Het is donker, koud en een beetje mistig. Het is half een. Ik wandel door de nacht. Overdag zie je hier al haast geen kip. Dat zal ’s nacht wel niet veel anders zijn. Loop langs de in aanbouw zijnde flat. Die is versierd (beveiligd)als een kerstboom met duizenden kleine lichtjes. Om elke étage is een lichtjeslint gespannen.. Aan de achterkant van de Paladiostraat zijn nog maar weinig lichten aan. De meeste bewoners zijn al naar bed. Ik kom nou bij de Prinsenplas aan. Er hang wat mist boven het water; niet zo heel erg dicht. Als ik dicht bij de kant kom, kwetteren een stel vogels weg, waterhoentjes, denk ik. Ze plonzen in het water en verontwaardigd wegzwemmend blijven ze nog een beetje mopperen.
Linksaf loop ik de voetgangers- en fietsersbrug op. Er komt een fiets aan. Maar ik zie hem niet.
Geen licht aan. Heel dichtbij istie nu,
komt recht op me af … ’Kijk es uit’, roep ik panisch, ’t is een vrouw, zij remt
en valt van haar fiets. Haar petje van haar
hoofd.
’O, sorry, meneer ik had u niet gezien.’
’Neen, ik jou ook niet. Je moet wel je licht aan doen, hé, dan zie je wat’. Zij stinkt uit haar straatje.
Alcohol. Met moeite klautert ze weer op haar zijn fiets.
’Sorry hoor’.
Op het talud links van de brug zit iemand te vissen. Onder
een reuzenparaplu..
‘Heeft u al wat gevangen?’
‘Nee, niks bijzonders, alleen wat klein spul. Heb wel een
paar keer beet gehad maar die vissen hebben geluk gehad.’
‘Blijf u hier nou de hele nacht vissen?’ Neen, nog een
uurtje om een uur of twee ga ik naar huis. Ik ben toch maar alleen, dus …
‘En jij, wat doe jij hier nog zo laat?’
‘Ik maak een ommetje, ik kon niet slapen. Ik ben toch ook
maar alleen dus …
‘Ha, ha, waar je zin in hebt.’
Nou, succes, ik ga weer verder.’
Vanuit het kerkhof klinken zo af en toe flarden
vogelgeluiden. Waarschijnlijk vogels die in hun slaap praten.
Op een bankje aan de Michelangeloweg, vlakbij de vrije
school, zit iemand uit een bierflesje te drinken. Ik loop langs hem heen, klaar
om naar hem te glimlachen.
‘Hé, hé, moet je ook een pilsie?’ Ik schrik ervan dat hij me aanspreekt. Ben er
een beetje van in de war.
‘Heb je nog, dan?’ vraag ik.
‘Ja, anders bied ik
het je toch niet aan! Kom zitten, hier’ en hij tikt met zijn vlakke hand naast
hem op het bankje. Hij geeft me uit zijn
Jumbo-tasje een pijpie Heineken, wipt de kroonkurk van het flesje:
‘Proost, ik ben Frits.’
‘Proost, ik ben Jee.’
‘Kon je nergens terecht vannacht, Frits?’
‘Jawel, Jee, maar ik had behoefte om buiten te zijn Hier voel
ik me vrijer, heb meer ruimte en
vannacht is het ook niet zo koud, dat scheelt. Als het droog is en boven de 5
graden, ben ik het liefst buiten. ’s Ochtends ben ik alleen even binnen bij het
Leger om te eten, te drinken en … te poepen. Dan ga ik er weer gauw vandoor. Ik
ben hier vaak ‘s nachts. Jij bent de eerste die ik een pilsie kan aanbieden …
maar het moet niet gekker worden, hoor, hahaha.’
Ik drink het pilsie op, geef hem vijf euro, (‘onkostenvergoeding’),
dat waardeert hij wel. Zodra ik weg ben
gaat ie languit op zijn bankje.
Over vijf minuten ben ik thuis (blij toe), zonder dat ik op
dat laatste stukje een rat ben tegen gekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten