‘Ik haat niemand. Er is geen ruimte voor rancune in mijn geest’. Dat riep ik met mijn door alcohol benevelde brein naar mijn broer Tim, een racist pur sang. Hij en zijn vriendin gingen als laatsten bij mij de deur uit. Mijn vrouw Carola en ik bleven samen achter. Het was een gezellige verjaardag. Zeventig ben ik nu. Leuk! Eindelijk weer eens paar broers en zussen gezien, die ik lang niet gezien had.
Ik riep dat nou wel, over die haat en rancune maar daar
klopt natuurlijk geen flikker van. Ik had het nog niet gezegd of ik zag die
rotkop van Poetin voor me, de oorlogsmisdadiger die verantwoordelijk is voor
duizenden onschuldige slachtoffers (ook talloze kinderen) in Oekraïne. Net als
trouwen die Jood Netanyahu, die mensen vermoordt en infra structuur vernietigt
in de Gazastrook. Ik kan hun bloed wel drinken.
Dichterbij huis voel ik haat en rancune bij onze
ultra-rechtse politici Baudet en Wilders. Die haat, verderf en verdeeldheid zaaien
onder de Nederlandse bevolking. Door racisme, discriminatie en laaghartige
pesterijen. Het zou goed zijn niet alleen die ultra-rechtse ideeën in de
ijskast te zetten maar die politici zelf
ook. Freeze Baudet. Freeze Wilders.
Er zijn ook diep gewortelde haatgevoelens die je van huis
uit meekrijgt. Zo kreeg ik van mijn moeder de moffenhaat mee. Ze had honger
geleden in de oorlog. Daardoor moest ik van haar altijd mijn bord leeg eten,
ook al was het eten niet te vreten. ‘Ik kan wel zien dat je de oorlog niet hebt
meegemaakt, jongen’, kijfde ze. Van mijn
vaderskant haatte ik de Jappen (Japanners). Mijn vader zat van zijn negende tot
zijn veertiende in een concentratiekamp (Jappenkamp). Vreselijk sadistisch. Hij
werd een dag lang aan één arm, in een boom opgehangen, omdat hij, een jochie
van tien, een Japanse soldaat niet gegroet had. Vlak voor zijn neus werd een
vriendje van hem gefusilleerd, omdat hij een kip achterover had gedrukt, omdat hij stierf
van de honger.
Nog dichterbij maar dan nog weer heel anders ontstaat haat
tegen de man, die de huishuur bij mijn moeder komt innen. Mijn moeder moet in
de zestiger jaren elke maand twee honderd gulden huur betalen. Alleen door maar
een paar keer per week warm te eten en haar kinderen altijd in ‘krijgertjes’ te
laten lopen, zou het mijn moeder misschien wel eens kunnen lukken, het hele
bedrag van de huur aan het eind van de maand over te houden. Gegarandeerd wàs
dat nooit.
De man, die de huur komt innen belt voor de tweede keer aan
… wij zitten met zijn achten stilletjes in de grote slaapkamer …de huurman
slaakt een diepe zucht, schudt meewarig zijn hoofd en loopt een deurtje verder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten