Zijn drink- en voederbak
stonden er nog. Zijn plaid in het halletje lag er ook nog. Met zijn haren,
schilfers en wat kruimels van zijn bot. Dat
typische hondengeurtje hing d’r nog.
Toch hadden we hem al weer
een paar weken geleden laten inslapen. Sita, onze hond. Hij kon niet meer. Hij zakte
steeds door zijn achterpoten. Ik moest hem naar die boom bij ons voor de deur dragen,
zodat ie daar kon poepen en piesen. Dat liet hij toe. Hij kon niet anders
natuurlijk. Hij hield zijn poep of pies dan nog wel netjes op, tot we bij die
boom waren … best lang nog .. en knap van hem hoor! Die stoere vlerk. Die geile
rakker, die een ouwe, incontinente, hulpbehoevende reu was geworden. Wat hebben
we een plezier gehad met dat beest!
Als de mensen vroegen wat
voor hond het nou was, zeiden we altijd ‘een Gordon Setter’ maar dat was niet
helemaal waar. Onze Sita was slanker, kleiner en had kortere poten dan een
raszuivere Gordon Sette. Sita was eigenlijk een doodgewoon vuilnisbakkie, met het
jachtinstinct van een originele jachthond, zoals bijvoorbeeld een Ierse Setter
dat heeft. Die grote hond met die lange, rode haren.
Als we met Sita in het bos
waren, lieten we hem lekker los. Dat mocht anno 1980 nog. Dan schoot hij als
een drietrapsraket op argeloos grazende konijntjes af. Het is hem godzijdank
nooit gelukt om zo’n onschuldig beestje te pakken te krijgen. Sita dolde die
konijntjes alleen maar een beetje. Hij speelde het spelletje: ‘Rennen! Ik
kom er aan!’. Tijdens zo’n konijnenachtervolging kon hij wel eens een paar
keer over de kop slaan … hij rolde zo’n drie of vier keer door en zette het dan
weer op een sjezen.
We waren hem soms zomaar
een uur kwijt … echt he-le-maal kwijt … we maakten ons zo af en toe wel een
beetje ongerust. Vooral toen we hem pas hadden. Wij hebben nooit naar hem
hoeven te zoeken. Sita zocht ons ook nooit: hij vond ons gewoon altijd. Ineens
stond hij dan weer voor onze neus. Hijgend met zijn bek wagenwijd open. Zijn
lange, dunne, rode tong, zijwaarts uit
zijn bek wapperend … kwijlend ook.
Letterlijk stond hij voor onze neus. Want Sita had zo nu en dan een
verrassing voor ons. Boven op zijn rug. Hij had, als een echte jachthond, met zijn rug in paardendrollen, koeienvlaaien
of stront van een andere hond, liggen rollen. Wáárin precies was meestal
onduidelijk maar de stank was altijd verstikkend.
We móésten Sita dan wel
verleiden het water in te gaan. Dat was een koud kunstje. Onze zonen gooiden stokken
in de Kralingse Plas en daar stoof hij maar al te graag achteraan. Carole en ik
stonden zowat te kotsen, maar de jongens hadden er niks van om Sita zijn rug schoon te
maken. Ja, gewoon met hun blote handen.
Sita vond het allemaal prima. Kwispelend en hijgend met zijn bek wijd open ..
het leek wel of hij stond te lachen.
’t Was alleen niet zo fris
voor de badgasten van het strandbadje. Maar die hadden waarschijnlijk niet eens
in de gaten, wat zich hier afspeelde. Ik wist in ieder geval wèl gelijk
weer, waarom ik niet zo graag in de Kralingse Plas ging zwemmen.
Vandaag heb ik al die spulletjes
van Sita maar eens opgeruimd. Die plaid, zijn voeder- en drinkbak.
Een lekker geurtje
gespoten in het halletje. Lavendel.
Boven de plek, waar hij
altijd lag, heb ik een mooie grote actiefoto van hem opgehangen: Sita schiet
uit de startblokken om de konijntjes de stuipen op het lijf te jagen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten