Ik zit in de metro op weg naar huis. De film die ik in de
pleinbioscoop zag: ’The last black man in San Francisco’, speelt nog door in mijn hoofd. De hoofdrolspeler is verliefd op een huis,
dat ooit gebouwd is door zijn grootvader. Hij heeft er alles voor over om het
huis in zijn bezit te krijgen maar het
huis is inmiddels peperduur geworden. Hij is bang dat het niet zal lukken, want
zo vermogend is hij niet.
‘Station Prinsenlaan,’ wordt er omgeroepen, ‘don’t forget to
check out ...’ Net op tijd realiseer ik
me dat ik er hier uit moet. Ik blijk de
enige te zijn die is uitgestapt op dit perron. Het zal wel vaker zo rustig zijn ’s avonds om deze tijd; het is tenslotte
kwart voor twaalf. Het is volgens 9292 tien minuten lopen naar
huis. Dat wordt wel wat meer omdat ik er bij de stoplichten achter kom dat ik
toch nog ben vergeten uit te checken.
Terug dus. Nooit leuk en in de miseregen
zeker niet. Het is ook fris. Het stoplicht staat op rood maar daar loop ik
gewoon door omdat er alleen heel in de verte een auto aan komt. Overdag loop ik
rechtdoor over de Prinsenlaan en neem halverwege het olifantenpaadje richting Rodaristraat; maar in het donker
prefereer ik het voetpad langs de Alexanderlaan. Ondanks de straatverlichting
is het hier nog tamelijk duister. De ganzenfamilie, die hier de ganse dag
graast, is in diepe rust, de poep die ze op het voetpad hebben achtergelaten kan
ik met dit ‘licht’ helaas niet ontwijken.
Op de hoek van de Alexanderlaan en de Rodaristraat ontwaar
ik een menselijke gestalte, die als ik het goed zie daar heen en weer drentelt.
Ik krijg gelijk kippenvel maar loop
dapper door in de richting van die figuur waarvan ik nu nog niet kan zeggen of
het man of een vrouw is. Het is voor het eerst in vijf jaar dat ik hier loop … de
spanning in mijn lijf stijgt. Nu begrijp ik waarom Rinus, die bij mij in de
flat woont, zegt dat hij altijd voor het
donker thuis wil zijn. Ik ben de figuur nu op zo’n meter of twintig genaderd.
Het is een tamelijk grote man, groter dan ik. Ik zie een baardje. Een jaar of
vijftig lijkt hij mij.
In mijn binnenzak zit mijn portemonnee, met alle voor vanavond belangrijke pasjes:
Rotterdampas, cinevillepas, bankpas en er zit nog wat cash in, dus dat ben ik straks
allemaal kwijt, denk ik mistroostig. Mijn hart zit zowat in mijn keel … ik
probeer hem nog te ontwijken maar er is geen ontkomen meer aan, hij loopt, met
een blikje bier in zijn hand, naar me toe en zegt met een enigszins lallende
tongval: ‘Goede avond mieneer, oe mij alstoeblief helpen wil … ik bang … nat …
koud … en niet weten ik, waar huis.’ Het
is een dronken Turk, hij is doorweekt. ‘Waar
moet je dan naar toe, man?’, vraag ik. ‘Romanohof
7, wonen ik. ‘Dat weet ik wel te vinden, ik zal je er naar toe brengen.’ Ik ben
zo opgelucht, dat ‘die figuur in het duister’ geen kwaad in de zin had. Ik ga
er haast van dansen.
Romanostraat 7 is hier niet zo ver vandaan, hooguit tien minuten; het is het pand van de Bouman kliniek, een centrum voor verslavingszorg, onder andere alcoholisme. Hij neemt nog gauw een slok bier en gooit zijn blikje een eind weg. Ik bel voor hem aan, als er wordt opengedaan geeft hij mij een hug en bedankt me.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten