Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’
Toen de zes weken voorbij waren was iedereen droevig omdat
ze weer terug moest naar Amerika, naar haar man. Dat wil zeggen, iedereen
behalve zijzelf. Vreemd genoeg scheen zij het lang niet zo erg te vinden als je
had mogen verwachten, en toen ze iedereen ten afscheid kuste, was er iets in
haar optreden en in wat ze zei dat scheen te wijzen op een nieuw bezoek in de
niet zo verre toekomst.
Maar ze bleef niet langer dan afgesproken, trouwe echtgenote
die ze was. Precies zes weken na haar komst stuurde ze een telegram aan haar
man en nam het toestel naar New York.
Bij haar aankomst op het vliegveld merkte mevrouw Foster met
belangstelling op dat er geen wagen op haar stond te wachten. Misschien was ze
zelfs een tikje geamuseerd. Maar ze was buitengewoon kalm en gaf de kruier, die
haar met haar bagage naar een taxi bracht, niet eens te veel fooi.
In New York was het kouder dan in Parijs, en de straatgoten
lagen vol klonten vuile sneeuw. De taxi reed voor, bij het huis in Sixty-second
Street, en mevrouw Foster haalde de chauffeur over haar twee grote koffers de
stoep op te dragen. Toen rekende ze af en belde ze aan. Ze wachtte maar er
werd niet open gedaan. Voor de zekerheid belde ze nog een keer en ze hoorde de bel schel rinkelen in
de verte, in de bijkeuken die aan de achterkant van het huis was. Maar er werd
nog steeds niet open gedaan. Dus pakte ze haar sleutel en deed de deur zelf
open.
Het eerste wat ze bij binnenkomst zag was een grote berg
post op de grond, precies op de plaats waar hij gevallen was na in de
brievenbus gegooid te zijn. Binnen was het koud en donker. Er lag nog een stoflaken
over de staande klok. Ondanks de kou was het er bijzonder benauwd en er hing
een vage, maar curieuze geur die ze nog nooit eerder had geroken.
Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek,
linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze
gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden
bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp
van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.
Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich
afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de
studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er
even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.