Ik heb kort geleden al eens geschreven over de meiden die mijn leven opfleuren. Zo zijn er ook mannen, die een bijzondere plaats in mijn leven hebben. Ook hier geldt weer: ik ben niet verliefd op ze, zo is mijn geaardheid nu eenmaal niet. Neen, Nigel, Lars, Fred en Bert, we zijn gewoon heel goeie maatjes. Ruim over de zestig inmiddels allemaal.
Keith is een Engelsman uit Liverpool. Supporter van de
gelijknamige voetbalclub en van …. Sparta Rotterdam, dat laatste bindt ons
haast vanzelf. Hij woont al bijna dertig jaar in Rotterdam. Eerst in Crooswijk,
de laatste twintig jaar in het Oude Noorden. Daar heb ik hem ook ontmoet, op de
sportschool. We drinken daar koffie. Later bij elkaar thuis. Keith is een ouwe zeerot.
Heeft meer tijd op zee doorgebracht dan aan land. Al dertig jaar is hij
vrijgezel. We gaan samen regelmatig naar de bios en natuurlijk naar Sparta. De
laatste jaren is hij slecht ter been. Heup, knie. Daarom bellen we elkaar. Elke woensdagavond om zeven uur laten we, een uur lang, het
‘wereldleed’ de revue passeren.
Lars is nog kennis uit Spangen, de wijk waar ik geboren en
getogen ben. Van al mijn goede vrienden woont hij het verst weg. Hij is net zo’n
liefhebber van theater en cinema als ik. Toch gaat de voorkeur van Lars uit naar
wandelen. Twee à drie keer per maand wandelen we ergens in het land, met elkaar,
soms gaat zijn visueel gehandicapte vriendin, Tara, ook mee en soms haken we aan
bij een groepje. Vijftien tot twintig kilometer lopen we dan op zijn minst.
Lars is een goede schaker. Ik vind het erg jammer dat ik daar niet slim genoeg
voor ben. Tja, daar ben ik eerlijk in. Lars en ik dammen ook regelmatig. Daar
ben ik wel weer goed in, al zeg ik het zelf. Meestal speel ik Lars van het
bord. Makkie.
Fred en ik kennen
elkaar nog niet zo lang; een jaar of drie. We hebben elkaar leren kennen op de
‘Leesclub.’ Lezen en praten over lezen. Recensies over boeken lezen,
boekenprogramma’s op tv kijken. Podcasts luisteren. Dat bindt ons allemaal. Beetje
eenzijdig, dat wel. We blijven niet persé binnen zitten. Ook met Fred ga ik er bij
lekker weer op uit. Soms vinden we onszelf terug onder een grote parasol op het
strand. We lezen dan boeken die voor enige afkoeling zorgen zoals ‘De overwintering
op Nova Zembla’ of de boeken van Leon de Winter. Deze maand leest de club het
boek ‘de mitsukoshi troostbaby’ van de
schrijver Auke Hulst. Het gaat over het leven van een man alleen, met zijn
robot-dochter. Intrigerend. Heel bijzonder ook.
Met Bert is het gezellig eten en drinken. Bert is zijn
roeping als kok misgelopen. Zijn goulash is verrukkelijk, zijn Indische
maaltijden zij uit de kunst. Zijn soepen: caribische pompoensoep of preiproll: fingerlicking good. Elke week schuif ik een keer bij hem aan. Hij mag
vanzelf ook bij mij komen eten maar daar is hij niet zo happig op. Dat begrijp
ik wel. Ik ben niet zo’n keukenprins. Ter compensatie neem ik hem zo af en toe
eens mee naar Resto Van Harte. Prima eten daar en betaalbaar. Maar Bert eet
toch het liefst zijn eigen maaltijden. Dat zal hij me niet midden in mijn
gezicht zeggen; beetje achterbaks is hij wel.
Inmiddels heeft Bert zich tot zo’n kleine 103 kilo volgegeten. Ook de
nodige lekkere biertjes, jonge jenevers en wodka’s hebben daaraan bijgedragen. Ik
hoop dat ik het mis heb maar eerlijk gezegd vrees ik dat Bert zich aan het
doodzuipen is.
Op zich heel fijn zo’n vriendenkoppel. Ik voel me prima met
hen om me heen!