Ik wilde beslist niet naar
de Eerste Hulp. Waarom? Tijdens een therapeutische bijeenkomst in het Klooster
in het Oude Noorden had ik een sprong gemaakt, zo hoog als ik kon. Maar op een
gegeven moment kwam de zwaartekracht natuurlijk
in actie. Die trok me naar beneden. Onwillekeurig boog ik mijn voeten naar mijn
scheenbenen. Zo gingen de randen van
mijn hielen met een rotvaart naar de plavuizen vloer en daar verbrijzelde ik allebei
mijn hielen. Er moest wel gekraak te horen zijn geweest want mij werden
verschrikte blikken toegeworpen en ik zou ook gewankeld hebben, want van
verschillende kanten werd ik ondersteund. 112 werd al gebeld.
Dat was toch helemaal niet
nodig. Ik rukte me los om naar mijn stoel te lopen en al bij de eerste stap
zakte ik door mijn hielen. Ze voelden aan als brinta-pap, die hielen. Ik blubberde
naar de grond en gelukkig had ik nog volop kracht in mijn armen om mijn val te
breken. Op de ambulance werd niet gewacht. Vier mannen pakten me op, sjouwden
me naar een auto, kwakten me op de achterbak en reden me naar Franciscus.
Een van die mannen, Theo
heet hij, dacht ik, had mijn woede gewekt, de woede waardoor ik zo belachelijk
hoog opsprong. Maar waarom ik nou zo boos op die Theo geworden was … met het
breken van de hielen ben ik het vergeten … het was wel iets met boosheid, …..
o, ja, nou weet ik het weer. Theo zei, heel serieus, heel lijzig ook, alsof hij
stevig had zitten blowen:
‘Je boosheid,’ zei hij, ’je
boosheid, moet je diep, heel diep in de grond begraven.’
Juist die uitspraak deed
mij alle boosheid voelen. Boosheid over allerlei grote en kleine dingen, die ik
mijn leven lang had weggestopt.
De boosheid op mijn vader,
die mij een harde klap in mij gezicht gaf om dat ‘godverdomme’ zei.
De boosheid op mijn
leraar, in de vierde klas van de lagere school, die, toen hij het gezegde:
‘Hij werd zo rood als
een boei,’ behandelde,
tegen de andere kinderen in de klas zei:
’Als je nou precies wilt
weten wat dat gezegde betekent, dan moet je naar hem daar kijken.’ … en ‘hem
daar’ was ik dus.
De boosheid op mijn leraar,
in de zesde klas van de lagere school, een onooglijke, dikke kloosterling, die
mij
‘te lelijk voor woorden noemde, om zich in
de buurt van vrouwen te vertonen.’
De boosheid ook op mijn
moeder, die mij avond aan avond vertelde, wat een vervelende man mijn vader
toch was. Het enige waar die man goed voor was, was te werken en eens per jaar
een kind te verwekken. Tot haar afschuw wilde hij wel elke avond met haar neuken.
Zijn plasser was binnen de kortste keren dik, lang en hard … ze hoefde er maar
een natte dweil bij te houden of zijn plasser was al stijf. Ik had dat allemaal
liever niet willen horen.
De boosheid ook op Carole mijn
toenmalige echtgenote, die geen greintje respect voor me toonde en me, voor vrij
onbenullige zaken, uitmaakte voor ‘lul’, ‘klootzak’ of ‘egocentrische paardenlul’.
Het àllerergste vond ik
nog wel dat Carole mij verweet, drie levens te hebben geruïneerd: dat van haar
en de levens van onze twee zonen. Geruïneerd!
‘Boosheid moet je diep
onder de grond stoppen’ aldus Theo.
Ik had al ervaren … dat het
inslikken van boosheid heel makkelijk nieuwe boosheidsmomenten uitlokt. Vandaar
mijn destijds ietwat te extreme woede over Theo’s uitspraak.
Ik weet nu dat het tijdig en
beheerst ventileren van gevoelde boosheid, beslist helend werkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten