woensdag 26 november 2014

Trappenhuis (7)

Op de eerste verdieping rechts woont de Familie Ansjoe. De Ansjoetjes hebben twee kinderen, zonen, die al jaren de deur uit zijn. Monika Ansjoe (47)  vertelde me spontaan dat de oudste, Gabriël, in Groningen studeert, iets moeilijks met ruimtevaart. Het is een studie van bijna 9 jaar en hij is nu 7 jaar bezig. Samen met studenten van over de hele wereld is hij nu aan het onderzoeken  hoe op 28 oktober jl het NASA project Meteor Composition Determination Instruments kon gigantisch floppen. Dat zal tevens Gabriëls afstudeerproject worden. Monika verwacht dat hij over anderhalf jaar wel klaar mee zou zijn. En dan ….tja … dan zal hij waarschijnlijk in 4 jaar klaargestoomd worden tot astronaut, gelukkig is dàt een opleiding waar hij wèl gewoon een salaris mee gaat verdienen.
‘Die 9 jarige studie kost me nu al een kapitaal,’ verzucht Monika, ‘en als je dan ziet wat de Nederlandse overheid bijdraagt aan die opleiding: een habbekrats! Hoeveel mijn man en hebben moeten bijlenen? Dat wil je niet weten buurman, dat wil je echt niet weten.’
‘Nou, en dan hebben we onze andere zoon Fedor nog, hij heeft op de theaterschool van Maastricht specialisatie theater, musical en cabaret gedaan. Er staat vier jaar voor die opleiding en hij heeft het ook netjes in vier jaar gedaan. Hij is nu drie jaar klaar en eigenlijk is hij tot een maand terug werkloos geweest. Stilgezeten heeft Fedor alles behalve want hij heeft de ene auditie na de andere gedaan en tussendoor heeft hij  als een soort vrijwilligerswerk, samen met drie werkloze vakgenoten, komische acts gemaakt en gespeeld in verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen en soms ook in jeugd- en vrouwengevangenissen.  Maar goed hij is nu aangenomen  voor een rol in de musical Billy Elliot van  Joop van den Ende Theaterproducties, hou me ten goede, wèlke rol precies weet hij nog niet. Ik merk wel,’zegt Monika, ‘dat hij nu echt in zijn element is: lekker zingen, dansen,springen. Weet  je nog buurman, dat Fedor hier in het trappenhuis, helemaal in z’n uppie, al die pasjes en liedjes deed uit de ’Sound of Music’, hij was gek op die musical. Het zat er vroeg in bij hem.’
Monika is een bezig dametje. Ze werkt een aantal uren per week voor een zorginstelling: ze maakt dan schoon bij mensen, die dat niet meer zelf kunnen doen. Waarschijnlijk houdt dat in het kader van de nieuwe Zorgwet binnenkort op. Wat ze ongetwijfeld zal blijven doen, is oppassen op de twee kinderen van haar zus.
Samen met haar man Fedor Sr. (49), staat Monika op de rommelmarkt. In de regio Groot-Rotterdam is er elk weekend op zijn minst één. Hun specialiteit is kinderkleding uit de jaren zestig en zeventig; voor kids van nul tot tien. Dat loopt echt als een trein! In goedweerperiodes pakken ze met die handel meer geld dan Fedor Sr. verdient als machinist bij de NS. Monika heeft er alles bij elkaar toch nog wel een hoop werk aan, alle kleding  moet tenslotte ook nog netjes gewassen en gestreken worden.
De rolverdeling bij deze handel is dat Fedor Sr rijdt en sjouwt en dat Monika verkoopt; werkelijk een gouden combinatie.

Al met al zijn Monika en Fedor Sr  altijd zo druk in de weer dat we ze zelden zien in ons trappenhuis.

dinsdag 25 november 2014

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6)

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6): Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoo...

TRAPPENHUIS (6)

Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoordelen niets met elkaar hebben. Ik heb ze nog nooit samen zien lopen of een praatje zien maken. Bij elkaar op bezoek? Denk het niet. Maar om nou te zeggen dat ze elkaar niet mogen, dat is ook weer niet waar, want àls ze elkaar tegen komen, begroeten ze elkaar, volgens mij althans, hartelijk: ze kijken elkaar aan met de hoofden  een ietsje scheef, de ogen een beetje toegeknepen, een vriendelijke glimlach op de lippen en dan hoor ik beiden, bijna tegelijkertijd zeggen: ‘Hallo buurvrouw’ en dus geen ‘Hallo mevrouw de Jong’of ‘Hallo mevrouw van Wieringen’ en al zeker niet ‘Hallo Sjaan’ of ‘Hallo Katinka’, neen: ‘Hallo buurvrouw,’en  dan gaan zij weer verder met hun eigen leven.
Ze zijn ook zo totaal anders die twee. Katinka moet bijvoorbeeld niks hebben van dieren. Nou ja, in principe is Katinka gewoon tegen huisdieren maar ze maakt één uitzondering voor Wodan, de parmantig in zijn kom op haar dressoir  rondzwemmende goudvis. Katinka is wat je noemt erg proper. Van kattenharen en vlooien gruwt ze alleen al bij de gedachte daaraan. Ze zou zich niet thuis voelen in haar eigen huis als daar  ergens in een hoekje een bak zou staan met korreltjes, waarin een poes dan zou moeten poepen en piesen. Zo’n kattenbak grondig te moeten reinigen … dat idee vervult Katinka met walging.  Op zich zal ze echter nooit een dier kwaad doen. Ze heeft zelfs een jaarabonnement op dierentuin Blijdorp, waar je haar,  bij lekker weer, regelmatig vrolijk kan zien rondwandelen met haar kleinkinderen. Ik heb haar trouwens ook wel eens in haar eentje in Blijdorp gezien.  Stond ze bij de gorilla’s, met haar neus tegen het glas gedrukt, fototoestel in de aanslag. Ik heb haar maar niet gestoord en ben doorgelopen naar de hyena’s, mijn lievelingsdieren, wreed en meedogenloos. Hoewel ik van harte hoop nooit een clan hongerige hyena’s tegen te komen tijdens een boswandeling.
Maar dan Sjaan, zij houdt echt van huisdieren. Ze heeft drie katten en twee hondjes en als haar voordeur per ongeluk eens openstaat dan kan je dat goed ruiken ook.
De penetrant scherpe kattenzeiklucht komt overal bovenuit. Ik heb het Sjaan nooit gevraagd maar ze moet haast wel een kater hebben mèt ballen. Die geur houdt àlle andere dieren, kleiner dan een varken, op afstand. Sjaan vertelde me eens dat ze in haar huis zelfs nog nooit last van muggen of vliegen heeft gehad. Uit Sjaans huis komt ook de irritante, weëe, angstklierenwalm van die twee kleine kefferige beffertjes (shih tzu’tjes). Ik hoop altijd maar dat ze haar deur weer snel dicht doet. Het zal Sjaan echt allemaal worst wezen en dat is voor haar makkelijk want zij ruikt het allemaal niet meer. 

Je zou het niet echt verwachten maar in vergelijking met Katinka, haar buurvrouw dus, heeft Sjaan juist een hekel aan dierentuinen. Ze beschouwt dierentuinen als gevangenissen. Dieren, vindt ze,  moeten in vrijheid kunnen leven, in de omgeving waar ze thuis horen. Olifanten in Afrika en Azië, gorilla’s in Afrika, giraffen ook. Van sommige dieren weet Sjaan het niet zeker, zoals de gekko, de leguaan en het vogelbekdier maar dat gaat even googlen, want dat kan ze ook. Eén ding weet Sjaan zeker: haar poezen en hondjes leven bij haar in optimale vrijheid en  in een omgeving waar ze 100% thuis horen.  

maandag 24 november 2014

TRAPPENHUIS (5)

Peter de Graaf (62) woont ook op ons trappenhuis en valt in de categorie: ‘uitzonderlijk opgewekt mens’ en dat, terwijl hij toch best wel wat tegenslag in zijn leven te verwerken heeft gekregen. Hij heeft samen met zijn vriend Tom, gedurende bijna twintig jaar een kleine camping op Rhodos geëxploiteerd maar de laatste drie jaar ging het zò snel bergafwaarts, dat ze failliet gingen. Tja en omdat het die eerste jaren in Griekenland allemaal zo goed ging had hij, samen met Tom,  in Barendrecht een luxueuze villa gekocht. Zo’n huis met een hypotheek van 1,1 miljoen euro, hangt natuurlijk als een baksteen om je nek met dat faillissement net achter de rug en nog geen nieuwe baan. Zijn vriend zat vanzelf in het zelfde schuitje en ook hij had niet zo één, twee, drie een andere job.  Peter had al wel direct na het faillissement besloten om te breken met z’n vriend Tom, althans, ze zouden wel vrienden blijven maar niet meer gaan samenwonen. Peter vond het ietwat te benauwend om altijd maar zo ‘op elkaars lip te zitten’, zoals hij het uitdrukte; eigenlijk precies dezelfde reden die Peter opvoerde toen hij weg ging bij zijn ex-vrouw en zijn zoon. Hoe vervelend hij  ‘benauwende nabijheid’ ook vond,Peter was dolblij, dat hij, voorlopig althans in huis kon bij zijn ex. (Zijn zoon was inmiddels het huis uit). Zijn ex woonde toen en nu nog steeds trouwens aan de overkant van de Rotte, in Crooswijk.  Gelukkig hoefde Peter niet zo lang te wachten op zijn huidige woning, bij ons op het trappenhuis. Hij woont er nu al bijna tien jaar. Het is zo vreemd ik kom hem bijna nooit tegen in het trappenhuis, àltijd op straat altijd op de fiets en altijd met zijn helmpie op.  

Elk jaar in juni gaat Peter een weekje fietsen en kamperen.  Zijn tentje, tasjes en bidons  vastgebonden  op de fiets en als zijn vriend Tom, gearriveerd is, dan gaan ze op weg. Richting Nijmegen (120 km!) gaan ze meestal en daar ontmoeten ze weer andere vrienden en dan blijven ze daar bij lekker weer een weekje hangen en gaan dan weer terug naar Rotterdam. Ik zorg in die periode voor zijn planten. Ik schrijf nadrukkelijk planten want plantjes kan je die bakbeesten niet noemen. Er staan bij hem twee lijvige chinese rozen, een tot aan het plafond reikende gatenplant, een lijvige, gemeen stekende christusdoorn en een ficus giganticus. Het doet me deugd te zien dat de planten er bij terugkomst van Peter minstens zo goed uitzien als toen hij vertrok. Als dank nodigt Peter mij en mijn vrouw uit voor een lekker etentje, Tom is er dan ook altijd bij. Elk jaar verrast hij  ons wèèr. Peter is een echt uitstekende kok. Dit jaar koos hij voor een heerlijke griekse vleesschotel met orza salade en gegrilde bospeentjes met als dessert: galaktoboureko melktaart … verrukkelijk! Als hij geheel in stijl had willen blijven, had hij ons een Grieks wijntje geserveerd maar Peter  koos voor een Franse rode wijn: een bordeaux-tje, een  Saint Emilion, een prima keuze overigens bij dit gerecht.  

zondag 23 november 2014

TRAPPENHUIS (4)

Over de bewoner recht naast ons in een tweekamerwoning heb ik het een paar dagen geleden al gehad, dat is Iwan. Naast Iwan woont Bertus. Over Bertus is weinig te vertellen. Ja, hij is broodmager, een meter negenenzestig lang en hij weegt nauwelijks 65 kilo. Veel te weinig natuurlijk voor een vent van 58. Sinds twee maanden zit hij in de w.w. en dan zou je denken: heeft ie eindelijk de rust om zo af en toe wat bij te eten, zal hij vast wel een beetje aankomen, maar nee hoor, zo voor het oog  blijft Bertus een en dezelfde gratenbaal.  Vanaf zijn twintigste tot zijn achtenvijftigste heeft hij in het Sportfondsenbad zwemles gegeven aan iedereen, die het maar wilde (of moest) leren. Bertus zit nu in de w.w. omdat de gemeente Rotterdam zo nodig moet bezuinigen. Nu heeft de gemeenteraad besloten om uitgerekend Bertus zijn zwembad dicht te gooien. Bertus was daar dus niet meer nodig. En dan te bedenken dat  naar schatting bij hem zo’n 25.000 mensen geslaagd zijn voor het diploma A , 10.000 voor het diploma B, 5.000 voor het diploma C en dan nog onbekend (groot) aantal voor het diploma Reddend Zwemmen.
De laatste jaren heeft hij voornamelijk gewerkt met allochtone mannen. Een heel gemotiveerde groep, volgens Bertus, die allochtonen en dan vooral de moslims. Ja, Bertus mocht ze graag die moslimmannen, hij liet ze graag baantjes trekken en ze deden het zèlf ook zo graag!Bertus had ook heel graag nog gewerkt met allochtone vrouwen maar dat kon nu eenmaal niet omdat het grootste deel van die allochtone vrouwen dames, moslima is. Daarom heeft de Zwemraad moeten besluiten om de hele groep allochtone vrouwen aan een zwemjuf toe te wijzen.
 Toen Bertus nog werkte zagen we hem maar hoogst zelden op de trap. Eigenlijk kam hij alleen op dinsdagochtend boven water. De dinsdag was zijn vrije dag, dan ging hij naar de Jumbo voor zijn boodschapjes. Tegenwoordig komen we Bertus wel vaker tegen natuurlijk.
Het verhaal gaat, dat Bertus ooit wel eens een paar brutale apen uit ons trappenhuis heeft weggejaagd. Ze waren onze  brievenbussen aan het leegjatten. Hij heeft heel boos gekeken en dreigend gezwaaid met zijn honkbalknuppel en weg waren die rot-apies. Het was heel effectief, want  die gassies zijn hier nooit meer gesignaleerd. Zelf zou Bertus zo’n verhaal nooit vertellen. Zo zit hij niet in mekaar. Daar is hij gewoon te bescheiden voor.


Onder Iwan woont, ook in een tweekamerwoning,  een oudere dame en ik weet niet zeker waar ze vandaan komt. Ik heb het haar nog nooit gevraagd en ze heeft het me nooit uit zichzelf verteld. Ik vermoed dat ze uit Servië komt. Haar leeftijd moet ik schatten: bijna zeventig jaar is ze, denk ik. Ze is niet meer goed ter been want ze heeft een invalidenwagentje. Maar nu ik dit schrijf bedenk ik me dat ik haar nog nooit in dat invalidenwagentje voortgeduwd heb zien worden. Ze gebruikt het alleen als boodschappenwagentje. Als ze hijgend achter haar met boodschappen volgestouwde invalidenwagentje, ons trappenhuis binnen loopt heeft ze me nu al een paar keer gevraagd: ‘Buurman, wilt u de liftdeur even voor me open doen. Dank u wel.’  Ik zou trouwens ook niet weten wie haar in die invalidenwagen voort zou moeten duwen. Maar ja ze loopt zo te zien toch nog redelijk goed genoeg. Dus …. Ja, er komt wel regelmatig iemand van de een of andere hulpinstantie, Aafje (?) bij haar over de vloer maar dat is alleen maar om haar kousen aan en uit te doen, tenminste dat denk ik. Dat zal ook wel zijn langste tijd gehad hebben want het zou me helemaal niet verbazen, als met die nieuwe zorgwet, binnenkort de Servische (?)buurvrouw bij ons als goede buur komt aankloppen of we bij haar willen komen om haar kousen aan en uit te doen; nou en dan kunnen we er op wachten dat ze komt vragen of we haar, ook in het kader van die nieuwe zorgwet, in haar invalidenwagentje willen voortduwen

zaterdag 22 november 2014

TRAPPENHUIS (3)

Van de achtentachtig jarige mevrouw ’t Honk heeft niemand last. Vanaf 1977 woont ze al op dit trappenhuis; op de tweede verdieping.  Sinds kort beweegt ze zich voort met behulp van een rollator. Ze had last van duizelingen en was al een paar keer gevallen. Haar behandelende artsen vonden het veiliger om haar voortaan achter een rollator aan te laten lopen.
Op een bepaalde manier is mevrouw ’t Honk de ideale huurder, want, zo heb ik begrepen,  klachten meldt ze niet en de huur betaalt ze trouw en zo is ze  ook de ideale buurvrouw, want haar hoor je niet en ze zal zelf nooit bij haar buren klagen, ook al veroorzaken die overlast,  herrie of stank, zoals die Marokkaanse familie van boven.
Dat wil niet zeggen dat mevrouw ’t Honk zo vreselijk verdraagzaam is … nee, ze is gewoon bang voor de huisbaas en als de dood voor de buren en dat snap ik ook wel. De mensen accepteren tegenwoordig niet meer zo makkelijk kritiek; men voelt zich al snel op de pik getrapt en is sneller agressief dan voorheen. Ik kan me dondersgoed voorstellen dat mevrouw ’t Honk, als achtentachtig jarige, agressie zo veel mogelijk mijdt.  Dat zal ook de reden zijn, dat ze zich zo min mogelijk in  het trappenhuis vertoont. Ik woon hier zelf nu ruim acht jaar en ik ben haar om precies te zijn, drie keer in de lift en twee keer op straat tegen gekomen, waarvan een keer onlangs, met haar rollator. Onze benedenburen, Kees en Liesbeth, wonen hier nu krap zes jaar  en toen ik met mijn vrouw bij hen op bezoek was, want we komen daar zo af en toe wel eens, vroegen ze aan mij wie er toch naast hun in het trappenhuis woonde … Kees en Liesbeth hebben mevrouw ’t Honk dus zelfs nog nooit gezien in die zes jaren!
Bezoek heb ik ook nog nooit bij haar zien komen of gaan. Mevrouw ’t Honk vind ik nou echt zo iemand, die al een paar jaar dood in haar huisje ligt, voordat ze gevonden wordt, vrees ik.

Liesbeth en Kees zijn diametraal anders dan mevrouwtje ’t Honk: zwaaien, lachen, een gezellig praatje en belangstelling: ‘hé hallo, gaat het goed met je?’. Heel behulpzaam zijn ze ook, want wij hebben bijvoorbeeld geen auto en zij wel en als we soms eens iets te vervoeren hebben, hoeven we maar een kik te geven of Kees staat voor ons  klaar. Ik mag onderhand wel zeggen dat, mijn  vrouw en ik inmiddels een soort van vertrouwensband opgebouwd hebben met Kees en Liesbeth, want we verzorgen hun twee hamsters, Snip en Snap en de papegaai  Alfredo, wanneer zij ergens in Europa bivakkeren. En dat komt nogal eens voor, want het zijn echte levensgenieters die twee.  Kees en Liesbeth belonen ons altijd rijkelijk voor onze bewezen diensten: òf ze nemen ons mee naar een top-musical zoals bijvoorbeeld ‘Soldaat van Oranje’ òf ze bereiden voor ons viertjes een copieuze maaltijd. De laatste keer had ik dat eigenlijk niet verdiend, omdat ik Snap uit zijn kooitje had laten ontsnappen; dat was op zich zo erg nog niet, want,  toen ik heen en weer zat te wippen op de schommelstoel hoorde ik opeens een zacht gekraak, een licht paniekerig kreuntje:  Snap, geplet tussen de schommelstoel en een plavuis. We hebben dit ongelukje niet aan Kees en Liesbeth durven opbiechten maar toen  wèl een nieuwe Snap gekocht, die blijkbaar zò veel op hem leek, dat Kees en Liesbeth hem in eerste instantie niet miste. Pas toen Snap  een nestje jongen wierp kwam het bedrog aan het licht: dèze Snap was een vrouwtje.

vrijdag 21 november 2014

TRAPPENHUIS (2)

In het huis waar mijn overleden bovenbuurvrouw woonde,  is  sinds kort  een jonge asielzoeker (30) uit Irak komen wonen. Rawan heet hij. Hij is een bijzonder frisse, vrolijke jongeman, die bijzonder gemotiveerd aan de inburgeringskursus begon. Zelfs het kleine beetje Nederlands, dat hij al leerde brengt hij gelijk al in praktijk door mij, halverwege de middag, opgewekt te begroeten met ‘goedemorgen mieneer’... het gaat om de intentie en die is goed. Gisteren stond Rawan bij de deur van ons trappenhuis, zijn band te plakken.
’Lekke band?’ vraag ik (naar de bekende weg).
‘Ik één keer maken, band goed … dan band wèèr doet: pfffffffff’.’Hij werd er duidelijk een beetje niet goed van.  Ik begrijp dat Rawan wil zeggen, dat hij twee keer achter elkaar een lekke band had. Dat kwam waarschijnlijk omdat ie was vergeten de buitenband te controleren op nietjes, spijkertjes of stukjes glas. Logisch dat hij zoiets niet doet, hoe moest Rawan dat nou weten, want in Irak had hij nooit wat gehad met fietsen. Met een combinatie van gebarentaal en Engels doe ik hem voor hoe hij die buitenband moet controleren. Ik stuit bij dat voordoen al meteen op een venijnig, scherp stukje glas. Met mijn hevig bloedende middelvinger wijs ik hem aan waar het stukje glas zit. Kan hij het er zelf  uitpeuteren. Rawan weet nu in ieder geval waar die twee lekke banden vandaan komen.  Ik ga als de donder naar boven om mijn vinger te ontsmetten en te verbinden.
‘Bedankt, hè, mieneer.’
Aardige  jongen. Wat ik alleen niet zo fijn aan hem vind, is dat hij, elke vrijdagmiddag zo rond twaalf uur zijn geluidsinstallatie zo knalhard zet. Ik kan mijn eigen muziek dan gewoon niet meer horen.  Ik ben toen maar even naar boven gegaan en vroeg hem (in ’t Engels):
‘Rawan, kan je je muziek wat zachter zetten?’ Daarop zegt hij, heel bijdehand: ’Dat is geen muziek; dat zijn koranteksten.’
‘Ja hoor, Rawan,’ zeg ik, ‘ het maakt me echt helemaal niks uit  of het nou muziek is of dat het koranteksten zijn, je geluid staat gewoon erg hard, zet het alsjeblieft wat zachter, zodat ik mijn muziek weer kan horen.’
‘Okee mieneer.’ Hij doet zijn deur dicht en zet zijn versterker op een lager volume. Sedertdien heb ik nooit geen last meer gehad van een vrijdagse geluidsexplosie bij Rawan.
In de vierkamerwoning tegenover mij in het Trappenhuis woont de Marokkaanse familie El Morabet. Het gezin bestaat uit vader, moeder en vijf kinderen. De vader zien we eigenlijk zelden in het trappenhuis. Toen mijn vrouw en ik nog maar pas onze huidige woning hadden, vertelde mevrouw El Morabet, in tranen en in heel gebrekkig Nederlands, dat  meneer El Morabet haar verlaten had …. ‘andere vrouw,’ zei zij. Nu vertoont meneer El Morabet  zich sporadisch weer hier … de relatie zal dan wel weer hersteld zijn, denk ik.
Bij de familie El Morabet ligt altijd een bonte verzameling uitgetrapte schoenen schots en scheef voor de voordeur. Zo tegen etenstijd, als iedereen thuis is, liggen er toch minimaal 14 schoenen kris-kras door elkaar.
Tegen het wandje naast die schoenenverzameling staan soms één of meerdere vuilnisbakzakken opgesteld. Soms staan die vuilnisbakzakken een, twee of drie dagen, een enkele keer staan ze vier of vijf dagen en dan gaan ze echt stinken. In het hele trappenhuis hangt dan een penetrante geur, die voortkomt uit het rottingsproces in de vuilnisbakzakken van de familie El Morabet. Dan belt een van de buren, meestal Carla, aan bij de familie El Morabet en zij vraagt  beleefd of  de vuilniszakken naar de vuilcontainer gebracht kunnen worden omdat die zakken anders waarschijnlijk uit zichzelf naar buiten zullen schuifelen.

Meestal staan die vuilniszakken dan binnen het half uur in de vuilcontainer. Met excuses. Zo zijn ze ook weer wel.  Ze hadden er gewoon geen erg in gehad.   

donderdag 20 november 2014

TRAPPENHUIS

Bijna acht jaar huren mijn  vrouw en ik een woning aan de Rottekade. Het is een vierkamerwoning op de derde verdieping met uitzicht op het riviertje, waaraan Rotterdam zijn naam te danken heeft: de Rotte. Gedurende deze acht jaren hebben we hier met plezier gewoond.  Er was, zeg maar, sprake van iets als ‘duurzaam woongenot’.  Onze woning is zoals gezegd op de derde verdieping en is bereikbaar via een trappenhuis, waar ook nog dertien andere woningen op uitkomen.  Er zijn daar twee verschillende type woningen: acht tweekamer woningen (elk geschikt voor bewoning door een persoon) en zes vierkamer woningen (elk geschikt voor maximaal zes personen).  Met zo veel personen op één trap wonen en het toch leefbaar houden, is een opgave waar we met elkaar al die jaren glansrijk in zijn geslaagd.
Niet zo gezellig maar wel erg makkelijk  zijn buren, die je niet of nauwelijks hoort of ziet. Mijn bovenbuurvrouw, ze zal een jaar of vijfenzestig geweest zijn, heb ik in zeven jaar tijd, hooguit drie keer gezien en alle drie de keren was het in de lift en alle drie de keren was het heel koud en dat zeiden we ook tegen elkaar: ’wat is het koud, hè?! ’Een jaar terug is ze plotseling overleden … kanker.  Karel, huurder van een tweekamerwoning, heeft haar gevonden … Karel en zij waren zo’n beetje met elkaar bevriend, niks bijzonders verder, gewoon bevriend … die dag zou hij naar de Jumbo gaan voor haar … het zou mij niet verbazen als ze haar voordeur expres voor hem op een kiertje heeft laten staan … dan hoefde er geen deur geforceerd te worden.
Karel was, logisch, nogal verdrietig vanwege het verlies van zijn beste en enige vriendin in het  trappenhuis; eenzaam was hij ook sindsdien. Vroeger, ik zal maar zeggen twee jaar terug, was er een soort  vriendenclubje in het trappenhuis.  Een vriendenclubje van drie vrijgezellen: Helma, die nu dus dood is, Karel en Carla, die woonde tegenover Helma. De drie aten en kookten zeer geregeld met elkaar; ook keken ze wel eens bij elkaar naar de tv. Maar omdat Carla vond dat zij uiteindelijk het meeste werk moest opknappen, is ze ermee gestopt. Ze is toen ook uit dat vriendenclubje gestapt en sindsdien gaat ze veel met mijn vrouw om. Net als mijn vrouw, is zij zo’n felle tante. Samen maken zij het onze woningbouwvereniging bijzonder lastig, met acties tegen de huurverhoging en hoge stookkosten; niet alleen zij natuurlijk, ook andere huurders voeren actie.
Carla is niet alleen fel maar ook moedig. Waar andere mensen er voor kiezen om hun mond maar dicht te houden, trekt zij haar mond juist open: zo zat er eens in de trein een dame loeihard te praten in haar mobieltje. Op de gezichten van menige treinreiziger was de ergernis daarover af te lezen. Niemand deed iets maar Carla stond op en vroeg beleefd aan de luidruchtige dame of ze wat zachter wilde gaan praten, omdat ze nu geen gesprek kon voeren met haar vriendin. De dame reageerde alsof zij was gestoken door een wesp:
‘Bemoei je daar niet mee, dat is mijn zaak….’ Maar toen puntje bij paaltje kwam, ging de dame steeds iets minder luid praten.  

Zo moedig is die Carla!  

woensdag 19 november 2014

SAMENSPRAAK

Ze wil heel graag en heel goed Nederlands leren praten en schrijven. Grazyna, een dertig jarige  Poolse vrouw. Ze heeft zich aangemeld voor een project van ’t Gilde Rotterdam genaamd ‘Samenspraak’. Als vrijwilliger werk ik daar nu  ongeveer drie jaar en ná een Marokkaanse vrouw, een Somaliër en een Turk begeleid te hebben, doe ik nu ‘Samenspraak’ met de Poolse Grazyna. Het is de bedoeling van ‘Samenspraak’ dat een Nederlander en een nieuwe Nederlander anderhalf  à twee uur per week gedurende minimaal een jaar Nederlands met elkaar praten.  
De Poolse taal is een heel andere taal dan het Nederlands. Het is een Slavische taal met een totaal andere structuur als de onze. Dus moeilijk aan te leren voor Pools-taligen.
Met Grazyna ben ik nu ruim anderhalf jaar bezig. Zij is een slimme, academisch opgeleide vrouw, afgestudeerd op de Erasmus Universiteit en ze spreekt uitstekend Pools (vanzelf) en Engels.  
Het is hartstikke jammer dat het Grazyna niet lukt om werk op haar opleidingsniveau te vinden. Zij wijt dat zelf aan haar gebrekkige Nederlands.
Ook al is het onder haar niveau, Grazyna wil graag werken, want net als de meeste Poolse mensen in Nederland wil ze beslist niet haar ‘hand ophouden’ voor de een of andere uitkering. Bij ‘Gall en Gall’ werkt ze nu als verkoopmedewerkster èn ze heeft er zelfs zo af en toe een part-time baantje bij als assistent van een keel-, neus- en oorarts.
Grazyna zegt dat ik de eerste was met wie ze Nederlands is gaan praten. Het kostte haar veel moeite in het begin, erg onzeker was ze, om alles wat ze wilde vertellen in het Nederlands te doen. Ik stimuleerde haar door haar te zeggen: ‘durven; gewoon durven!’ Durven fouten te maken en daardoor gaat ze met sprongetjes vooruit ... en zo gebeurt het ook.
In vloeiend Pools-Nederlands vertelde ze verhalen over de soms stroef lopende relatie met haar Turkse vriend, de bijzondere band met haar tweelingzus en de ontluikende liefde tussen haar jongere zus Marta en Aleksy. Soms moest ik haar even onderbreken voor de nodige correcties.
Ik werkte ook een grammaticaboekje met haar door op NT2-niveau (=Nederlands als tweede  taal); dat heeft eigenlijk niks met Samenspraak te maken, want, dat wil alleen maar dat we ‘praten met elkaar’.  Grammaticale kennis vind ik gewoon belangrijk en daarom besteed ik er aandacht aan … verboden is dat niet.
Grazyna leest nu ook, in het boek ‘het Diner’ van Herman Koch. Dat boek is speciaal bewerkt voor  mensen, die de Nederlandse taal niet of nog niet zo goed beheersen. Zij is bijzonder ijverig met dat boek aan de slag gegaan. Woorden die ze niet kent zoekt ze op in een woordenboek en die neemt ze op in haar woordenschat. Tegen het eind van de uurtjes Samenspraak  lezen we twee bladzijden uit ‘het Diner’. Ik lees die bladzijden eerst, dan kan ze de juiste uitspraak horen en dan leest zij.  Tot slot gaat zij me vertellen wat er op die twee gelezen bladzijden allemaal gebeurd is.

De tijd is om, Samenspraak voor deze week zit er op.
Nou, Grazyna, tot de volgende week maar weer.’
‘O, ik bijna vergeten,’ zegt Grazyna; ze rent naar de keuken en komt terug met een doosje:
‘Is lekker Poolse kersencake … heel lekker … voor jou en Winny … tot volgende week.’

‘Dank je wel, Grazyna.’ 

dinsdag 18 november 2014

MAFFIA

Sinds een jaar of vijf woont  in ons trappenhuis een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders.  Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik  nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid. Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt. Ik  doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn ontstoken knieën, ten gevolge van het  te abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator, een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote  kapotte glazen vaas was door hem op een strategische plekje  precies tussen het gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten, toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe zich daartegen te verdedigen.  Zijn koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat huis van Leo  …… niet te geloven ….. alsof er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in huilen uit.


  

maandag 17 november 2014

DE BAL


Het regende deze zondag al vanaf ….ja, eigenlijk wist Driss niet precies vanaf hoe laat het vandaag regende, want  al toen hij wakker werd plensde het en dat doet het nu nog steeds. Toen hij uit zijn bed kwam zaten zijn zonen, Zuhair van 11 en Karim van 9 jaar, zoals gewoonlijk, nog in hun pyjama voor de tv. 
Ze keken naar het Sinterklaas-journaal, een herhaling van gisteravond. Het viel Driss op dat niet alle Pieten zwart waren. Sommigen waren geel, blank of stroopwafelig en er was er zelfs een bij, die er uitzag als een clowntje. Driss vond het er eerlijk gezegd een beetje lullig en rommelig uitzien allemaal. Slap. Die zwarte glimmende Pieten, van vroeger,  toen Driss in Nederland kwam wonen, Pieten met die knalrode lippen, hadden wel iets stoers. Toen liepen ze ook nog te zwaaien met een roe; dat vond Driss eigenlijk wel een beetje te dreigend, onnodig eigenlijk. Zuhair en Karim zijn een tijdje behoorlijk bang geweest van die Pieten. Toen hadden ze nog een schoorsteen in hun huis en die twee jongens dachten, dat Zwarte Piet daar doorheen zou komen vallen. De meeste Pieten van nu hadden gelukkig niks dreigends meer, ze waren gewoon grappig of acrobatisch en verrukkelijk waren de pepernoten die ze uitdeelden.
‘Dat was het Sinterklaas journaal voor vanavond’, zei een mevrouw op de tv.
 ’Hé,’ zei Driss, ‘die mevrouw ken ik nog van zeker 15 jaar geleden, ja hoor, dat is Dieuwertje Blok, die presenteerde toen jullie nog heel jong waren, ook al dit journaal. Tjonge, wat heeft ze een oud koppie gekregen, zeg … ze ziet er nog steeds wel leuk uit,  maar toch  … oud.’
Moeder Aïsha is inmiddels ook wakker: ‘Goedemorgen heren.’ De jongens zeggen niks terug; gaan helemaal op in de tv. Ook Driss, hij mompelt, nauwelijks verstaanbaar: ‘Morg’n.’ Aïsha gaat in het tv-beeld van haar zonen staan en zegt dan op plagerige toon nog eens: ’Goedemorgen, jongens,’ …. ‘Goedemorgen mam,’  ga nou weg daar; zo kan ik niks ziehien.
Aisha laat Driss een foto zien waar hij op staat: een vijftien jaar jongere Driss. Driss is apetrots en wil de jongens die foto laten zien maar zij zijn niet geïnteresseerd.
Aísha laat Driss op een plagerig toontje weten dat de man op die foto er toch wel heel ‘anders’ uitziet dan de Driss van vandaag.
Ja, logisch toch,’ schampert Driss, die er verder wijselijk maar het zwijgen toe doet.
Aisha maakt ondertussen een lekker ontbijtje klaar: gebakken eitjes in olijfolie, warme broodjes, smeerkaas en muntthee.
‘Jongens, televisie uit, eten.’ Wat Aïsha heeft klaargemaakt ruikt zo heerlijk; het is niet te versmaden.
Onder de brunch vatten de mannen het plan op om straks na het eten te gaan voetballen op het veldje bij de Rozebottelweg. Ondanks dat het nog steeds flink regent hebben ze er alle drie zin in. Aisha vindt het ook prima. Dan heeft ze even het rijk alleen. Kan ze in alle rust het huis aan kant maken.
Van huis is het hooguit vijf minuten lopen naar het voetbalveldje.  Ze lopen over het trottoir en tikken elkaar om beurten de bal toe. Zo zijn ze er nog sneller. Meestal zijn er wel meer gasten op het pleintje aan het ballen maar vandaag is het rotweer … vandaar.
Driss gaat in de goal staan en de jongens nemen om de beurt een strafschop. Wie Driss voor de tiende keer passeert moet gaan keepen. Dat is nog niet zo gemakkelijk want Driss is ten eerste een prima keeper en ten tweede het goaltje is klein. Pas na een kwartiertje lukt het Zuhair pas om zijn vader voor de tiende keer te passeren.
Driss speelt boosheid en geeft de bal een enorme zwieper richting ‘verweggiestan’.

‘Okee, okee, ik haal hem zelf wel even,’ zegt Driss tegen zijn sputterende zoons. De bal is inmiddels een behoorlijk end weg. Driss ziet de bal over het betonnen muurtje langs de spoorweg stuiteren.  Hij klimt op het muurtje. Kijkt naar links; kijkt naar rechts. Hij springt van het muurtje op de treinrails. Pakt de bal en schopt hem over  het muurtje naar Zuhair en Karim, die achter hem aan zijn gehold. Dan hoort hij roepen: ‘Papa, papa vlug, papaaaaaa….’ en dan dat helse oorverdovende getoeter …  van die trein, die hun papa grijpt.

zondag 14 september 2014

WITTE DE WITH

Op het terras van café ‘de Witte Aap op de Witte de Withstraat zit  ik een biertje te drinken. Ik bestel een kleintje pils. De barman blijkt geen Nederlands te verstaan en ik krijg een halve liter bier. Daar moet ik natuurlijk ook voor betalen: viereneenhalve euro; niet te weinig ….  maar goed … het is vandaag feest op de Witte de With … dus redeneren de biertappers hier waarschijnlijk: we maken er ook gelijk feestprijzen bij.

‘Is deze stoel nog vrij, meneer?’ vraagt een oudere dame van pakweg vijfenzeventig.
Ze wijst naar die ene stoel bij mijn tafeltje.
‘Ja, is vrij, mevrouw, kom er  gezellig bij zitten.’  Aan elke hand heeft ze een goed gevulde king-size Wibra tas.
‘Goed, ik ga eerst even een biertje halen.’ Ze zet haar tassen op de stoel. ‘Past u even op mijn spullen?’’
Dan ziet ze me de laatste slokken van mijn bier wegklokken.
‘ Eh, wilt u ook een biertje … zal ik gelijk voor u meenemen?’
‘Nou … lekker, alleen eh,  niet nog es zo’n grote als deze … doe maar een kleintje pils.’

Gezellig vandaag op de Witte de Withstraat en omgeving … een dichter op een zeepkist … een Afrikaanse dans- en djembégroep … een kerk op de Schiedamse Vest met prachtige gemozaïekte muurtjes … , in de oude Heksenketel op de Baan is toneel:  ‘Wachten op Godot’ van Becket.’

‘Alstublieft, één biertje voor u en één voor mij,’ ze gaat zitten, ‘proost (ze drinkt haar pilsje bijna in een teug leeg) sorry hoor maar  ik had me toch een dorst. Weet u wat dit is hier … dit gedoe … ’
 ‘Ja,’ zeg ik, ‘allemaal moderne kunst.’ ‘Ik ben net naar een toneelstuk geweest van Samuel Becket, ‘Wachten op Godot’ heet het en het wordt gespeeld door mensen die bij de GGZ lopen, zeg maar psychiatrische patiënten. Was wel goed om zien … anders … maar wel goed.’
‘Okee,’ zegt ze, ‘dat is dus modern …. anders … ik zou hier nooit geweest zijn als ma niet hoognodig wat nieuw ondergoed nodig had. Dat wat ze nog in de kast heeft liggen is niet toonbaar meer. Volop gaten in haar hempjes en broekjes. Vlekken, die er, zelfs al blijf je er een uur op boenen en ook al gebruik je Biotex of groene zeep, nog niet uitgaan. Ik dacht, ik ga nu maar gelijk eens een flink aantal sets ondergoed kopen voor ma. Dan ga ik es naar de Wibra. Daar is dat spul toch het voordeligst. Ga ik op zondag, denk ik, dan is het ook het rustigst in de stad, qua mensen bedoel ik dan. Maar dat viel me toch een beetje tegen. Ik kwam uit Metro Beurs en liep ik dus naar de Wibra, toen hoorde ik ineens Afrikaanse muziek en ik zag veel drukte in deze straat. Als ik  straks die hempjes en broekjes heb gekocht voor ma, dacht ik, ga ik daar toch es even kijken. Van die Afrikaanse dans heb ik echt genoten; ik hou zelf ook erg van dansen …. rumba, chachacha, jaaa de tango ook … houdt u ook van dansen?’
‘Ja, ik hou van wild …. vrij dansen … zonder al die verplichte pasjes.’
‘O,’ zegt ze en ze kijkt me een beetje bedenkelijk aan, ….. ‘ma kan niet meer zo lang alleen blijven. Tegenwoordig ben ik het, als ouwe dochter, die voor haar zieke bejaarde moeder moet gaan lopen zorgen. Thuiszorg doet geen kl… sorry  … Thuiszorg doet niks meer voor ma. Nou, ik moet gaan …. dag meneer.’ (en ze geeft me een hand).
‘Dag,’ zeg ik, ‘vergeet u dat geld niet mee te nemen … voor dat pilsje dat u voor me meenam.’
‘Joh, schei jij nou effe gauw uit … neem er nog maar lekker een van mij. Tot ziens!’

Met een ietwat schommelende tred loopt ze de Witte de Withstraat op en verdwijnt langzaam in de bescheiden menigte.

zaterdag 13 september 2014

EEN DIKKE PIL

Het zou een mooie onbewolkte septemberdag worden: 23 graden. Dat zei die Gerrit van het weer in het acht uur journaal. Voor mij is dat echt geen reden om al zo vroeg mijn nest uit te komen … weer of geen weer half acht is gewoon te vroeg … ik ben wel klaarwakker, dat wel  … lig maar een beetje in mijn bed te woelen en naar de klok te kijken … is het ineens al negen uur, dan mòèt ik toch wel even geslapen hebben …mijn vrouw is al uit bed … ik moet er uit om te piesen … neem ook gelijk een slokkie water, want ik heb een vreselijk droge strot ... vanavond maar niet zo veel zuipen, Jee … daarna duik ik gewoon mijn bed weer in.
Weer is de tijd razendsnel gegaan. Het was net nog maar negen uur en nu zomaar ineens bijna tien uur; acht minuten voor tien om precies te zijn.
‘Pas om tien uur, geen minuut eerder ga ik opstaan,’ zeg ik tegen mezelf.  Het wordt zeker geen minuut eerder, want om tien uur blijf ik gewoon liggen … en om vijf over tien  … en ook nog om tien over tien en pas om dertien over tien, als ik die heerlijke geur ruik van de koffie, die mijn vrouw aan het zetten is, gooi ik de deken van mij af, stap uit mijn bed, zet mijn bril op mijn neus, kleed me aan en geef mijn plantjes water. Dan ontbijten, koffie, krantje en mompel ik in mezelf: ‘… en nog een wasje doen …’

Mijn vrouw zegt: ’Hé Jee, je bent toch niet vergeten dat ik vandaag met Sam heb afgesproken?’
‘Nee,’ lieg ik, ‘dat ben ik niet vergeten, hoor, je gaat vanmiddag toch pas weg?’
‘Ik ga om twaalf uur weg, over een half uurtje dus, Jee en jij kookt vandaag, hè?’
Sam gaat mijn vrouw vandaag een rondleiding geven door Leiden. Hij woont inmiddels twee jaar in Leiden dus hij weet wel het een en ander over die stad te vertellen.
‘Ja, ik kook vandaag.’ (Dat was ik stomweg vergeten.)

… en een donker wasje moet ik nog doen. Het is mooi wasdroogweer. Als de was hangt, dan fiets ik in tien minuten naar het park, want ik had sowieso geen zin in een lange fietstocht. Dan zie ik wel in het park waar ik zin in heb: of een wandeling rond het meer of een lekker relaxed plekkie opzoeken in het bos en daar op een bankje in mijn boek gaan zitten lezen. Ik ben nu bezig in een boek van John Irving: ‘Tot ik jou  vind.’
Boeiend boek. Maar vreselijk dik. Een dikke pil van maar liefst 830 bladzijden. Ik schiet er haast niet in op omdat ik er eigenlijk alleen in lees voor het slapen gaan. Daarom neem ik dat boek nu mee in mijn rugzak; misschien kan ik straks in het park een paar uurtjes lezen in dat boek.

In het park heb ik al snel wat gevonden: een bank met uitzicht op een weids gazon, een meer, een fiets- en wandelpad, niet te veel af en aan lopende mensen. Een prima plek om flink wat bladzijden te verslinden van ‘Tot ik jou vind.’ Ik ga er even goed voor zitten.

Dan komen met gierende banden, op nog geen tien meter van mijn bank, politiewagens tot stilstand. Steeds duidelijker klinkt er geraas van een naderende helikoper. Politieagenten en hun honden stevenen af op een jongen en een meisje die hand in hand in de richting van het meer lopen. Ze bieden geen verzet als ze aangehouden worden. Een agent zet ze tegen een houten schuttinkje.

Ik moet bij dat bankje weg van de politie. Wat daar nou gaande is? Geen idee! Morgen lees ik het wel in de krant.

In het park heb ik nu geen zin meer en fiets naar huis … thuis op het balkon lees ik wel verder. Wanneer ik bijna thuis ben zie ik die helikopter opstijgen en vliegen in de richting van het centrum. 

vrijdag 12 september 2014

PARKJE

‘Speelweide‘ staat te lezen op het ene bord langs het gazon met hier en daar een wipkip; aan een overhellende tak van een oude boom hangt een dik touw, waaraan een autoband is bevestigd. Even verderop, langs datzelfde gazon, in datzelfde parkje staat in grote letters op een ander aanwijzingsbord luid en duidelijk:‘Geen hondenuitlaatplek’. Om het helemaal duidelijk te maken is op dit laatste bord nòg een bord geplaatst: een rond bord met een dikke rode rand waarin de met een rood kruis doorgestreepte afbeelding van een zwarte schijtende hond. Kan het duidelijker? Oprotten dus met die honden! Hier moeten kinderen kunnen spelen zonder dat ze onder de kak komen te zitten.
Staat me daar op dat gazon toch een fraai duo hondenbezitters lekker met elkaar te beppen! Ze hebben hun hond niet los lopen op het gazon. Neen, ze hebben hem of haar, dat heb ik in de gauwigheid even niet kunnen beoordelen, aan een lijn lopen van naar schatting vijftig meter. Nou, wat is dan het verschil tussen los en aan zo’n lange lijn? Geen van beiden heeft natuurlijk een plastic zakkie bij zich en als ze het wel bij zich hebben, dan hebben ze geen idee waar ze de drollen van hun trouwe viervoeters moeten oprapen om de doodeenvoudige reden dat het duo alleen maar aandacht heeft voor elkaar.
Hij is een  schriel mannetje van een jaar of zestig, grijskaal, met een ruimzittende oranje bermuda, witte, harige beentjes, geitenwollen sokken, sandalen en een openhangend blauwwit geruit overhemd, waar zijn dikke pens onvoordelig uitpuilt. 
Zij is een dikke vijftiger, blond, opgestoken haar, goed gebruind, beetje aan de dikke kant; ze draagt een voor haar leeftijd iets te kort blauw rokje, een strak hemdje en geen beha; ze loopt op gele crocs. 
Allebei staan ze te roken met de rug naar de huisdieren; hun riemen zijn inmiddels flink in de klit geraakt.  Het interesseert de hondenbezitters duidelijk helemaal niks, dat ze iets doen wat niet is toegestaan. Heerlijk ontspannen babbelen met elkaar.  Ze zijn niet eens op hun hoede, dat er wel eens een agent of een boswachter voorbij zou kunnen komen. Ze hòèven ook helemaal niet op hun hoede te zijn, want ze weten donders goed, er komt toch niemand controleren. Nòòit.

Elders in het park staan wel agenten; zes bij elkaar maar liefst. Drie politiewagens en een geel  - blauwe ambulance staan in de buurt. In dit deel van het park mògen helemaal geen auto’s komen. Maar dit is waarschijnlijk een noodsituatie. De dienstwagens staan alle vier op fiets- of voetpaden van het parkje geparkeerd. De agenten en drie politiehonden staan in een halve cirkel om een jeugdig stel heen, dat tegen houten schuttinkje hangt. Het is een soort hippie stel, kralen, kettingen en ook nog eens poepbruin; vast net van vakantie terug. De jongen en het meisje trekken zich niets aan van de politie en de honden. Ze staan gewoon met elkaar te vrijen alsof er niets aan de hand is. Van de agenten mogen ze blijkbaar hun gang gaan. De politiehonden daarentegen reageren daar duidelijk anders op, want die slaan aan bij de minste of geringste beweging van het stel.

Een geraas komt alsmaar naderbij …  een helikopter … hij landt honderd meter achter het stel. Alle zes de politieagenten (en de honden) lopen gezamenlijk op het stel af en voert het mee in de richting van de heli. De jongen en het meisje lopen gewillig voor de agenten uit en stappen de helikopter in. Twee agenten gaan met ze mee.   De overige politieagenten, de honden en de ambulancewerkers  gaan naar hun wagens terug en rijden (met te hoge snelheid) in verschillende richtingen weg. De heli is inmiddels opgestegen en vliegt  in de richting van het stadscentrum.

donderdag 11 september 2014

ZIEK

Echt ziek ben ik haast nooit, tenminste lichamelijk ziek, bedoel ik.  Mazelen heb ik gehad, herinner ik me nu ineens. Een of twee jaar was ik, geloof ik. Maar echt veel weet ik er ook niet meer van. Toen zat, dacht ik,  mijn hele lijf onder de rooie pukkeltjes en opengekrabde jeukbultjes en gedroogde korstjes. Jezus, ik geloof dat ik toen de ergste jeuk van mijn hele leven had, tot nu toe, ook. Tegenwoordig kan je daartegen ingeënt worden. Dat is dan een van de nadelen als je in 1950 geboren bent: dat dat toen nog niet kon.
Geelzucht heb ik  ook gehad. Ik was een jaar of negen. Wat ik me nog heel goed weet te herinneren is, dat ik er vreselijk geel uitzag, niet te geloven zo geel. Het leek wel alsof mijn hele lijf ingesmeerd was met banaan-kerriesaus. Ook zal ik nooit vergeten dat mijn ontlasting toen geel was. Heel speciaal was …… nee, ik moet het anders opschrijven: normaal sliep ik altijd in mijn eigen kleine kamertje op de bovenverdieping. Maar nu, met geelzucht en banaan-kerriesaus over mijn lijf, mocht ik in de woonkamer ziek-liggen-zijn. Mijn bed was dus speciaal van boven naar beneden gesleept. Wie dat gedaan had weet ik niet want mijn vader was zeeman en hij was toen, zeker weten, op zee … ergens tussen New York en Rotterdam. Wie zou dat dan gedaan hebben; alléén kon mijn moeder het niet. Dus iemand moet geholpen hebben met dat bed naar beneden te brengen. De buurman … zou op zich kunnen maar ze zei altijd, dat ze hem een grote bek vond hebben, dus dan gaat ze het denk ik ook niet aan hem vragen. Ik denk dat de kapper haar geholpen heeft … dat kappertje, hij knipte mijn moeder bij ons thuis, een leuk klein mannetje met een rode snor en een rode sik (oftewel: ‘een rode pratende kut’ in de volksmond); ja, het klikte wel tussen mijn moeder en dat mannetje, dus ze zal het wel aan hem gevraagd hebben. En toen denk ik heeft hij het ook gedaan samen met haar.
Voor de rest had ik meestal niet zo veel. Ja, ik heb wel drie kier angina gehad. Dat is een soort keelontsteking, die volgens mij alleen mensen krijgen, die veel te veel roken. Op mijn vijftiende begon ik met roken, eerst half zware shag en dan ging ik al heel snel over op zware van de Weduwe van Nelle en Brandaris. Van mijn vijftiende tot mijn dertigste heb ik zo’n twee pakjes shag per week gerookt en drie zeer pijnlijke keelontstekingen angina gehad.  Bij zo’n keelonsteking was het zo dat je absoluut niet in staat was om te slikken … je krijgt niks naar binnen geen eten … geen drinken.  Dat betekende dus, dat alle speeksel uitgespuugd moest worden. Als ik angina had, zette ik daarom, als ik ging slapen  altijd een spuugkom naast mijn bed; per ongeluk stapte ik dan wel eens middenin die kom wanneer ik ’s nachts moest piesen … ellende. De dokter schreef me steeds een  penicilinekuur voor en die hielp geweldig; maar het duurde toch zeker wel een week voordat ik weer normaal kon slikken.

Geestelijk ben ik weliswaar niet zo sterk maar lichamelijk ben ik de laatste jaren kerngezond; tot opeens de linkerpink moeilijk ging doen: hij trekt krom en er groeit gestaag een bobbel in. Een specialist in Franciscus stelde de diagnose: Ziekte van Dupuytren! Over een paar weken wordt ik  eraan geholpen op de afdeling plastische chirurgie. Dan  heb ik hopelijk weer een normale pink. 

woensdag 10 september 2014

THIJS

Ons huisdier, de kater Thijs, rood, cypers en gecastreerd irriteert me mateloos. En die irritatie neemt met de week toe. Waarom? Gewoon omdat hij zich irritant ten opzichte van mij gedraagt. Om te beginnen stuift hij al meteen als ik ons huis binnenstap, weg naar de voor hem gemakkelijkste plaats om onzichtbaar te zijn voor mij.  Het heeft geen enkele zin om te proberen Thijs pakken te krijgen. Dat weglopen van hem dat vind ik echt heel jammer. Ik wou dat hij me eens duidelijk kon uitleggen waarom die dat deed.
Een oud collega van me vertelde me eens dat de beste manier om een kat te lokken, was op een zachte vriendelijke toon in zijn richting praten, het maakt niet uit wat je zegt als het maar zacht en vriendelijk klinkt:
‘Vuile vieze rot kat, heb je nu alweer gekotst op het vloerkleed?’
Dit laatste moet je, als zoiets echt gebeurt, natuurlijk niet zo lief zeggen, dan schiet het zijn doel voorbij. Thijs moet er dan van schrikken, dus moet je het wel bulderen. .
‘Ja,’ zeg ik  dan liefelijk tegen Thijs, ‘baasje gaat vandaag je poep-en-pies-bakkie weer eens helemaal spik en span schoonmaken; hij laat al je inmiddels keihard geworden drolletjes en die natte steentjes soepel in de vuilnisbak glijden en dan doet hij een hele zak vol superschone blauw - witte pearls in je bak.   
En dan is de bak nog niet eens klein halfuurtje verschoond of Thijs presteert het om ernaast te zijken. Ik bulder dan:
‘Thijs, heb je nou alweer naast de kattenbak gezeken?’
Ik weet wel, dat bulderen geen zier helpt, hij wordt er waarschijnlijk alleen nog maar nerveuzer van en dan gaat hij misschien nog wel meer naast de pot piesen. En dat betekent ook dat ik weer heel wat dagen lief, zacht en vriendelijk tot hem moet spreken; anders blijft hij voor me wegrennen. 
Doelbewust pesten zal ik Thijs nooit doen. Ik heb echter de indruk dat hij dat wel bij mij doet: als ik ’s  nachts in de badkamer moet zijn. Om de een of andere reden laat Thijs me keer op keer vreselijk schrikken door, nog in het pikkedonker, razendsnel uit die badkamer  weg te schieten. Ik wen daar nooit aan.
Ik wil ook echt wel leuke goede dingen over hem vertellen. Nou, als ik zie hoe mijn vrouw en hij met elkaar omgaan: als ik in de woonkamer naar een televisieserie zit te kijken, dan denkt Thijs waarschijnlijk dat hij niet bang voor mij hoeft te zijn. In ieder geval gaat hij dan heel relaxed op de stoelleuning naast mijn vrouw ook mee zitten kijken naar die serie.
Mijn vrouw borstelt hem ook iedere dag; dat zal ook best een goede band scheppen. Als mijn vrouw uit bed komt of ze komt thuis van weggeweest dan wordt ze luid en duidelijk begroet en hij houdt niet op met kwaken (want daar lijkt het geluid dat hij voortbrengt nog het meeste op) en cirkeltjes om haar draaien totdat zij hem uitbundig geaaid heeft.
Op zich zou ik wel zo’n goede relatie willen hebben met Thijs als mijn vrouw heeft.
Ach ja, ik zal wel een jaloerse zeurpiet zijn.


dinsdag 9 september 2014

VOETBALLEN

Voetballen betekent eigenlijk alles voor me. Bijvoorbeeld: meestal zit ik ’s avonds rond negen uur een stukkie te schrijven zoals dit maar  deze avond is er een wedstrijd van het Nederlands Elftal (tegen Tsjechië) en die wordt gespeeld tussen tussen kwart voor negen en half elf. Dus kan ik dan niet schrijven. Daarom moet ik het nu doen; en nu is het daar veel te laat voor. Het zal dus wel een klote stukkie worden, dat kan haast niet anders. Het is nu al elf uur …
Wat een klootzak zeg, die Janmaat, om die bal zo terug te koppen op zijn eigen keeper en dan nog wel in de allerlaatste minuut… zijn kopbal komt tegen de paal … en de terugstuitende bal is dan een makkelijke prooi voor de Tsjechische aanvaller, die scoort en Tsjechië wint met  2 – 1. Een ouderwetse klote wedstrijd van het Nederlands elftal was dat dus ga ik er vanaf nu geen woord meer aan vuil maken. Vanaf nu alleen nog maar leuke dingen, op een na.
Voetbal is het enige waarmee ik alles kan vergeten. Heb ik de grootst mogelijke heibel met collega’s of met mijn baas en eet, drink en slaap ik al tien dagen slecht, gegarandeerd; als er op elfde dag een goede voetbalwedstrijd op tv is dan vergeet ik zeker twee maal drie kwartier alles en zelfs ook tijdens dat kwartiertje van de rust zit ik niet te tobben.
De eerste foto waar ik als min of meer normaal mensje op sta, ben ik te zien zoals een voetballer op een elftalfoto staat: met zo’n beetje gemeen lachje (‘pas maar op ik ga toch wel van je winnen) en zittend op mijn hurken. Alleen op die foto, en dat zie je bij voetballers op een elftalfoto meestal nooit, heb ik een bal in mijn handen … mij eerste leren bal!
Erg jammer was dat de dag, dat die foto genomen werd, mijn zusje haar Eerste Heilige Communie deed. Daarom moest ik de hele dag in een wit overhemd met een flikkerstrikje lopen en ook in  een  net kort broekje, grijze sokjes en bruine sandalen, want het was ook altijd warm weer met Eerste Communies toentertijd tenminste want het wat toch altijd met Hemelvaartsdag toch? Een bril had ik ook op die foto op … dat klopt ook want volgens de dokter had ik destijds een bril nodig, eerst dacht ik nog: dat zie je toch nooit een voetballer met  een bril maar toen bedacht ik me, dat in de tijd dat die foto van mij genomen werd, in de jaren vijftig,  er genoeg voetballers en ook keepers waren, die met een bril op voetbalden of keepten natuurlijk. De keeper van Sparta, mijn lievelingsclub, droeg altijd een bril. Dat was dus ook in de vijftiger jaren.

Mijn iets  oudere neef Klaas stond ook op die bewuste foto. Hij stond ook echt zoals een voetballer staat op een elftalfoto. Een ietwat stoer lachje, een beetje voorover gebogen en met zijn handen leunend op mijn schouders. Maar Klaas heb ik er af afgeknipt. Niet dat we niet lekker met elkaar konden ballen, daar gaat het niet om. We deden boompjesvoetbal, putjesvoetbal, de bal tegen de stoeprand gooien, de bal zo hoog mogelijk schieten, we namen penalties op elkaar, de ene keer was ik keeper dan weer hij. Neen, ik heb hem eraf geknipt, omdat hij een keer, toen we samen op mijn kamer waren, wilde zien of ik ook haar op mijn lul had en hoeveel.

maandag 8 september 2014

HELD

Hij heeft op 8 september 2014 zeker alle Nederlandse kranten gehaald en misschien komt hij vanavond ook nog bij Pauw of Humbert Tan. Voor mij is die man een regelrechte held: Hans Boland. Hij is vertaler van beroep. Vertaler vanuit het Russisch naar het Nederlands Hij vertaalde onder andere werken van Dostojevski, Achmatova en Poesjkin. Voor deze vertalingen èn voor zijn verdiensten op cultureel en onderwijskundig gebied, is hem de hoogste Russische culturele onderscheiding toegekend.
Uit politieke overwegingen heeft Hans Boland, die hoge onderscheiding geweigerd. Op 4 november zou hij de prijs in ontvangst kunnen nemen uit handen van president Poetin.
DUS WAAROM IS DEZE BOLAND VOOR MIJ NU DE ABSOLUTE HELD?  
BOLAND BEDANKTE VOOR DIE EER DIE PRIJS TE ONTVANGEN UIT HANDEN VAN POETIN!!
Dat hij de prijs zou krijgen, hoorde hij van de cultureel attaché op de Russische ambassade. Hans noemt die attaché, een  keurig ontwikkelde man, precies het tegenovergestelde van Poetin. Hij heeft er nog een paar dagen over nagedacht, omdat hij die ambassademan niet voor het hoofd wilde stoten. Maar hij heeft toch besloten om zich niet voor het karretje van Poetin te laten spannen, zoals onze koning Willem Alexander wèl heeft gedaan door zijn bezoek aan Poetin in het Kremlin. Poetin stak bij die gelegenheid z’n middelvinger op naar het Westen.
Hans Boland noemt Poetin een gevaar voor de wereldvrede; hij veracht en haat de werkwijze van de Russische president. Voor Boland is Poetin volstrekt verwerpelijk en absoluut niet beter dan Hitler of Stalin.
Als hij de prijs zou accepteren, zou hij verraad plegen aan zijn ouders, die hem principieel hebben opgevoed. Het zou verraad zijn aan de dichteres Anna Achmatova, symbool van het Russisch verzet tegen Stalin. Het zou verraad zijn aan Poesjkin, die een provocateur was, een sociaal onmogelijk figuur, maar hij was oprecht en iedereen vergaf hem. Hans zegt dat Poesjkin leeft in zijn geest en hij zou het walgelijk vinden als zijn naam en de naam van Poesjkin met die van Poetin in verband zou worden gebracht.
Hans Boland heeft in de jaren negentig, zes jaar in Rusland gewoond. Hij heeft toen een aantal gedichten aangeboden aan een literair tijdschrift, twee werden niet geplaatst uit zelfcensuur. De redactie was bang, dat er een bom zou ontploffen op kantoor. Het waren gedichtjes over antisemitisme … antisemitisme is in Rusland nog altijd verschrikkelijk.
Op 4 november, de dag van de officiële prijsuitreiking, wordt Hans, samen met zijn partner in het Kremlin verwacht.  Jawel, samen, met z’n partner: Hans is homo en heeft een relatie met een 31 jarige man uit Indonesië. Dat wist Poetin, die homohater, vast niet. Kort geleden heeft Boland een roman geschreven: ‘De zachte held’; hij is van plan om op die vierde november relaxed  in die roman te gaan zitten lezen, als een stil protest tegen Poetin.
Waarschijnlijk zal hij  nooit meer worden toegelaten tot Rusland. Bij een bezoek eerder dit jaar heeft hij al min of meer van het land afscheid genomen.  Maar Poesjkin laat hij zich niet afpakken. Momenteel zit hij hartstochtelijk brieven van Poesjkin te vertalen.


deels uit:
Volkskrant

8-9-2014

zondag 7 september 2014

FLOWERPOWER

Achteraf gezien was ik veel en veel liever thuis gebleven. Als ik alleen al zie dat er op NED 1 ’50 jaar Tros in Ahoy’ was , met cabaretier Hans Liberg (!!), die terugblikt op de hoogtepunten van 50 jaar Tros.
Maar ja, mijn vrouw en ik zaten nu al in de kantine van onze volkstuinvereniging. Daar was een flowerpower feest. Van de ruim driehonderd leden van de vereniging waren er nauwelijks veertig komen opdagen, waarvan er nog geen dertig gekleed waren in de flowerpower stijl, terwijl dat toch uitdrukkelijk door de organisatie gevraagd was.
Veel mannen en vrouwen hadden lange-haren pruiken op. Verder werden kleurrijke jurken en bloesjes gedragen veelal in bloemrijk dessin, alsook, opvallende hoofddoekjes en opzichtige sieraden, kettingen, armbanden en ringen. Wij, mijn vrouw en ik dus, hadden ook beantwoord aan het verzoek van de organisatie.
Mijn vrouw zag er uit zoals de Amerikaanse zangeres Janis Joplin er uit zou zien als ze nu nog zou leven. Joplin is van 1943 dus ze zou nu 70 zijn.  Ze droeg een veelkleurig hoofddoekje, à la Joplin, en in haar haar stak een rode roos; verder had ze een bloemenbloesje aan, een rode, met bloemen geborduurde omslagdoek en een zwarte broek. 
Ik zag er uit als de nu 70 jarige Keith Richard.  Ik liep rond op zwarte laarzen met ultra spitse punten; rode jeans met daarboven een zwart t-shirt en daarop een grillig gekleurd gillet. Om mijn hals droeg ik een ketting, geregen van minuscule witte en rode kraaltjes en om mijn hoofd had ik een shawl geknoopt, zoiets wat Keith Richards ook vaak doet ‘on stage’. Het voordeel van die sjaal om mijn hoofd was, dat zowel mijn kaalheid als mijn grijsheid aan het zicht werden onttrokken. Vandaar natuurlijk dat ik van een van de vrouwelijke feestgangers te horen kreeg dat ik nu ook ineens weer mooi geworden was. Van haar kon ik dat helaas niet zeggen. Ze had zich in een donkergroene lange jurk, zonder kraak of smaak,  gehuld en een zwart zweetbandje om haar hoofd gespannen. Dat was het dan. Misschien wilde ze er wel tien jaar ouder uit zien. Daar was ze uitstekend in geslaagd.
Een bijna onherkenbaar verklede medevolkstuinder, Frans, speelde niet onverdienstelijk deejay. Hij wist precies welke muziek hij moest draaien op dit flowerpower feestje: Pink Floyd, Led Zeppelin, Rolling Stones, Beach Boys, James Brown enzovoorts. En wat minstens zo goed was van deze deejay: hij liet je trommelvliezen heel. Het fijne daarvan was weer dat er met de muziek als achtergrond lekker met elkaar gebabbeld kon worden, als je daar tenminste  behoefte aan had.
Eigenlijk vond ik er geen ene bal aan, aan dat feestje. Misschien was ik wel de enige hoor. Want toen ik zo in mijn eentje in de kantine om me heen stond te kijken, toen zag ik  toch meestal  glimlachende hoofden, die naar elkaar keken, met elkaar spraken, nipten aan een glas wijn of lurkten aan een flesje bier. Ik lurkte aan mijn pilsje, bewoog mijn hoofd lichtjes op de maat van de muziek en keek een beetje wat om me heen.
Op muziek van de band, bestaande uit enkele muzikale volkstuinders, werd levendig gedanst. Ook door mijn vrouw en mij. Mijn vrouw danst  nog heel goed, al zeg ik het zelf, heel soepel. Ik zelf dans dan wel levendig maar ook wel erg vals; uit de maat noemen ze dat bij dansen, nietwaar? De band speelde soms heel goed en soms ook heel vals maar dat kon niemand ze natuurlijk kwalijk nemen want in feite waren die musici gewoon volkstuinders.
Mijn vrouw en ik hadden het met elkaar nog even over die flowerpower tijd: over hoe goed we ons al de songs uit die tijd nog weten te herinneren.
We aten wat stukjes kaas en worst. Zij dronk een glaasje rode wijn en ik een flesje bier. Toen dansten (slepen) we nog even op  ‘The house of the rising sun’ van the Animals. Voor mij mocht het nu afgelopen zijn. Met de anderen in de feestzaal kon ik al de hele avond geen contact krijgen.  Mijn vrouw lukte dat wel. Nu eens babbelde ze hier, dan weer daar.
Mij bekroop de afgrijselijke gedachte dat ik tot één uur in de nacht hier zou moeten blijven. Althans, zolang  als dit feest zou duren. Misschien, hopelijk stoppen ze er wel eerder mee. Tot één uur ga ik het absoluut niet redden.
Mijn vrouw verloste me:‘Het is nu half elf Jee, zullen we gaan?’

‘Nu al?’ zei ik..........’Nou ja, okee dan ….. laten we maar gaan.’

zaterdag 6 september 2014

BEN

 Drie weken geleden kon Ben, mijn kleinzoon, alleen nog maar achteruit kruipen. Vandaag kruipt hij eerst een stukkie áchteruit en dan schiet hij  wel een meter vóóruit … en dan …  valt hij om. Met zijn hoofdje op het harde zeil … en tja dan is het (heel hard) huilen geblazen … even maar want opa heeft hem liefdevol opgetild en aait hem over zijn zere bolletje. Hij is al gauw weer over de schrik heen en grist, misschien wel als wraak, mijn bril van mijn neus … laat de bril gelijk los en laat hem op de grond stuiteren. Gelukkig is tie nog heel.
Eens in de veertien dagen, op vrijdag, zijn mijn vrouw en ik, oppasopa en -oma. Dat doen we nu ruim vijf maanden. Ben is nu zeven maanden. In die zeven maanden is heel wat gebeurd met Ben en dat is maar goed ook, het hoort ook zo want stilstand is achteruitgang.

Vandaag zijn voor mij ‘opeens’ de beginnetjes zichtbaar in zijn onderkaak van twee snijtandjes. Ja, werkelijk ‘opeens’, want ik had hem, doordat er een vakantie tussendoor kwam, drie weken niet gezien. Ben is duidelijk nog niet aan die tandjes gewend. Met een uiterst komisch gek bekkie, zit hij met zijn bovenkaakje op die voor hem vreemde nieuwe tanden te ‘knarsen’.  Ja, het lijkt echt een soort knarsen alleen, het maakt nog geen geluid .
Drie weken terug blijft  de kleine man zitten als ik hem in de zit-houding zet en nu gaat ie gewoon vanzelf vanuit de kruiphouding zitten en kijkt hij me aan met een blik van:
‘Kijk eens opa. Ik zit! Goed van mij hè?!’
Inmiddels is zijn menukaart ook danig uitgebreid. Waren er eerst dagelijks vrijwel uitsluitend borstvoeding en flesjes melk, tegenwoordig heeft Ben een behoorlijk gevarieerd menu:  ’s morgens brood en een flesje, ’s middags brood met kaas en fruithapjes (gepureerd fruit), een halve banaan (halverwege de middag) en ’s avonds een prakje aardappelen, worteltjes met kip en een Danoontje toetje. Vooral dat toetje vindt Ben erg aantrekkelijk want het is hem al twee keer gelukt  om dat met een snelle beweging van tafel te meppen .. splatsh … daar lag het  opengebarsten yoghurtje naast de kinderstoel.

’s Middags bij lekker weer een paar uurtjes door Dordrecht wandelen met Ben in de MaxiCosi vind ik persoonlijk een van de leukste opamomenten van het oppassen. Mijn vrouw en ik worden nogal een nagekeken als we met de wandelwagen op stap zijn. Maakt niet uit man of vrouw, jong of oud, met goedkeurende, lachende blikken worden we gadegeslagen. Vind ik wel mooi. Ik moet alleen wel eerlijk zeggen dat ik dat zelf nooit zo gedaan heb.
Op weg naar  de kinderboerderij dook er zelfs een aardige vrouw met haar hoofd in de MaxiCosi:
‘O, wat een schatje … (ik lach, knik bevestigend, oma ook, Ben lacht) ,
een jongen toch, hè  … (ja, nou en of ..)
zes maanden … (neen zeven; Ben kijkt boos ; ze schatten Ben meestal te jong)
‘Mooi kindje …’ mag ik een foto maken?
Ik kijk even naar oma; zij knikt dus het is goed. Ze  vraagt of ze nòg een foto mag maken ….. dat mag ook van ons … maar dan is het genoeg geweest … we gaan weer verder.


Volop beesten in kinderboerderij ‘Ezeltje prik’ … logisch natuurlijk  ...  maar de enthousiaste aandacht van Ben gaat, vreemd genoeg niet uit naar die beesten maar naar de mensen: ouders en kinderen. Ben kraait van plezier en zit druk met zijn armpjes en beentjes te spartelen. Oma heeft de wandelwagen stil gezet bij een varkensverblijf waar ook wat ganzen rondwaggelen. Twee ganzen waggelen onze kant op. Bij ons aangekomen, gakken ze ter hoogte van Bens oortjes, boosaardig hard, en uiterst schel. Zijn gezichtje vertrekt van schrik en uiterste traag ontwikkelt zich een heel zware huilbui; zo een heb ik er nog niet meegemaakt. Het duurt lang, voordat oma hem getroost heeft. Uiteindelijk wordt hij stil als hij in zijn MaxiCosi op zijn speentje kan gaan liggen sabbelen.  Echt van de schrik bekomen lijkt hij  pas na een minuut of tien; zolang heeft Ben in zijn slaap nog liggen nasnikken.

donderdag 4 september 2014

GENAAID

Ik hoor metaal op stenen kletteren en tegelijk een harde schreeuw. Het is spitsuur op de Beukelsdijk. Ik fiets dan ter hoogte van de Statentunnel. Tussen vrachtverkeer, autobus, personenauto’s en fietsers door ligt aan de overkant, op het fietspad een donkere jongeman onder zijn fiets. Met een verbouwereerd gezicht krabbelt hij op. Kijkt dan in het rond alsof de dader van de  valpartij nog in de buurt moet zijn. Vervolgens bekijkt hij zijn  beschadigde fietsje.
Misschien dat ik die jongen ergens mee kan helpen. Ik ga naar hem toe. Het duurt alleen erg lang voor het stoplicht op groen springt dus ik knal met m’n eigen fiets door rood.  Wat je helaas zo vaak ziet: voetgangers en fietsers om hem heen doen net of er niks gebeurd is …   een keurig boogje wordt om hem heen gefietst.
Hij sleept zijn fiets het trottoir op. Ik ben bijna bij hem. Mijn fiets zet ik tegen de tunnelwand.
‘Ben je gewond?’vraag ik. Wat een stomme vraag, want ik zie overduidelijk dat zijn linkerknie en zijn  rechterelleboog bloeden. Wat ik eigenlijk wil weten is of hij wat gebroken heeft. Al snel is me duidelijk dat hij goed Nederlands spreekt.
Wanneer hij ziet dat ik uit mijn fietstas mijn verbandtrommel pak, zegt hij dat dat niet nodig is.
‘O, nee hoor, meneer, dank u wel, dat hoeft echt niet, ik ben hier vlakbij huis en mijn moeder is verpleegster.’
‘Het is wel belangrijk dat de wonden snel ontsmet worden, hoor,’ zeg ik.
‘Ja eh … Nee, dank u wel meneer, dat doet mijn moeder ook zo dadelijk wel.’
Ik dring niet verder aan; hij vertrouwt dit zijn moeder duidelijk meer toe.
Dan stapt er opeens kordaat een dame op de jongen af; ze negeert mij en duwt me zelfs wat opzij:
‘Je hebt een flinke smak gemaakt, hè boy. Ik kwam aanlopen en zag het  gebeuren. Gaat het een beetje jongeman?’
Hij knikt.
Dan richt ze zich tegen mij: ‘Nou meneer, Ik heb er grote waardering voor dat u deze jongeman wilt helpen; dat gebeurt zo zelden tegenwoordig. Succes ermee, hè.’ En weg was ze.

Het zou me niet verbazen als de jongen uit Nigeria kwam, met zijn zeer donkere huidskleur en een gezicht met wat Europese trekjes.
Als Ik hem vraag of hij niks gebroken heeft, haalt hij zijn schouders op:
‘Ik weet het niet, meneer, ik voel nergens niks ergs, dus zal het ook wel niks zijn, denk ik.’
Met een beteuterd gezicht staat de jongen naar zijn fiets te kijken. Het ding dat op het trottoir ligt, lijkt helemaal niet meer op een fiets … en langzaamaan wordt me duidelijk hoe dat komt: het frame is gebroken.
Een junk heeft hem die fiets verkocht voor tien euro. Bij het station. Nog geen kwartier geleden.  De fiets zag er mooi uit … zat goed in de zwarte glanzende verf. De zwakke plekken had die junk slim gecamoufleerd … en de fiets, die crashte zeer snel.
De jongeman kon niks anders doen dan het fietswrak bij de Statentunnel achter te laten. Ik belde de Roteb om het op te laten halen.
‘Nou, ik ga naar huis, meneer, nog bedankt, hè.’

‘You’re welcome.’

woensdag 3 september 2014

FIETS

Buurman Peter en ik fietsen, met de wind mee richting Hoek van Holland. Normaal dammen we altijd op de woensdag maar daar is het vandaag wederom veel te mooi weer voor. Dus zitten we op de fiets.

In het weekend kwam Peter naar me toe en maakte me er op attent dat de Montana,  Peters mountainbike, bij de Wielershop is afgeprijsd van zeshonderd naar vierhonderdvijftig euro. Niet gek. Tot op heden moet ik het nog steeds doen met die ouwe opoefiets, die ik ook nog eens moet delen met mijn vrouw. Prima fietsje hoor, daar niet van, maar eigenlijk is het ding alleen maar geschikt voor ritjes in de buurt en voor de boodschappen.
‘Met zo’n Montana, Jee, ga je gewoon vanzelf meer kilometers maken. Zie je eens wat meer dan alleen het Oude Noorden. Ik heb er zelf al heel wat ritjes opzitten richting Gouda, Leiden, Dordrecht Brielle en ga zo maar door.’

Het lijkt mij best wel wat zo’n mountainbike  … met lekker weer, mooie lange ritten maken, hele dagen onderweg, boterhammetjes mee, in een dorpje onderweg een kopje koffie drinken maar … vierhonderdvijftig euro  …
‘Hij is dan wel afgeprijsd, Peter … het is toch veel geld.’
‘Dat is zo, Jee, maar je mag gespreid betalen. Dat maakt het wat aantrekkelijker, toch? Hoewel ik natuurlijk niet in je portemonnee kan kijken.’
‘Ik heb het er eerst eens met mijn vrouw over, Peter.’
‘ Jee, zal ik je eens wat vertellen: het lijkt me echt verdomd leuk om samen met jou een beetje in de omgeving van Rotterdam te gaan toeren, serieus.’

Nou ja, om een lang verhaal kort te maken: ik heb die afgeprijsde Montana gekocht, op afbetaling, dat dan weer wel. Ik was nog maar net een blokje om geweest of Peter stond me op te wachten:
Om te vertellen dat ik nog allerlei accessoires nodig had met zo’n fiets: een wielrenshirt; een wielrenbroek met zeemleren kruis; een helm; een bidon; wielrenhandschoenen, en toeclips (wielrenschoenen die ik aan mijn trapper vastklik).
‘Ja, dag hoor Peter, je kan me nog meer vertellen. Een shirtje, broek en handschoenen vind ik voorlopig genoeg. Ik fiets verder met gewone sportschoenen en bidons heb ik  niet helemaal nodig: ik hergebruik limonadeflesjes.’

We hadden er om en nabij de twee uur over gedaan om  naar Hoek van Holland te fietsen. We hadden windje mee gehad. Voor mij was dat een groot voordeel. Ik  was nog helemaal niks gewend.
Peter oogde nog zo fris als een hoentje. Enthousiast stond hij zijn rek- en strekoefeningen te doen op het pleintje met uitzicht op het Hoekse strand.
‘Kom op Jee, dat is belangrijk, rekken en strekken, kom op!’
Ik zat er nog niet helemáál doorheen maar ik voelde mijn bovenbenen wel en ondanks die door Peter veelgeprezen wielerbroek, had ik al behoorlijk pijn aan mijn kont. Ik hield mijn hart vast voor de terugweg met windje tegen.
Vanmorgen, voordat we vertrokken had ik mijn vlug NS-Voordeelkaart nog even in mijn portemonnee gestopt … kan ik  altijd nog, als het heel erg afzien wordt, met de Montana in de sprinter naar Rotterdam Centraal  stappen.
Maar zover was het nog niet. We gingen eerst wat eten en drinken. Peter had zijn pakje brood nog niet opengemaakt of er landde zeven meeuwen rakelings om ons heen. Het openen van mijn pakje brood trok maar drie meeuwen. Misschien lusten ze niet zo graag zuurdesembrood.  Ze naderden ons heel dicht en als ze te dichtbij kwamen joegen we ze  weg. Het hielp weinig: ze vlogen dan op en met en bocht kwamen ze terug en landden ze weer voor onze voeten. Af en toe deed een van de vogels een poging Peter zijn brood te pikken (niet dat van mij). Zo ging dat spel enige tijd door, totdat Peter zijn broodzakje weggooide in de afvalbak, toen verdwenen zeven meeuwen en toen ik klaar was met eten verfrommelde ik het aluminiumfolie dat om mijn brood zat en gooide het weg en ook de laatste drie meeuwen verdwenen toe.

Volgens Peter was het toen de hoogste tijd om weer eens terug te gaan. Geen goed idee vond hij het om de trein te pakken dus …..

dinsdag 2 september 2014

Hippie

Aanstaande zaterdag hebben we een swingfeest in de sfeer van flower-power. Ik moet wel erg diep in mijn geheugen graven om weer er achter te komen, hoe hip een hippie er ook alweer uitzag. Eind zestiger, begin zeventiger jaren was het toch? Alweer meer dan vijftig jaar geleden. Wat ik me vooral herinner is de opvallend kleurrijke kleding, de kettingen en kraaltjes. Mijn vriendin Andrea liet me afgelopen zaterdag enthousiast een truitje zien dat ze op de kop had getikt: een grijs t-shirt met daarop in bruine letters de woorden ‘love’ and ‘peace’.  Alleen die wóórden hebben wat met de flower-power te maken, maar dat grijs en bruin zijn niet bepaald hippe kleuren. Dinsdag ga ik even naar de markt om wat te scoren voor het feestje van zaterdag.  Ik wil sowieso gaan  in een zwart t-shirt, een spijkerbroek met wijde pijpen en een kleurrijk gilletje. Verder heb ik nog een leren jasje dat goed bij die outfit past. Eigenlijk wil ik alleen een paar sjaaltjes kopen, één voor om mijn hoofd, zoals Keith Richard ook vaak heeft en misschien neem ik er ook nog een voor om mijn nek.

Voorlopig ben ik nog niet op die markt aangeland. Het is lekker weer, ik voel me fit dus ik maak een lekker ommetje. Via die prachtig groene  Crooswijksesingel, waar ik me zowat in een parkje waan, wandel ik over de drukke Oudedijk en sta, zonder dat ik er erg in heb voor het bejaardenhuis ‘de Nieuwe Plantage’. Tja, mijn vader woonde daar. Hij is daar ook overleden. November was het dertien jaar.  Heel onverwachts was het. Een broer van me wilde bij hem op bezoek gaan.  M'n vader deed niet open … terwijl mijn broer zeker wist dat hij thuis was … zijn voordeur werd geforceerd, ik weet  niet meer precies door wie of het nou mijn broer was of een politieagent, dat doet er ook niet toe. Het was snel duidelijk dat hij dood was. Een natuurlijke dood. Hartstilstand.  Nu ik zo voor dat bejaardenhuis sta, zie ik hem weer even helemaal voor me: als een lieve, rustige, oude man …. vreemd, want voor mijn gevoel is hij zo eigenlijk nooit geweest.

Ik plof even neer op een bankje naast ‘de Nieuwe Plantage’. Op een bankje verderop zit een jongeman van een jaar of twintig. Hij is bezig een joint te draaien … (hé, dat blowen is toch ook begonnen in de hippietijd, schiet me ineens te binnen) … Ik groet hem. Hij groet mij terug: ‘Goedemiddag meneer’.
Over mijn bankje hangt een goor groen colbertje met  smeerolievlekken en vogelpoep.
‘Is dat jasje van jou?’ vraag ik, besmuikt lachend.
‘Nee hoor, meneer, dat is mijn jasje niet.’
O, shit, geeft hij nog zo netjes antwoord ook op die stomme vraag van mij! Genant.
Ik had hem die vraag nooit moeten stellen.
 Ik vertel hem over mijn vader; hij zegt dan:
‘Ja, zo gaat het in het leven. De dood hoort er bij. Iedereen gaat een keertje dood, hè meneer’,  en hij neemt een flinke haal van zijn joint.
‘Ja, zo is het,’ zeg ik. Ik vraag me af of ik me nog zal excuseren voor die lullige vraag aan hem over dat jasje; ik besluit het maar zo te laten.
‘Tot ziens, hè.’zeg ik.
‘Tot ziens meneer.’
Ik vervolg mijn weg naar de markt.

Op de markt kom ik langs een kraam waar de mooiste sjaaltjes te koop zijn; talloze kleurrijke sjaaltjes in een grote bak. Ik ben een tijdje bezig een hippe sjaal uit te zoeken, als ik de verkoopster van de kraam hoor zeggen, dat ze maar één euro per stuk kosten. Laat ik eens gek doen, dan neem ik er drie. Knoop ik zaterdag ook nog een sjaaltje om mijn been. 

maandag 1 september 2014

AANRIJDING

Treinreizigers, waartoe ik ook behoor, krijgen via de intercom van de trein de laatste tijd nogal eens onduidelijke mededelingen te horen. De laatste hoorde ik in de trein van Rotterdam naar Leiden. Dichtbij Delft werd er opeens zeer langzaam gereden  en door de intercom klonk toen het bericht:
‘Dames en heren de trein moet op het ogenblik wat langzamer rijden in verband met voetgangers langs het spoor.’
We zijn al zowat in Delft  dan is het toch logisch, dat er daar langs het spoor voetgangers (en misschien ook een enkele fietser)  staan te wachten op hun trein … waar moeten ze anders gaan staan!?  Bovendien: de trein rijdt sowieso langzaam bij het naderen van een station waar gestopt wordt en deze trein stopt in Delft.
Een vaker in de trein gehoorde mededeling aan de treinreiziger:
‘Goedemorgen dames en heren, het spijt ons dat we op dit moment niet verder kunnen rijden in verband met een aanrijding met een persoon. Excuses voor de overlast.’
Het is een beetje vergezocht maar het kan natuurlijk zo zijn dat een onbesuisde scooterrijder, op een onbewaakte spoorwegovergang, een oude man van de sokken heeft gereden. Dan kan de treinmachinist het natuurlijk niet maken om hard door te rijden. Voor hem zit er niks anders op dan uit alle macht te remmen en de treinreizigers  over deze ‘aanrijding met een persoon’ in te lichten.
Het wordt niet met zo veel woorden gezegd maar ik neem aan, als ik die mededeling hoor, dat er iemand aangereden is door de trein waarin ik nu zit.  Op zich  zou die persoon ook aangereden kunnen zijn door een tegemoetkomende trein. Ja, je weet het niet, dat hoor je allemaal niet treinpassagier.
Ik vind het heel rot, rot voor die aangereden persoon (m/v) maar zeker ook voor de machinist, want een aanrijding is nooit leuk. Bij een aanrijding is meestal sprake van een ongewenste gebeurtenis tussen twee partijen,  die daardoor beide onaangenaam verrast zijn. Ik heb veertig jaar auto gereden en in die veertig jaar drie aanrijdingen gehad. Per ongeluk! En geloof me: daar had ik flink de ziekte over in! En degenen die ik aanreed waren niet alleen onaangenaam verrast .. ze waren soms ook echt boos, omdat ze dachten, dat ik exprès geen voorrang had gegeven … woedend was de bejaarde man wiens vrouw ik op het zebrapad aanreed; hij dacht aan opzet en kon zich niet voorstellen, dat ik haar imposante verschijning over het hoofd had gezien … en dan mijn aanrijding met dat verkeerspaaltje … de snelheid waarmee ik reed was veel te hoog net als mijn alcoholpromillage; met zo veel alcohol in je lijf vraag je om een aanrijding, volgens mijn destijds zeer verbolgen echtgenote.
Zoals hierboven al betoogt: meestal is een aanrijding een door de betrokken partijen ongewenste gebeurtenis. Alleen bij een aanrijding met een persoon op het spoor, is dat niet zo, want de één weet en doet precies wat hij wil en de ander wordt gruwelijk overdonderd.
Er was ‘een aanrijding met een persoon’ betekent eigenlijk maar één ding: iemand heeft zich voor de trein gegooid; zelfmoord. Voor de machinist kwam de zelfmoord als een donderslag bij heldere hemel.

De eerste paar weken zal deze machinist  getraumatiseerd zijn, met als gevolg dat hij voorlopig niet kan werken … als hij ooit de moed nog zal hebben om weer in de trein te stappen. 

zondag 31 augustus 2014

DOUCHE

Op advies van mijn huisarts ga ik niet zo veel onder de douche. Ik heb een te droge huid vindt hij. Dus beperk ik me tot twee ultra korte poedelbeurten van hooguit vier minuten per week.
Maar denk alsjeblieft niet dat dat doktersadvies ten koste gaat van de broodnodige hygiëne: ik zorg er vanzelfsprekend wèl voor dat alle geurgevoelige plekken dagelijks een wasbeurt krijgen. Gewoon, aan de wastafel! In de eerste vijftien jaren van mijn leven deed ik het altijd zo; tot mijn tiende zelfs aan het keukenaanrecht.
Héél erg rouwig ben ik trouwens niet over het douche-advies van mijn huisarts. In mijn huidige woning is het namelijk geen lolletje om te douchen … natuurlijk word ik er wel goed schoon van maar het is gewoon een klote-douche. Waanzinnig eigenwijs is die: ik kan aan de knoppen draaien wat ik wil, maar die douche bepaalt gewoon zelf de kracht en de temperatuur van de waterstraal. Nu eens moet ik gillend wegspringen voor een kokend heet maar lullig straaltje water; dan weer word ik door een keiharde ijskoude straal bijna de badkamer uitgespoten. Het is echt een waardeloze douche.
In mijn vorige huis, ik woonde toen in Schiemond, had ik een ligbad; het was  een heerlijk bad. Ik ging daar weliswaar niet elke dag in liggen maar toch wel minstens vier keer per week en als ik zin had, ook wel meer.  Gemiddeld lag ik dan zo’n half uur te ontspannen in het weldadig warme water. Ik gebruikte toen die Hammam badgel, die gel met die geurige samenstelling. Dat was genieten.
Ik testte mezelf hoe lang ik onder water kon blijven. Neus dicht, ogen dicht en neus richting bodem van het bad. Het gaf me het gevoel van drijven in een zwembadje, onder water. Meestal kwam ik uit zo tussen de drie à vier minuten. Niet slecht, toch.
Van de vorige huurders van dat huis heb ik de bubbelbadinstallatie voor een habbekrats overgenomen.  Zo’n bubbelinstallatie bestaat uit een soort stofzuigerslang en een rubberen zitelement, ter grootte van de badbodem. In dit zitelement zitten gaten ter grootte van een smartie. Met kracht wordt daar lucht doorheen geperst (via die stofzuigerslang);  deze lucht wordt door de gaten van het zitelement het badwater weer ingebubbeld. En dan kan er ook nog eens, door aan een knop te draaien, van héél zacht tot héél hard gebubbeld worden. Als ik daar nog zou wonen, zou ik het advies van mijn huisarts aan mijn laars lappen.

Maar helaas: ik woon daar niet meer. Mijn vrouw had het daar niet meer naar haar zin. Niet om die badkamer, hoor, want dat bad kon haar niet zo veel schelen. Dat gebruikte ze eigenlijk alleen maar om in te staan, onder de douche. Ze hield gewoon niet zo van ‘badderen’; ze had er altijd gauw genoeg van. Nee ze wilde uit  dat huis weg omdat ze daar in die buurt weinig contact kon krijgen met andere buurtbewoners. We gingen dus verhuizen naar het Rottekwartier, naar het huis met de douche, waar ik godzijdank zo weinig mogelijk gebruik van mag te maken.

zaterdag 30 augustus 2014

LUCY

Vanmiddag zat ik met Rody, een neef van me in Pathé Schouwburgplein. Dat komt zo: van  een vriendin kreeg ik voor mijn laatste verjaardag  een Pathé-bioscoopbon en omdat Rody er vandaag toch was en we ons stierlijk verveelden, stelde ik voor om naar de bioscoop te gaan. Nu heb ik om je de waarheid te zeggen een rothekel aan Pathé.
Veel liever ga ik naar Cinerama of LantarenVenster (LV). Het soort films dat in die laatste twee bioscopen geprogrammeerd wordt staat me meer aan en ook het publiek gedraagt zich over het algemeen meer zoals het hoort in een bioscoop, vind ik. De films van LV zijn over het algemeen wat artistieker, gedurfder, geëngageerder en de bioscoop vertoont vrijwel alle goede tot redelijk goede Nederlandse speelfilms en ook zijn daar regelmatig films vanuit andere culturen  en subculturen te zien.
Pathé Schouwburgplein maar eigenlijk het gehele Pathé-concern speelt veel meer op zeker. Alle grote kassakrakers of films met hitpotentie, worden aangekocht.  Het gaat hier meestal om peperdure Amerikaanse producties en een enkele keer ook om Nederlandse maar, zoals gezegd, dan moet succes zowat gegarandeerd zijn.
 Wat me vooral tegenstaat bij Pathé Schouwburg is de stuitende ‘ongezelligheid’, ik zou bijna zeggen de ‘kou’. Het interieur is allemaal zo metaal, zo hard en hoekig. En de drankjes? Daar  valt weinig op aan te merken, hoewel, die zijn daar veel kouder dan elders. Toch ook even een positieve noot: de koffie is er uitmuntend, daar heb ik niets dan lof voor, die is lekker pittig en heerlijk warm.  Het popcorn-aanbod bij Pathé is hinderlijk. Gigantische dozen popcorn, voor jonge kinderen nauwelijks te omvatten, worden tijdens de voorstelling duidelijk hoorbaar weggeknauwd.
De rumoerigheid (hard praten)  en ingetogen agressiviteit (beetje stoeien, beetje duwen, beetje stompen) is ook iets wat me tegenstond. Ik kon er vooral niet tegen als dat gedoe onder de voorstelling doorging. Vooral wanneer er niemand van de leiding tegen optrad. Maar ook dat zij gezegd:  tegenwoordig is dat gelukkig anders … verbeterd.
Heerlijk vind ik nou juist van LV, dat je daar tijdens welke voorstelling dan ook, je een speld kan horen vallen en wat me helemaal blij maakt: er is daar in dat theater helemaal geen popcorn te koop.

Ik ben dus met mijn neef Rody in Pathé naar de film Lucy gaan kijken. Zonder die cadeaubon had ik die film nooit gezien, omdat ik in principe niet naar deze bioscoop ga … maar dat heb ik al duidelijk gemaakt.  Op die cadeaubon kan ik niet alleen gratis naar de film maar er zit ook een  drankje bij. Ik laat mijn neef kiezen: hij neemt een flesje cola en er zit  … jawel  hoor… een halve emmer popcorn bij  … hij kiest voor zoete… Rody helemaal blij!
Het is nog steeds koud en ongezellig daar bij Pathé Schouwburg maar een grote verbetering is de relatieve rust die heerst in het hele pand: je kan gewoon op je gemak met je kind of je neef naar de film kijken. Mensen praten nu uit zichzelf al niet mee onder de voorstelling. Ze eten nog wel die vermaledijde popcorn  … ook die neef van mij dus … maar gek genoeg, Rody  zit vlak naast me knauwen …..en ik heb nergens last van ! Mijn neef is trouwens razend enthousiast over de film Lucy ..… ik wat minder maar slecht vind ik hem nou ook weer niet.

Lucy (met in de hoofdrol Scarlett Johansson) is een, tamelijk ongeloofwaardige soort, pseudo-filosofische actiefilm over het optimaal gebruiken van je hersencapaciteit; je kan overigens  tijdens de film het beste je verstand op nul zetten.

’t Is best een aardige film; gemaakt met flair en vette knipogen: de bloedbaden zijn prima weg te spoelen met cola en popcorn.