome Bram. Ja, okee, ik heb zijn geld gejat, stom, stom, stom, dat maakt me natuurlijk gloeiend verdacht. Ik kan die centjes van hem prima gebruiken. Ben al flink wat jaartjes werkloos; accountant was ik. Zestig jaar ben ik nu. Kom natuurlijk nooit meer aan de bak.  De laatste twee jaar ‘genoot’ ik een bijstandsuitkering en toen haalden ze het godverdomme bij de SOOS in hun hoofd om mij te verplichten een  of ander kutbaantje (papiergrijper, hondendrollenzuiger, straatveger, stadswacht, parkeerwacht) te nemen en….als ik dat kutbaantje zou weigeren, zou ik naar mijn uitkering kunnen fluiten. Nou, toen  knapte er wel wat bij mij………Ik vraag me wel af wie die pitbulls op ome Bram..... ….wacht even…….. ik ben nu onopvallend, snelwandelend op weg naar de dichtstbijzijnde taxistandplaats. Trouwens als de politie nou echt eens een stel criminelen in de kraag wil vatten, dan moeten ze die taxichauffeurs eens pakken. Ze weigeren een ritje als de afstand te gering is. Als je van Rotterdam Centraal naar Maassluis moet, rijden ze je via IJsselmonde, Barendrecht, Numansdorp, Pernis en Schiedam naar Maasluis. Vijftig euro rekent  de oplichter dan voor deze neprit. Klootzakken! En dan nòg ouwehoeren, dat ze door klanten in mekaar worden geramd. Maar goed ik ben wel mooi van ze afhankelijk nu. Moet naar het vliegveld. Te ver om te lopen en slechts eens  in de twee uur rijdt er een RET-bus daar naar toe. Daar vandaan ga ik dus vliegen ja, ja, mèt mijn  vliegangst en al. Sterk zijn! Het blijft toch de snelste manier om het land uit te komen. 
Ik kan natuurlijk een taxichauffeur zijn hersens in slaan en met die taxi naar België: gaan.  Maar nee, België is toch geen buitenland.  Griekenland, Portugal, Spanje  of Suriname, ja Suriname, daar spreken ze nog Nederlands ook. Da’s helemaal makkelijk. Ik heb alleen een vreselijk hekel aan Surinamers…..nou, kom op zeg, spreekt mijn innerlijke stem……..niet overdrijven, meneertje, ..........okee, ik heb geen hekel aan alle Surinamers natuurlijk maar aan sommigen en dan vooral aan Surinaamse mannen  met zo’n grote bek en van die grote, stevige  gespierde lichamen. Ik houd überhaupt niet van die sterke, grote, stevige,  gespierde mensen met een grote bek. Niet dat ik bang ben voor die lui, hoor, helemaal niet, maar toch………..
Ik neem een taxi naar Rotterdam-The Hague-Airport. Dit keer tref ik een Turkse jonge- man als taxidriver. Keurige chauffeur, dit keer geen metertje teveel gereden en de juiste prijs  gerekend: 13 euro. Ik weet namelijk de kortste weg naar het vliegveld omdat ik daar 5 jaar gewerkt heb als brandweerman. Destijds heette het vliegveld nog Zestienhoven. Toen ik daar werkte, nooit, ongelogen, nooit één brandje. Verveelde me rot daar. De enige lol beleefden we aan het in brand steken van sloopautobussen of vrachtwagens. Om te oefenen deden we dat. En dan weer blussen hè. De ene keer was ik ingedeeld bij de ploeg die de boel in de fik mocht steken en de andere keer zat ik bij de blusploeg. Voor behoud van een goede conditie moesten we een beetje zwemmen, beetje hardlopen, beetje klaverjassen. In die vijf jaar dat ik daar zat: geen enkele echte lekkere fik; ik ben nog geen twee weken weg en ja hoor, er crasht een toestel van TAP. Niet zo héél erg, 23 doden maar, 71 gewonden, maar fikken, fikken, daar had ik nou graag bij willen wezen.  
Wat zeur ik eigenlijk? Ik moet zo snel mogelijk een ticket zien te krijgen voor een vlucht naar een land met een aangenaam klimaat en een aangenaam regiem om daar een goede bestemming te vinden voor de centjes van ome Bram.
Het is nu zeven voor half elf. Om vijf voor elf vertrekt er een kist naar Porto. Het wemelt van lui met Feyenoordshirtjes.   Als ik ergens een klere hekel aan heb dan is het aan F. en aan F.supporters. Maar ja door me op een luchthaven te begeven, neem ik het risico F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu begin ik zomaar ineens spontaan te bidden voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou. Mijn club is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en de Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken.