Op weg naar de hemel (7)
‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot
je beschikking. Gebruik het dan ook.’
‘Maar er is niemand, lieverd.’
‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’
‘Er is geen eten in huis, er is niets.’
‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens.
Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’
‘Ja,’ zei ze. ‘Het spijt me, Ik eet hier wel een broodje en
dan kom ik naar huis.’’
Buiten mistte het iets minder, maar het was toch een lange
eenzame rit met de taxi, en ze kwam pas tamelijk laat thuis in Sixty-second
Street.
Haar man kwam uit zijn studeerkamer toen hij haar thuis
hoorde komen.
‘En,’ zei hij, terwijl hij bij de deur van de studeerkamer
bleef staan, ‘hoe was het in Parijs?’
‘We vertrekken morgenochtend om elf uur,’ antwoordde ze. Dat
is definitief.’
‘Als de mist optrekt bedoel je.’
‘Dat doet hij nu al, het waait.’
‘Je ziet er moe uit,’ zei hij.’ Je hebt je vandaag zeker erg
zenuwachtig gemaakt?’
‘Het was bepaald niet aangenaam. Ik denk dat ik maar meteen
naar bed ga.’
‘Ik heb al een wagen besteld voor morgenochtend,’ zei hij.
‘Om negen uur.’
‘O, dank je wel lieverd. En ik hoop echt dat je niet van
plan bent om weer dat hele end mee te rijden om me uit te wuiven`.
‘Nee,’ zei hij traag. Dat denk ik niet. Maar ik zie niet in
waarom je onderweg niet even bij de club af kunt zetten.
Ze keek hem aan, en op dat moment was het alsof heel hij ver van
haar vandaan stond, voorbij een soort grens. Hij was ineens zo klein en zo ver
weg dat ze niet meer wist wat hij deed of wat hij dacht, of zelfs wat hij was.
‘De club is in de stad’ zei ze. Daar kom je helemaal niet
langs als je naar het vliegveld gaat.’
‘Maar je hebt immers tijd genoeg lieve schat. Wil je me soms
niet naar de club brengen?’
‘O ja, natuurlijk wel.’
‘Mooi zo tot morgenochtend negen uur dan.’
Ze ging naar de slaapkamer op de tweede verdieping en omdat
het zo’n vermoeiende dag was geweest viel ze in slaap zodra ze in bed lag.
De volgende ochtend was mevrouw Foster vroeg op en om half
negen was ze beneden, klaar om te verterekken.
Om even over negenen kwam haar man opdagen. ‘Heb je koffie
gezet?’ vroeg hij.
‘Nee lieverd. Ik dacht dat je wel uitgebreid zou willen
ontbijten op de club. De auto is er al. Hij staat al te wachten. Ik ben klaar
om weg te gaan.’
Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in
een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.
‘Je koffers?’
‘Die zijn op het vliegveld.’
‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de
club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’
‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’