Ik had mijn vriendin Anna gebeld. Ik moest haar even spreken. Dat was gisteravond tegen acht uur. Ik had ingesproken op haar voicemail. Het is vandaag bijna weer acht uur en ze heeft nog niets laten horen. Niks voor haar. Ik probeer het nog maar eens. Weer die voicemail. Ik vertrouw het niet.
Anna woont in Delfshaven, drie kwartier bij mij vandaan. Ik fiets
even heen en weer naar haar. Er is verder niemand bij mij thuis. Laura, mijn
vrouw, is nog op haar werk. Voor haar laat ik een briefje achter.
Anna woont in de Grote Visserijstraat 26. Een benedenwoning.
Er brandt licht in haar huis. Ik smijt mijn fiets tegen de pui; niet op slot. Ga
dan staan springen. Met elke sprong kan ik één tiende van een seconde Anna’s
huiskamer in kijken.
Zie ik het goed? Zit Laura daar nou echt op schoot bij Anna?
Ze zoenen. Anna herkent hij wel maar die vrouw op schoot kijkt
de andere kant op. Nee, ja, nee, toch wel, nou ziet hij het, zij heeft dat groene bloemenbloesje aan. Dat van haar
verjaardag. Dat is Laura.
Laura staat plotseling op van Anna’s schoot. Ze komt naar het raam, waarachter ik stond te
springen. Ze herkent me natuurlijk
meteen. Resoluut loopt ze naar de voordeur en vraagt: ‘Wat kom je hier in ’s
hemelsnaam doen Albert?’. Ik vertel haar
dat ik ongerust was geworden over Anna.
‘Maar wat doe jij hier in godsnaam, Laura?
‘Praten met Anna,
praten over hoe het nu met ons verder moet’.
‘Met ons?’
‘Ja, met ons … met ons drieën’.
Hoezo met ons drieën?’
‘Hou je nu maar niet van de domme Albert. Je hebt al een
tijdje een relatie hebt met Anna. Kort geleden word ik door Anna gebeld. Jullie
zien elkaar regelmatig, meestal bij haar thuis. Ze zegt me ook dat ze niet gelukkig
is met deze situatie en vraagt me om eens bij haar langs te komen om er over te
praten.
Albert trekt wit weg en stamelt: ’Praten jullie hier al lang
over?’
‘Gisteravond voor het eerst. Toen jij Anna belde, waren wij
in gesprek. Maar, Albert, kom mee naar binnen, dan praten we verder. Ook
belangrijk voor jou.’
‘Hallo Laura’, zegt een schuldbewuste Albert’, die in de
deuropening van de woonkamer blijft staan.
‘Ja, Albert, daar sta je van te kijken, hè?’
Anna zegt tegen hem dat zij en Laura gisteren en vandaag liefdevol
met elkaar gepraat hebben. Laura voegt daar aan toe dat ze vanmiddag met elkaar
naar bed zijn geweest. Dat ze er beiden van hebben genoten. ’t Was zo fijn, dat
ze besluiten, voortaan samen door het leven te gaan.
Albert, die nog altijd in de deuropening staat, slaat zijn
voorhoofd hard tegen de deurpost. Het bloedt. Hij houdt een zakdoek tegen het
wondje. Hij zegt niks. Kijkt hen niet meer aan en gaat naar buiten. Daar ziet hij dat zijn fiets er niet
meer staat: gejat.