dinsdag 25 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (10)

Die stem van de man op de elektrische fiets komt Janneke heel bekend voor; de stem zet haar aan het denken:
‘Die kerel, ja, want het is absoluut een vent.  Die vent probeerde zijn stem wel wat te verdraaien maar ik ken die stem. Ik kan hem nu alleen even niet thuisbrengen. Nee, het is zeker niet KeesJan, René of Simon; ook niet die van een politie-functionaris en van mijn Thijs al helemaal niet, natuurlijk niet, want die stond hier vlak naast me achter de bar, te bibberen van angst.  Verdorie, dat ik nou geen gezicht kan matchen met die stem, stom zeg, ………….maar wacht eens ja….ja….nee……….ja.........ja natuurlijk!
Dat is de stem van……….

Ze  neemt onmiddellijk contact op met rechercheur Staal. Ze vertelt over het incident in het café met die even woedende als geheimzinnige fietser.
‘Ik weet wie hij is. Tot nog toe kende ik hem alleen als een vriendelijke, gezellige vent maar nu heeft hij zich wel van zijn slechtste kant laten zien. Het is Chiel van Dam. Ik ga hem aansprakelijk stellen voor de schade aan het interieur van het café en ik weet ook dat enkele stamgasten hem aansprakelijk zullen stellen voor beschadigingen aan hun kleding. Heus heus.’
‘Tsja,’ zegt Staal nuchter, ‘dan moeten jullie maar aangifte komen doen op het bureau hier.’
Chiel…..Chiel…., die naam heb ik toch al eens horen vallen, is hij niet die homoseksuele dameskapper uit de Bilder…...’
Nee, zegt Janneke, Chiel is onze postbode, althans, de laatste 5 , 6 jaar en voor zover ik weet is ie hetero. Daarvoor heeft hij vijftien jaar bij de Koninklijke Gestampte Muisjesfabriek gewerkt. Daar is hij met ruim zeshonderd honderd anderen weg gesaneerd. Die saneringsoperatie  stond onder leiding van onze Bram zaliger. Er zit flink wat rancune bij die jongen. Vreemd genoeg heeft hij er never nooit wat van laten merken als hij wel eens hier in de kroeg was.’

Reden genoeg voor Staal om eens een babbeltje te gaan maken met die postbode. Misschien kan Kozijn het deze keer wel doen. Als een kind zo blij is Kozijn met de opdracht. Babbelen met mensen (wat staat voor: een verhoor afnemen), daar acht Staal zijn collega Kozijn ten enenmale ongeschikt voor. Als Kozijn hem al eens vroeg om een eenvoudig verhoortje van bijvoorbeeld  een kruimeldief of een verdwaald hoertje, dan zei Staal hem recht op de man af :
‘Nee, nee, voor dat soort dingen ben jij gewoon te verlegen voor, Kozijn. Dat geeft op zich helemaal niks, beste kerel, want er is genoeg ander  politiewerk  te doen, waar je uitstekend mee uit de voeten kan.’  Maar dit keer komt het Staal heel goed uit om Kozijn op een verdachte af te sturen.
Staal moet namelijk zo dadelijk al naar Portugal, Porto om precies te zijn en dat gesprek met die postbode kan beslist niet wachten, want eer Staal terug is uit Porto zijn we weer twee dagen verder. Dus  gunt  hij collega Kozijn zijn bezoekje aan Chiel van Dam van harte.     

KeesJan ligt nog in zijn cel in het gevangenisziekenhuis. Er ligt nog een gedetineerde, die tot KeesJans grote opluchting zijn bed niet uit mag. Dat zou ook niet eens kunnen, want hij heeft beide benen gebroken. De man zegt geen woord. Het is een Portugees volgens de verpleegkundige. Hij werpt uiterst vijandige blikken in de richting van KeesJan. Het gebaar dat de Portugees naar hem maakt  snijdend met de zijkant van zijn hand over zijn hals.  Geen flauw idee waarom die man zo doet.
Gelukkig zal KeesJan gauw verlost zijn van die celgenoot. Deze ochtend krijgt hij immers zijn vrijheid weer terug. Het eerste dat hij gaat doen is met de ome Bram-passen zo veel mogelijk geld te pinnen en dan op reis naar Fatima om al dat geld te schenken aan de Heilige Maagd Maria, die daar vele malen verschenen is.  De ziekenbroeder/bewaker, die bezig is de verwondingen van de Portugees te verzorgen, vertelt KeesJan echter, dat ‘het wel wat later zal worden.  Er moeten nog wat formaliteiten geregeld worden.' 
KeesJan gaat helemaal door het lint als hij dat hoort! Oude en nieuwe vloeken slingert hij de cel in. Hij trapt in blinde woede hard tegen de goed gevulde ondersteek. De stinkende massa vliegt uit die po alle kanten op.  De werkkleding van de verpleegkundige was zoëven nog smetteloos wit. Voor het eerst nu heeft de Portugees duidelijk grote pret, tot hij merkt dat de infuus uit zijn arm is gerukt door de vliegende ondersteek. Als de Portugees de po vlak voor zijn neus ziet neerploffen op zijn buik is het lachen hem helemaal vergaan.
Met zijn laatste uithaal van woede, een schop tegen het traliewerk van zijn cel,  blesseert Keesjan zich dusdanig dat hij zeker ook vanavond niet zonder  begeleiding zou kunnen genieten van zijn vrijheid. Zijn voet is niet gebroken. Zwaar gekneusd. Wisselbaden moeten helpen en hij zit net te wisselbaden als er een grote kerel samen met een met een ziekenbroeder zijn cel binnenstapt.
‘Hallo, ik ben  Peter Staal, Recherche bureau Rotterdam West.’ Stelt hij zich voor en hij valt  gelijk met de deur in huis.
‘KeesJan Reindo, u wordt verdacht van enkele moorden in Rotterdam, de moord op ome Bram, u wel bekend en twee rechercheurs. Daarom ben ik hier. U gaat met mij mee naar Rotterdam.
‘U begaat een grote vergissing, meneer Staal,’ zegt KeesJan, ‘ik heb dan wel met mijn dronken kop  de knip uit ome Bram zijn colbert gejat, wat ik nooit had mogen doen natuurlijk, maar dat wil nog niet zeggen, dat ik hem heb laten afmaken. Mijn bedoeling was om Bram zijn geld te doneren aan een goed doel: de Heilige Maagd van Fatima!’
‘Ja, ja. Zal wel,’ bromde Staal, ‘en mijn twee collega rechercheurs heb je zeker ook niet laten afmaken………in je eigen huis nog wel? Hoe kom je in godsnaam aan die honden, man?’
‘Je denkt toch zeker niet dat die honden van mij zijn?! Ik ken maar één figuur die he-le-maal mesjoche was van dat soort honden en toevallig was dat ome Bram zelf en ……..’ Dan maakt  het mobieltje van KeesJan geluid…….een sms’je zo blijkt. Een sms’je  van zijn vriend  René. Hij meldt een zege van hun voetbalteam.
‘Yeah!!!’, even is er alleen maar blijheid bij KeesJan.
‘Die honden, zei je,  ……….toevallig ome Bram zelf en wie nog meer dan?’ vraagt Staal.
‘Ome Bram en zijn zoon; maar of die laatste nog leeft zou ik niet durven zeggen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten