Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.
‘Je koffers?’
‘Die zijn op het vliegveld.’
‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de
club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’
‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’
‘Ik moet nog even een paar sigaren pakken. Ik kom zo. Wacht
jij maar even in de auto.’
Ze draaide zich om en ging naar buiten, waar de chauffeur stond
te wachten; hij maakte het portier voor haar open toen ze aan kwam lopen.
‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.
‘Zowat kwart over negen.’
Vijf minuten later kwam de heer Foster weer naar buiten, en
toen ze hem langzaam de stoep af zag lopen, viel het haar op dat zijn benen in
die smalle broekspijpen, precies op bokkenpoten leken. Net als de vorige dag
bleef hij halverwege staan om de frisse lucht op te snuiven en de hemel te
bestuderen. Het weer was nog niet helemaal opgeklaard maar er scheen een flard
zon door de mist heen.
‘Misschien heb je ditmaal geluk,’ zei hij, terwijl hij zich
naast haar in de auto installeerde.
‘Maakt u alstublieft voort,’ zei ze tegen de chauffeur.
‘Laat die plaid maar. Die stop ik zelf wel in. Gaat u nu maar rijden. Ik ben al
laat.’
De man nam zijn plaats achter het stuur in en startte de
motor.
‘Een ogenblikje,’ zei
meneer Foster ineens. ‘Wilt u nog een ogenblikje wachten, chauffeur?’
‘Wat is er, lieverd?’ Ze zag dat hij in de zakken van zijn
overjas zocht.
‘Ik wou je nog een kadootje voor Ellen meegeven,’ zei hij.
‘Waar is het in ’s hemelsnaam gebleven? Ik weet zeker dat ik het in mijn hand
had toen ik naar beneden ging.’
‘Ik heb helemaal niet gezien dat je iets in je hand had. Wat
voor kadootje?’
‘Een klein doosje in wit pakpapier. Gisteren ben ik helemaal
vergeten het je te geven. Vandaag mag ik het zeker niet vergeten.’
‘Een klein doosje!’ riep mevrouw Foster uit. ‘Ik heb
helemààl geen klein doosje gezien!’ Ze begon als een bezetene achter in de auto
te zoeken.
Haar man bleef in de zakken van zijn jas graven. Toen knoopte hij zijn jas los en voelde in zijn colbert. ‘Verduveld,’ zei hij. ‘Ik heb het
zeker in mijn slaapkamer laten liggen. Ik ben zo terug.’
‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer.! Laat dat
ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer
een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’
‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag? Zei hij
woedend, omdat zij een keer haar plaats was vergeten.
‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..
‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.
‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’
Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.
‘Chauffeur, hoe laat is het?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten