donderdag 29 december 2011

Ouwe Zus

Er zit, op mij en mijn vrouw na, niemand in  bus 5 van de gemeente Roosendaal. De chauffeur is als een kind zo blij dat hij voor ons mag stoppen.
‘Goedenavond, mevrouw, meneer!’ Voor de gezelligheid zet hij meteen zijn radio iets harder en begint met de song die te horen is mee te fluiten:  ‘een beetje verliefd’  kots, kots.  
Ik vind het iets sneus hebben. ’t Is dat wij nu in die bus zitten. Maar stel je voor dat wij hier niet zouden zitten…..dan rijdt zo’n man maar doelloos een aantal keer per avond zo’n traject van een uur heen en weer met die lege bus. Hoe zal de chauffeur dat ervaren.  Mij lijkt het onnoemelijk deprimerend, zelfs al zou ik er voor betaald zou krijgen.

We zijn in Roosendaal. Op bezoek bij Thea, de ouwe zus van mijn vrouw; 84 is ze inmiddels. Thea is ruim twintig jaar ouder dan mijn vrouw, Carola.  Er is nog een ouwe zus in mijn schoonfamilie: Hanny van 83. Broers zijn er niet en de schoonouders zijn al tientalle jaren  dood.

Destijds, ruim 40 jaar geleden, toen ik voor het eerst bij Carool over de vloer kwam, vond ik het een heel vreemde gewaarwording, dat zij zussen bleek te hebben, die beiden ouder zijn  dan mijn ouders. Het wende al met al toch redelijk snel. We zijn nu op  kerstbezoek bij Thea. Ze ziet er tot in de puntjes verzorgd uit; ik ken haar niet anders.  Ze heeft er blijkbaar alleen wat meer tijd voor nodig om zich zo te vertonen. Want ons oorspronkelijke voorstel was om op derde kerstdag zo rond elf uur ‘s ochtends bij haar te zijn maar dat ketste ze vlotjes af:
‘Kom maar om een uur of een, ik moet nog het een en ander doen.’ Zich optutten, bedoelt ze natuurlijk, die ijdeltuit maar dat zegt ze wijselijk niet tegen me. Aan d’r haar en zeker aan haar make-up te zien heeft ze die ochtend handenvol werk gehad. Ziet er allemaal keurig uit. Toen ik Thea leerde kennen was ze  vierenveertig en beeldschoon; zelfs voor mij als twintiger een aantrekkelijke vrouw. Tot op hoge leeftijd is ze dat ook gebleven. Mijn Carool heeft zich er niet altijd zo gemakkelijk bij gevoeld dat ik haar ouwe zus óók een stuk vond.
Bij Thea, is onderhand, op 84 jarige leeftijd, het betoverende er wel vanaf. Toch heeft ze nog elke dag weer die drive om een mooi ‘Thea-plaatje’ te maken. Zeer zeker als haar zus en haar man uit Amsterdam op bezoek komen.  Behalve dat ze haar haar en haar gezicht verfraait, kleedt ze zich ook uitermate modieus. Nee, niet grijs, of zwart, dat soort kleuren haat ze: een keurig felrood broekpak, een witte blouse verfraaid met borduursel en ze heeft een geborduurde blouse aan en een klein fel gekleurd sjaaltje.
Ondanks wat hinderlijk gebreken aan haar lijf: knieën, bloeddruk, doet ze nog van alles. Ze gymt, zingt en kaart. Zo’n Rietje Precies als ze vroeger was met allerlei huishoudelijke taken is ze niet meer, kan ze ook niet meer, wíl ze ook niet meer. Ze laat haar huishouden niet versloffen, maar dat een beetje minder inspanning vindt ze het  resultaat nu ook prima.
Koken deed ze vroeger als de beste. Vooral Indisch. Rijsttafel voor twaalf personen bakken en koken was geen enkele probleem voor haar. Het was haar specialiteit maar daar heeft ze nu  geen zin meer in. Ze heeft een pakje Conimex Nassi Goreng gekocht en ze maakt er, met wat kip, rijst, komkommer en kroepoek, toch nog wat smakelijks van voor ons drietjes.

Haar twee kinderen hebben haar verwend met zes klein- en drie achterkleinkinderen; de vierde is in aantocht. Een supertrotse oma. Bij de kleinkinderen is oma populair en andersom ook. Vrijwel op elke wand van oma’s appartement hangen foto’s van haar kleinkinderen. Haar kinderen, Hans en Olga,  zijn inmiddels gescheiden, iets dat haar veel verdriet heeft gedaan. Het is ruim tien jaar geleden maar nog steeds voelt ze de pijn. Dat heeft vooral te maken met het einde van haar eigen huwelijk. Dat was een uitstekend huwelijk  met de door Thea zo beminde Felix. Een huwelijk dat veel korter duurde dan ze wilde: Felix stierf 21 jaar geleden al op 67 jarige leeftijd aan strottenhoofdkanker.

Na de nassi goreng gaan we Thea weer verlaten. ´t Was goed elkaar weer even gezien te hebben. Het is rond een uur of zeven. Bus 5 is weer leeg. Op ons na. In de NS-sprinter zitten behalve wij, twee meisjes, die het opeens nodig vinden hun muziek keihard door de wagon te laten schallen. Van welke band weet ik niet. Ik schrik er wel van en roep misschien wel veel harder en bozer dan nodig:
‘Hé, kan het een beetje zachter?!’…………en zowaar, ze keken even om naar mij en deden het geluid nog zacht ook. Brave meisjes. Heerlijk!



    



zondag 25 december 2011

Kerststukje (2)

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in twee meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan..
In het eerste kerststukje speel ik een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd. Zij zit aan één stuk door met een vriendinnetje te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek is aan jonge meiden in de toneelvereniging, wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig.
In  dit tweede kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn vriendin, Maria. Over dit laatste gaat dit stukkie nu.


Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nou precies vandaan komt  weet ze niet. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  Dat wás Jozefs kerstpakket helemaal niet, want in die doos ligt een goeddoorvoede  baby, een jongetje,  om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan is het er zo maar ineens, dit schatje. Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen.
Maria weet dat het voor Jozef niet zo nodig hoeft, een kindje. Hij voelt zich niet vrij meer met een kind om zich heen en denkt dat hij dan bij mij op de tweede plaats komt. Bovendien vindt hij, stinken alle babies en produceren ze nare soorten geluid: dreinen, jengelen, krijsen. Dit keer zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, dit kind houd ik, dit kind is van mij.

Jozef komt een beetje stoned, met een lachkick thuis. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan dat ze ‘een kind’ in haar armen houdt. In eerste instantie denkt hij dat het dat joch is van de buren waar Maria soms op past  maar al gauw voelt Jozef dat er meer aan de hand is. Hij maakt Maria snel duidelijk dat, waar zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet in huis wil hebben.
‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd.’   
 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef haar vondeling Jezus te noemen.
 
In haar euforie over de onbevlekte ontvangenis van dit kind, tracht Maria haar vriend te verleiden tot het aanvaarden van het vaderschap over Jezus. Denk toch niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan al die léúke dingen: aan de de spelletjes die je met hem kan doen, thuis en op straat, zoals daar zijn: blindemannetje, ezeltje prik, diefje met verlos, voetballen, boottochtjes maken en vissen. Tot slot kijkt Maria Jozef indringend aan en zegt dat ze geen probleem meer zal maken van Jozefs vriendschap met het mooie buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep.
Vooral bij die laatste woorden van Maria ontdooit Jozef zichtbaar.

Dan stelt Maria haar vriend voor de keuze. Ze verbindt er de liefdesvraag aan.
Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??
Do we want him???
Do we want him forever
Do we need him,
Do we never leave him
Will we make him so happy for the rest of his live
Will you take take us away and will you make me you wife?????

Josef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen.

Let me sleep on it
Baby baby let me sleep on it
Let me sleep on it
I’ll give you the answer in the morning


Maar dan toont Maria zich spijkerhard: ze wil uitsluitsel van Jozef en wel meteen: hier en nu!!

Jozef worstelt enige minuten naarstig met het vraagstuk en uiteindelijk gaat hij overstag.
Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw idee heeft wat jongetjesbabies bijvoorbeeld allemaal eten, (Marsen, krakelingen, Bounties, Milky Ways, frietjes, zoute drop?) maar dat zullen ze snel genoeg te weten komen, denkt hij. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn vriendschap met Saskia.

Zowel Jozef als Maria zitten nu  lekker in hun vel. Ze weten nog totaal niet wat ze allemaal te wachten staat met  zo’n kleine rakker over de vloer. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens kijken wat er zoal te koop is. Jozef stelt voor om eerst maar eens een stel piepkleine voetbalschoentjes aan te schaffen voor het kleine manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel: welkom thuis Jezus, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma.  

vrijdag 23 december 2011

Kerststukjes

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik, op de toneelclub,  in twee kerststukjes meegespeeld.
In het eerste kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) de rol van een vijfentwintig jarige hippie, die misschien wel gezinsuitbreiding krijgt. Misschien schrijf ik daar een volgende keer nog eens over.
Nu wat over het tweede kerststukje: ik speel daar in een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd, dat aan één stuk door met een vriendinnetje zit te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek aan jongere meiden is in de toneelvereniging wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig. Soms worden dergelijke rollen wel eens gespeeld door kinderen van spelers maar dat is nu niet gelukt. Ach het is toch ook wel grappig en verrassend ook om een oudere dame over jeugdpuistjes en andere puberzaken te horen praten.
  
De moeder van het gezinnetje, wordt op zijn uitdrukkelijk verzoek gespeeld door een man. Het is een stereotype zorgmama, die tot uit den treuren kan zorgen en zeuren.  Het gezin heeft ook een huisdier, een konijn. Meis heeft dit konijn enkele jaren terug voor haar verjaardag gehad. Misschien houdt ze wel veel van Flappie maar in de praktijk aait ze het beestje alleen maar over zijn bolletje, meer niet. Zijn hok schoon maken en hem te eten geven, dat mogen vader en moeder doen. Eigenlijk komt het er op neer dat vader het altijd doet.   
Zo ook op die koude dag vlak voor kerst.  Vader zit de krant te lezen en hoopt op deze wijze van moeders gezever verschoond te blijven. Doch moeder gebiedt hem een peentje aan Flappie te geven. Geïrriteerd gooit vader de krant op de grond, rukt de peen uit moeders hand  en stampvoet naar Flappie’s hok.
Het beestje reageert verheugt. Het heeft honger. Vader, altijd iets onhandig met het kleine lieve diertje. Hij doet blijkbaar iets niet goed met voeren. Flappie bijt vader in ieder geval venijnig in zijn duim en in een reflex smijt hij het beestje op de tuintegels. Het kleine lieve diertje beweegt dan niet meer. Vader probeert Flappie met mond op mond beademing nog te redden maar dat mag niet baten.

Dan gaat vader behoorlijk in de fout. Natuurlijk, het is afschuwelijk, wat er gebeurd is maar in feite, als puntje bij paaltje komt, kon vader er absoluut niks aan doen. Maar wat gaat hij nu doen? Hij probeert de dood van Flappie in de doofpot te stoppen en zijn rol daarin te verdonkeremanen. Waarom toch?
Hij haast zich naar de keuken en vraagt moeder om haar allergrootste pan:
‘om de jaarlijkse kerstverrassing te gaan maken’.  Hij gaat terug naar het konijnenhok, propt de overleden Flappie in die pan en verbergt hem heimelijk in het schuurtje.
Wanneer korte tijd later, dochter Meis de verdwijning van Flappie ontdekt, slaat ze groot alarm en zowel moeder als vader (de hypocriet) zoeken mee naar haar verdwenen vriendje Flappie.
Natuurlijk is hij onvindbaar. Wij weten allen waarom. De volgende dag is het Kerstmis, eerste Kerstdag om precies te zijn. Het gezin is mineur om het verdwijnen van hun lieve konijn. Maar omdat het vandaag ook de geboortedag van Jezus is, kan een klein  beetje feestelijkheid natuurlijk niet uitblijven. Daarom heeft vader voor een verrassing gezorgd bij het kerstmaal en Meis mag er als eerste van proeven. Vader doet de deksel van de grote braadpan open en o, o, o, o wat ruikt dat stukje wild lekker. Tegelijk trekt Meis wit weg en ze gilt de hele buurt bij elkaar. Meis herkent daar in die pan meteen haar  Flappie aan zijn zo fraai gevormde lieve neusje. Ze gooit haar stoel naar achter, stampt op vader af en slaat hem eigenlijk veel te zacht. Hij verdient een flink pak slaag.

Vader gaat dan de zielenpoot uithangen en hij zegt dat hij Flappie per ongeluk heeft gedood. Hij liet hem van schrik uit zijn handen vallen, toen hij hard door Flappie werd gebeten. En o,o,o, wat schaamde hij zich nu, om het eerlijk te zeggen tegen moeder en Meis. Daarom heeft vader, om het een beetje goed te maken,  Flappie zo lekker mogelijk klaar gemaakt, zodat ze met z’n drietjes nog één keertje fijn van het konijntje kunnen genieten.
Hij had niet gezien dat moeder inmiddels het allerscherpste keukenmes gepakt had. Moeder had het niet moeilijk. Vader liet zich heel eenvoudig naar het schuurtje duwen. Daar stak moeder buiten Meis’gezichtsveld veertig maal op vader in. Eén keer heeft Meis nog naar vader gevraagd. Op vaderdag in juni. Daarna wordt hij snel vergeten. Maar elk jaar met kerst plenken moeder en Meis wat traantjes om de dood van die lieve, lieve Flappie.    

maandag 19 december 2011

Kerstmarkt

Van alle glühweintjes, die ik dit jaar gedronken heb was er niet een hetzelfde en laat ik het gelijk maar eerlijk zeggen: eigenlijk waren ze allemaal uit de categorie: niet te zuipen. Nu loopt de categorie niet te zuipen van ‘um zu kotzen’ tot ‘niet zo erg lekker’.
Vandaag ben ik op de kerstmarkt in Dordrecht en daar heb ik twee niet zulke lekkere glühweintjes op,  in een overigens zeer relaxte bruine kroeg, waar de bediening voor rekening komt van een stel  gezellige oudere, in het zwart geklede, geblondeerde dames. Ik plof daar na anderhalf uur slenteren over de kerstmarkt neer. Verkleumd tot op het bot. Vijf dooie vingers en een pimpelpaarse neus getuigen daarvan.  Gelukkig is de wijn  die geserveerd wordt kokend heet. Waarmee tegelijk ook al het positieve over dit wijntje is gezegd. Ik warm mijn ijskoude handen met succes aan het aardewerk potje waar de wijn in geschonken is maar ik kan voor dit doel natuurlijk net zo goed een heet glas thee of water bestellen. Deze glühwein is heet, mierzoet maar mist de authentieke glühweingeur: een melange van zoete rode wijn, kaneel en kruidnagel. Ik ben vijf euro kwijt voor twee glühweintjes (inclusief een halve euro fooi). Voor het  weer in beweging krijgen van mijn vijf dooie vingers, twee links, drie rechts, had ik toch echt aan een glühweintje niet genoeg.  

O ja, die dooie vingers……………, wat zien die er ijzig uit. Ik heb er nog al gauw last van. Mijn vingers hangen al snel dood aan mijn handen: als ik, pakweg een half uurtje fiets of wandel, zonder handschoenen,  bij een temperatuurtje van drie à vier graden Celcius.  Afschuwelijk die pastinaak witte kleur van die vingers. De kleur van de dood. Deze vingers geven een voorproefje op hoe ik uit zie als lijk, althans de eerste dagen dan. Doorgaans wordt er in mijn omgeving schrikachtig op die ijzige vingers gereageerd, met name het schrille contrast tussen die intens witte vingers naast de goed doorbloede.  Ze vormen als het ware ook een voorbode op de naderende dood en die wordt door de meeste van mijn familieleden, vrienden en kennissen tot op dit moment niet graag met mij in verband gebracht……dit dus terzijde.

Het allereerste glühweintje van 2011 drink ik in november, het loopt tegen Sinterklaas. Eigenlijk word je dan geacht bisschopswijn drinken maar ik had nog wat wijn, en paar zakjes glühweinkruiden, dus ik dacht ‘de boom in met de bisschopswijn!’ maar daar kreeg ik me toch spijt van!  Ik gebruikte als basis, een tamelijk zilt rood wijntje en dat genoemde zakje glühweinkruiden. Een  zakje dat enige tijd moet bungelen in net niet aan de kook gebrachte wijn. Nooit had ik die  zilte rode wijn moeten gebruiken maar in plaats daarvan zoete Spaanse. Er blijkt nog flink wat zoetstof bij te moeten. Een lekker glühtje heb ik daar nog niet mee, want de producent van het glühwein kruidenzakje, heeft zich danig vergist: de benodigde hoeveelheid kruidnagelpoeder is fors overschreden. Het resultaat is een bittere rode kruidnagelsiroop: elke slok die ik neem gaat gepaard met kotsneigingen. Uiteindelijk heb ik het bocht maar in de gootsteen geflikkerd. Die gootsteen leek er zelfs nog enige moeite mee te hebben gezien de vreemde bubbelgeluiden, die uit de afwatering opstegen.

Nog even terug naar de kerstmarkt in Dordrecht. Volop geniet ik  van de koren, die prachtige kerstliederen ten gehore brengen op de verscheiden muziekpodia. Zingen in koren is, als ik afga op wat ik hier zie voornamelijk een ouwe wijven aangelegenheid. Er zitten  wel eens wat jeugdige wijfies bij èn enkele stramme ouwe kerels (raadselachtig: vaak met heel grote snorren) maar die zijn altijd ver in de minderheid. De koren die ik vanmiddag zag en hoorde, steunen voornamelijk op de enthousiaste inzet van de 45+ plus vrouw. Het zijn ook vaak zingende oma’s. Zelden heb ik zo veel peutertjes  enthousiast naar hun zingende en soms ook swingende oma’s op het muziekpodium zien zwaaien.   
Er wordt deze middag door die koren, eerlijk is eerlijk, geweldig gezongen. Het werkt aanstekelijk, want ik heb onder andere ‘de herdertjes’, ‘er is een kindeke geboren op aard’, ‘I wish you a Merry Christmas,’ uit volle borst mee staan zingen.

De Dordtse Kerstmarkt mag eigenlijk helemaal die naam niet hebben. De helft van de kramen heeft geen ene reet met kerst te maken en dat vind ik nou zo zonde. Jammer van de kerstsfeer, die een kerstmarkt toch hoort uit te stralen. Een kraam met lieflijke kerstboomversieringen bevindt zich naast een kraam met alles op het gebied van de hengelsport, dat spoort niet! Net zoals die kraam met kerstverhalenbundels naast de zadels, spaken, snelbinders, binnen- en buitenbanden,  glimmende velgen en handvaten van de rijwielhandelaar. De  Dordtse kerstmarkt is een ordinaire braderie; niets meer en minder.

En tenslotte, zo tegen het einde van mijn bezoek aan de kerstmarkt, krijg ik opeens trek in iets. Een pannenkoek of een oliebol of zo. Het aanbod van warm vreten is gigantisch. De oliebol trekt het eerst mijn aandacht. De vrouw van de oliebollenkraam staat me in de maling te nemen, denk ik,  als ze zegt dat ze twee euro…vier gulden dus ….voor een oliebolletje wil vangen. Kan iemand me voorrekenen hoe zo'n prijs tot stand komt? Hoe dan ook: mijn oliebollentrek is op slag verdwenen.

Bij mijn zoon en z’n vriendin, die tegenwoordig in Dordrecht wonen, kan ik gelukkig wat voordeliger terecht voor een hapje eten. Vriendin Anoli heeft een heerlijk pikante snert gemaakt met roggebrood en spek. Zalig. Het is nog gezelli(g) ook. Ik vermoed dat dat mede komt door het uiterst sfeervolle kerstboompje.



donderdag 15 december 2011

Ongezond eten


Zonder enige schaamte wordt gedupeerde burgers een schuldgevoel aangepraat: niet alleen de  bankier maar ook de gewone man is schuldig aan die crisis. Langzamerhand lullen rechtse politici ons in de richting van een collectief schuldgevoel: ‘wij’ (burgers, bankiers en politici) moeten samen uit die crisis zien te komen. En dat terwijl de mega-veroorzaker van de crisis zonder enige sanctie op oude voet doorgaat met kwalijke speculeer- en graaipraktijken. De grote schuldige wordt dus niet aangepakt. De burgerslachtoffers wel. Zij krijgen de rekening van de crisis gepresenteerd.

Zo wordt ten gevolge van de crisis het gratis openbaar vervoer in Rotterdam voor 65-plussers afgeschaft.
 Zo zijn de kosten van de kinderopvang onderhand alleen nog maar te betalen voor de graaiers.
Zo rijzen de ziektekosten de pan uit.
Zo zullen door de crisis binnenkort in de sociale werkplaatsen duizenden ontslagen vallen omdat ons rechtse kabinet vindt dat het te duur is lichamelijk en verstandelijk gehandicapte mensen aan het werk te houden. Hun werkplek zal vervolgens worden ingenomen door werklozen en bijstandstrekkers. Zij moeten daar aan de slag voor het behoud van hun uitkering. De gehandicapten mogen dan thuis gezellig achter de geraniums gaan zitten.

Zo zal ook de overheid binnenkort in het kader van de crisisbestrijding overgaan tot een extra heffing  op ongezond eten (zoals daar bijvoorbeeld zijn half-om-half gehakt,  verse worst, frikadellen, hamburger, patatjes, doorregen speklappen, ouderwetse mayonaise) en ongezond drinken (bier, jenever).
Met name minima en laag opgeleiden eten ongezond en goedkoop eten. Tot deze conclusie  komt een academicus. Die voedingsprofessor  meldt eveneens dat deze ongezonde eters eerder dan nodig sterven en vaker dan nodig zwak, ziek of misselijk zijn.
Het vroegtijdig sterven van de ongezonde eter is  in het kader van de crisisbestrijding in feite  toch alleen maar voordelig: volop minder pensioengelden uit te betalen; volop minder ziektekosten te vergoeden.  De hausse aan maag-, darm- en leverklachten  als gevolg van het slechte eten is schreeuwend kostbaar. Alleen al door het nijpend tekort aan internisten. Ze zijn allen genoodzaakt peperdure overuren te maken.
Landelijk gezien staan er momenteel duizenden ongezonde eters op de wachtlijsten van onze internisten en dat kan niet zo doorgaan. Schrikbarend hoog zijn de kosten van ziekte en revalidatie ten gevolge van dit eetprobleem. De vroegtijdige sterfte en dat mag in dit verband wel eens worden genoteerd, vroegtijdige sterfte wordt heimelijk als een zegen beschouwd. 

De professor van het eetonderzoek is tot de conclusie gekomen dat minima en laagopgeleiden gezonder zullen gaan eten als hun inferieure voedsel extra belast wordt en dan duurder worden dan gezond voedsel. Het moge duidelijk zijn, dat uit de opbrengsten van die belastingheffing de extra kosten voor ziekte ten gevolge van ongezond eten betaald kunnen gaan worden en misschien ook nog wel een stukje crisisbestrijding.
Over een andere voor de hand liggende variant: vriendelijker ook  voor minima en laagst betaalden: de prijs van ongezond eten stabiel houden en de prijs van gezonde voeding een endje omlaag gooien, staat in het onderzoek geen woord. 

zondag 11 december 2011

Dovemansoren

Rinus:
Kijkt u daar nu toch eens, meneer, wat aandoenlijk, wat schattig, wat lief. Zo ongedwongen en naturel……… die dovemansoortjes! Hoe wonderlijk.
Tinus:
Wat zeg je toch allemaal weer? Ik heb je even niet gehoord, beste man. Hoogstwaarschijnlijk en eigenlijk weet ik het wel zeker, heb ik heel wat belangrijkere kwesties over mijn rug en aan mijn hoofd dan jouw doorgaans zo onnozel geraaskal…..met alle respect overigens,  waarde man.
Rinus:
Ze maken me zo intens gelukkig, die kleine dartele dovemansoortjes……
Tinus:
Over mijn rug voel ik een klein mierenbeestje of iets van dien aard, kriebelen, van boven naar beneden. Mijn hoofd daarentegen gaat heftig tekeer: ‘ Bonk, bonk, bonk,bonk’. Dat komt dan weer van die vermaledijde struisvogel vandaan, potjandikkeme.
Rinus:
Het lijkt welhaast een eeneiïge dovemanstweeling; zo identiek die kleine flaplelletjes en zeker ook de oorschelpjes
Tinus:
Wat doet die struisvogel me lelijk schrikken en dan druk ik me nog zachtjes uit. De struisvogel met z’n oorpijnigend gestruis en een wel heel ontoepasselijk dienblad in zijn bek.
Rinus:
Ach, het dovemans trommelvliesje, het buisje van Eustachius, hamer, aambeeld en stijgbeugel: alles zo identiek.
Tinus: Hij is gekleed als een gerant en vraagt mij, tussen neus en snavels door, ‘wilt u misschien nog iets gebruiken, heer?'
Rinus:
……en dat oorsmeer: dezelfde kleur, dezelfde geur, ja waarachtig ook: de zelfde smaak.
Tinus:
…….nog iets gebruiken!…………en dat terwijl ik nog helemaal niks op heb. Laat ik dat maar gewoon brutaal noemen. Wat mij ernstig hindert: hij doet me pijn aan de oren. Alles, letterlijk alles, hoor ik en het zou me niets verbazen , als ik alles ook nog eens twee keer zo hard zou horen als u of andere stervelingen. Daar, vriendelijke vriend,  wil ik nu wel eens vanaf wezen.
Rinus:
O, maar dan zou u misschien iets kunnen hebben aan een of meerdere dovemansoortjes, waar ik u net al over sprak, die daar zo schattig en leuk, ongedwongen voorbij kwamen toen u iets belangijkers aan uw hoofd en rug scheen te hebben, nietwaar?
Tinus:
Heb je iets kwaads in de zin met wat je zojuist uitsprak, hè?
Rinus:
Welnee, zeg.
Tinus:
Laat ik het niet merken, hoor!
Rinus:
Had u zoëven maar naar mij geluisterd. Dan had ik u op de korte termijn kunnen helpen de pijngrens van uw trommelvlies te verleggen.
Tinus:
Goed, kerel, vertel op, hoe zouden die dovemansoortjes me van dienst kunnen zijn.
Rinus:
Jonge dovemansoortjes, alleen de jonge lenteoortjes gebruiken. Vijf oortjes fijn malen in de keukenmachine, een pondje dovenetel, een pondje brandnetel erbij, acht hele kruidnagels. Aan de kook brengen; af laten koelen. Voor het slapen gaan hiervan wat achter uw beide lelletjes aanbrengen. Een half jaar lang. U hoort het vanzelf.
Tinus:
Ho, ho,ho,ho, heer…..waar ben je in ’s hemelsnaam mee bezig? Je denkt toch zeker niet dat ik die prachtige, schattige dovemansoortjes ga gebruiken voor mijn nietige oorprobleem, oh nee, absoluut niet.
Rinus:
Ik kan ook al haast niet geloven dat u wreedheid met u mee draagt. Er zijn nog maar zo weinig dovemansoortjes; laten we daar zuinig op zijn. Ik stel uw houding in dezen zeer op prijs.
Tinus:
Dank u beste man.
Rinus:
U zult, naar ik aanneem toch wel iets willen doen tegen de u kwellende geluiden.
Tinus:
Jazeker, u gaat mij vanaf heden volgen en ik draag u op, in geval geluiden mij hinderen,  uw handen voor mijn oren te houden.   

woensdag 7 december 2011

Lood in de schoenen

Rinus:
Heeeeel merkwaardig!
Tinus:
Wat is er zo heeeeel merkwaardig?
Rinus:
U loopt met lood in uw schoenen!
Tinus
Welnee, zeg, hoe komt je d’r bij?
Rinus:
Omdat ik het zie. Ik zie u toch zeker heel duidelijk
met lood in de schoenen lopen en niet zo’n klein beetje ook. Trouwens iedere willekeurige passant kan zulks waarnemen, van dat lood en die schoenen.
Tinus:
Vertel me dan eens, hoe dat voor een willekeurige passant  toont: lood in schoenen. Want hoe ik ook kijk en hoe ik ook voel, van lood in de schoenen bespeur ik niks.
Rinus:
Het lood in uw schoenen vertoont zich wel op een bijzonder koddige en, neemt u mij vooral niet kwalijk,  heel erg lachwekkende wijze. Sorry dat ik het zeg, hoor. Ik zal u het duidelijk maken aan de hand van een aanschouwelijk voorbeeld:
U vereert mij met een bezoek.  U beweegt zich weliswaar in de richting van mijn woning maar u komt nauwelijks vooruit. U moet zich voorstellen, al met de allereerste stap in de richting van mijn huis, zet u eerst uw rechter- en vervolgens uw linkervoet in een uitermate sterke lijmplas. Sterke lijm kleeft onder uw beide schoenen. U loopt maar komt nauwelijks vooruit, hoe u ook uw best doet.
Tinus:
Lijm onder mijn schoenen, lood in mijn schoenen, allemaal goed en wel maar ik heb geenzins de intentie om jou met een bezoek te vereren.  Dank je de koekoek.
Rinus:
Luister eens beste Tinus:  ik gaf u slechts een aanschouwelijk voorbeeld, ja?!
Meer was het niet, alleen maar een voorbeeld.  Het is voor mij klip en klaar dat u mij nooit en te nimmer met een bezoek zult komen vereren of iets degelijks. Vertel mij wat! U hebt nog nooit de deur bij mij platgelopen, toch?  Ik daarentegen mag er prat op gaan minimaal één deur bij u te hebben platgelopen. Zo plat als een dubbeltje.
Vertelt u mij eens, waar gaat u heen met dat lood in uw schoenen.
Tinus:
Naar de vrolijke dametjes achter het stationnetje. Het is weer eens hoog tijd.  Mijn trage tred komt eerder van mijne zware zak als van het lood in mijne schoenen, kerel.
Rinus:
De vrolijke dametjes, zo, zo, zo, Tinus.  De vrolijke dametjes….zo,zo,zo.
Dan moet u toch wel goed in de slappe was zitten, nietwaar. Ik neem tenminste aan dat u daar gaat om u eens lekker te laten verwennen door een van de vrolijk dametjes daar achter ons stationnetje; om daar eens lekker de bloemetjes mee buiten te zetten?
Tinus:    
Nee zeg, ik laat me niet verwennen door één van de vrolijke dametjes maar door een groep vrolijke dametjes, nu eens vier, dan weer vijf, zo stel ik mij voor. Nu ik toch goed in de slappe was zit, kan ik dat makkelijk doen.

Rinus: 
Zou u het goed vinden als ik een volgende keer, zo maar spontaan, eens met u mee ga naar de vrolijke dametjes. Alleen om te observeren, zeg maar,  hoe het er aldaar aan toe gaat. Ik wil wel eens zien of die dametjes werkelijk zo vrolijk zijn als alom verteld wordt en….of die dametjes ook in staat zijn ons heren vrolijk te stemmen en ........hoe zij dat klaarspelen, nietwaar.  
Tinus:
Ik vind het allemaal goed, Rinus maar schrik niet van mij:…….want ik ben me er eentje, hoor, eenmaal aan de gang. 

zondag 4 december 2011

Bloedbroeders

Er is een jongeman vermoord. Vierentwintig jaar oud. Laten we hem voor het gemak Abel noemen. Een Nederlandse jongen bekend bij veel Amerikanen. Iedere honkballiefhebber in de USA kent hem. Hij speelde bij een van de topclubs daar. In Nederland was hij alleen bekend bij een handje vol mensen in Haarlem, de stad waar hij honkbalde voordat hij in de States ‘groot geld’ ging verdienen. Abel was zo goed dat hij van zijn club niet  in het Nederlands team mocht spelen op het wereldkampioenschap dit jaar. Ze konden hem gewoon niet missen bij die club.  

Abel werd vermoord door zijn twee jaar jongere broer Kaïn, die vond dat Abel de radio te hard aan had staan en sneed zijn halsslagader door. Kaïn en Abel waren gezworen kameraden, bloedbroeders. Kaïn was niet in orde de laatste tijd. Zeg maar gerust erg ziek. Hij sliep nauwelijks. Als Kaïn zijn verwarde gedachten uitsprak wist hij van geen ophouden. Hij barstte op de meest onverwachte momenten in huilen uit en viel dan zijn broer, zus en moeder lastig met zijn waanverhalen.
En de dokter vroeg aan de moeder of Kaïn suïcidale neigingen had. Er was dus tòch nog een arts geconsulteerd. Kaïn was overduidelijk psychotisch. Dat had die arts van een kilometer afstand toch kunnen zien. Kaïn was zeer zeker een gevaar voor zichzelf; hij was ook een gevaar voor anderen, dus ook voor Abel. 

Ik heb zelf meegemaakt hoe mijn broer Teun, zich in extreem korte tijd van een normaal functionerende man ontwikkelde tot een ongeleid projectiel.  Hij nam onverantwoorde risico’s: ging in ’s winters naakt in dakgoten lopen, ruzie zoeken met politieagenten en groot (geleend) geld inzetten in het casino. Teun bleef maar praten, praten, praten  over tegenslagen in het verleden: zijn mislukken als docent op het vmbo, het ten tweede male zakken voor het rijbewijs examen en het verkeersongeluk dat hij veroorzaakte, waarbij een zesentachtig jarige vrouw om het leven kwam. Hij barstte uit in onbedaarlijke huilbuien. Meestal maakt hij ons moeder daarmee wakker; soms belde hij mij uit mijn bed. Als ik hem zijn bed in vloekte zei hij me dat hij toch nooit in slaap kon komen.

Ik belde zijn huisarts en vertelde het verhaal. Kordaat besloot de arts dat mijn broer opgenomen moet worden. Teun was een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving.  Uit mijn verhaal stelde hij de diagnose vast: psychotisch.  Zo snel mogelijk medicatie en rechterlijke machtiging regelen voor opname op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis om erger te voorkomen.  

Het was een prima ingreep van die dokter. Teun is zes weken in dat psychiatrisch ziekenhuis geweest en is daar heel goed weer uitgekomen. Hij is daar ingesteld op de medicijnen die hij nodig heeft. Af en toe is hij nog wel eens erg druk, dan neemt ie een extra pilletje en dan is hij snel okay. Mijn broer wil absoluut niet nog eens in zo’ psychose raken; vandaar zijn nu al ruim dertien jaar durende medicijntrouw.

Misschien was de huisarts van Kaïn een onervaren jonkie. Maar uit de verhalen die rondzingen over het gedrag van Kaïn was het mij onmiddellijk duidelijk dat die jongen psychotisch was, dat hij ingesteld moest worden op medicijnen en dat hij zo snel mogelijk opgenomen moest worden. En ik had zoiets nog maar een keer van nabij meegemaakt (godzijdank).

Een dag voor de broedermoord vroeg de arts aan moeder:
‘Denkt u dat Kaïn zichzelf iets aan zal doen?’  Moeder antwoordde dat ze dat niet wist. De dokter beschouwde dat ook als een antwoord en zei haar dat er de volgende dag wel een dokter naar Kaïn moest komen kijken.
Er kwam géén volgende dag voor de succesvolle Abel. Maar eigenlijk ook niet voor broer Kaïn, die nu in de bak zit en volgens zijn advocaat ontoerekeningsvatbaar is. 

donderdag 1 december 2011

Te goeder trouw

Ben jij überhaupt wel te goeder trouw, hè?  Eerlijk gezegd betwijfel ik dat sterk.
Rinus: 
Neen heus, beste man, heus, dáár hoeft u echt niet aan te twijfelen. Als er hier werkelijk  iemand te goeder trouw is, dan zou ik zeggen: ‘dan ben ìk het wel’.
Tinus: 
Ha!! Hahahaha! Dat kan iedereen wel zeggen van zichzelf. Maar dat heeft natuurlijk geen enkele bewijskracht. Toch?
Rinus: 
Als ik bij mijn oma op bezoek ben en zij gaat helaas noodgedwongen naar de toilet, dan neem ìk niet stiekem wat speculaasjes uit haar koektrommel, oh nee, ik zou het waarachtig niet durven en als ik het wel zou durven: dan zou ik het dus niet doen. Zo ben ik niet! Ik ben immers te goeder trouw!
Tinus: 
Bewijs?? Jaaahaaaa, bewijs het maar eens; dat kan je niet hè.
Dus ik mag aannemen, beste man,  dat, ook al sta  je moederziel alleen in een juwelierszaak….. geen verkoper te zien….. geen camerabeveiliging……. nog steeds te goeder trouw dan zeker, hè?
Rinus:
Nog steeds te goeder trouw. Ik zweer het. Het komt niet in me op mijn zakken hier te vullen. Zo zit ik niet in mekaar, hoort u, zo zit ik absoluut niet in mekaar. Het zou me wel heel bijzonder van ú tegenvallen als ú in deze kwestie niet te goeder trouw zou blijken te zijn en er bijvoorbeeld zomaar vandoor zou gaan met een flinke hand kostbaarheden. Zou u dat werkelijk doen of maak ik hier een fatale denkfout ten aanzien van uw mogelijke gedragingen in een onbemande, onbeveiligde juwelierszaak.
Tinus: 
Wel zeker dubbel en dwars, wel zeker zou ik dat doen. En niet slechts één maar wel twee van deze grote handen vol zou ik meenemen.
Rinus: 
Ohhh, wat valt me dàt vreselijk van u tegen, meneer. Weet u, weet u? U stònd alleen in die winkel. Maar……………..als bijvoorbeeld iemand als ik ook in die winkel zou staan, zou ik u zonder enig pardon bij de kraag grijpen en bij het politiebureau afleveren. Zo! Kom nu even. Ik laat toch niet zo’n noest arbeidende juwelier van zijn handel beroven en al helemaal niet door zo’n te kwader trouw mens als u willens en wetens bent. Neemt u me niet kwalijk, zeg.
Tinus: 
Niet kwalijk….niet kwalijk…..ik neem dit je honderd procent kwalijk! Je trekt nu wel heel erg halsstarrig van leer. Waarom heb je mij niet uit laten spreken in dezen. De juwelier krijgt binnen het uur van mijzelf, in hoogsteigen persoon, te horen dat ik twee handen juwelen heb kunnen meenemen, door ‘s mans eigen nalatigheid. Meneer was namelijk zelf niet in zijn zaak aanwezig.
‘Houd de politie er buiten, juwelier,’ zeg ik hem, ’dan kom ik u vandaag nog al de juwelen weer terugbezorgen, meneer de slordige, onvoorzichtige, ondoordachte juwelier. Een gewaarschuwd man telt immers voor twee. U dacht misschien met een dief te maken hebben gehad, meneer de juwelier. Maar die gedachte was dus in feite niet juist. Hoewel misschien  toch ook weer wel juist. U zult mij uw hele leven blijven herinneren als de dief, die te goeder trouw was, beter nog:  te bester trouw!'  
Rinus:  
Maar vertel me nu eens oprecht, beste man,  die juwelen, die ik laatst voor heel veel  geld en, jawel, te goeder trouw van u kocht, om mijn lieve vrouwtje mee te verblijden. Zegt u mij eens eerlijk, hè……….dat waren toch zeker te goeder trouw gestolen sieraden?
Tinus:
Ik zou haast zeggen……nee ik zeg het je ook gewoon:
‘Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.  Zo, steek die maar in je zak, als je  die tenminste hebt.'