Het is woensdagmiddag, de
vaste vrije middag voor het basisonderwijs. Vanuit de basisschool even verderop lopen mij
twee onderwijzers tegemoet. Druk gebarend; het duo is vast aan het werk. Ze
lopen nu langs de Bergse Plas, de meester en de juf. Vijftigers zijn het,
allebei. Klein van stuk. Hij heeft een bebrild grijs koppie, is tanig en heeft
een diep doorgroefd gelaat, dat deels verborgen gaat onder de bontkraag van
zijn leren jas. Het is ook zo guur dit
voorjaar. Zijn strakke spijkerbroek verraadt
zijn spillepootjes. De juf is kleiner en tamelijk mollig, haar gezicht is bleek
en lijkt wat opgeblazen. Ze heeft lang
git zwart haar, dat geverfd moet zijn. Ze draagt een zwarte regenjas tot net
boven de knie. Die jas is echt te koud
met dit weer. Onder haar regenjas
verschijnen uitermate stevige stappers,
omhuld door een donkerblauwe maillot.
Het duo is druk met elkaar
in gesprek. Een gesprek dat hen enerzijds bindt en anderzijds fysiek op afstand
van elkaar houdt. Ze zijn collega’s op die basisschool. Deze middag is een studiemiddag. De cursusleider heeft een
inleiding gehouden en gezegd: ‘Zoek een maatje, ga wandelen en bespreek de
stelling: veranderen van boven- of van
onderaf. Dan wil ik jullie over een halfuurtje weer terug zien.’
Ze tonen een welgemeende
belangstelling voor elkaar en lijken elkaars woorden te drinken. Geen moment
ontwijken ze elkaars blik. Lichtelijk beangstigend, gezien de oneffenheid van
het pad. Je kon er op wachten: hij
struikelt over een iets omhoog gedrukte stoeptegel. Plat op zijn bek.
‘Godverdomme!’ Hij werkt
vast niet op de school met de Bijbel. Bij het breken van zijn val heeft hij zijn handpalmen tot bloedens toe
geschaafd. Ook zijn knieën zijn gewond. Zij schrikt en helpt hem overeind. In
haar tasje zoekt ze naar de tissues waar hij het bloed mee kan stelpen. Zijn strakke spijkerbroekje is op kniehoogte
kapot gescheurd. Die kan straks zo de vuilnisbak in. Hij stelt zich niet aan,
veegt het vuil van zijn kleding en gaat
gewoon verder.
Hij is haar dankbaar voor
de hulp en ze lachen om het ongelukje en nemen weer de gepaste afstand aan tot elkaar.
(Er is duidelijk nog geen klik tussen beiden.)
Het duo loopt nu langs me
heen en de juf zegt:
’Ik vind veranderingen helemaal oké,’ Peter, ‘als
het maar gegenereerde veranderingen zijn.’
‘Ja, daar ben ik het van
harte mee eens Marleen,’zegt hij,
terwijl hij met een van pijn vertrokken gezicht over zijn gulp wrijft,
alsof hij daar bij zijn val ook gewond is geraakt.
Ik weet bij God niet wat ‘gegenereerde
veranderingen’ zijn. En het vervelende is dat het duo gewoon doorgelopen is en
zich inmiddels een paar honderd meter achter me bevindt. Ik kan het dus niet
meer vragen. Ik heb in het woordenboek gezocht en ik denk dat het (gewenste) veranderingen zijn in het
onderwijssysteem van de school.
Verder wandelend langs de
Bergse Plas, kom ik nog een ander duo tegen: een paar luid kwetterende eenden, peddelend
op de plas. Ze hebben mot met mekaar. Het eendje kwekt, dat ze haar nestje begin
maart al klaar had liggen voor d’r eitjes. Acht wil ze er hebben dit jaar. Die
eitjes moeten nu eindelijk maar eens gelegd worden. De woerd schudt zijn kop en
kwekt, dat het nu nog veel te koud is. ‘Nog even geduld hebben, meisje, tot
mei,’ kwekt hij, ‘want in mei leggen alle vogeltjes een ei. En wij ….. acht!’
Het eendje houdt wijselijk
haar snavel toe. Om haar snavel ligt een glimlach, want zij weet dat hij toch spoedig
zal zwichten voor haar verleidingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten