Aanstaande zaterdag hebben we een swingfeest in de sfeer van
flower-power. Ik moet wel erg diep in mijn geheugen graven om weer er achter te
komen, hoe hip een hippie er ook alweer uitzag. Eind zestiger, begin zeventiger
jaren was het toch? Alweer meer dan vijftig jaar geleden. Wat ik me vooral
herinner is de opvallend kleurrijke kleding, de kettingen en kraaltjes. Mijn vriendin Andrea liet me afgelopen zaterdag enthousiast een truitje zien dat ze op de kop
had getikt: een grijs t-shirt met daarop in bruine letters de woorden ‘love’
and ‘peace’. Alleen die wóórden hebben
wat met de flower-power te maken, maar dat grijs en bruin zijn niet bepaald hippe
kleuren. Dinsdag ga ik even naar de markt om wat te scoren voor het feestje
van zaterdag. Ik wil sowieso gaan in een zwart t-shirt, een spijkerbroek met
wijde pijpen en een kleurrijk gilletje. Verder heb ik nog een leren jasje dat
goed bij die outfit past. Eigenlijk wil ik alleen een paar sjaaltjes
kopen, één voor om mijn hoofd, zoals Keith Richard ook vaak heeft en misschien neem
ik er ook nog een voor om mijn nek.
Voorlopig ben ik nog niet op die markt aangeland. Het is lekker
weer, ik voel me fit dus ik maak een lekker ommetje. Via die prachtig
groene Crooswijksesingel, waar ik me
zowat in een parkje waan, wandel ik over de drukke Oudedijk en sta, zonder dat
ik er erg in heb voor het bejaardenhuis ‘de Nieuwe Plantage’. Tja, mijn vader
woonde daar. Hij is daar ook overleden. November was het dertien jaar. Heel onverwachts was het. Een broer van me
wilde bij hem op bezoek gaan. M'n vader deed niet open … terwijl mijn broer zeker wist dat hij thuis was … zijn voordeur werd
geforceerd, ik weet niet meer precies
door wie of het nou mijn broer was of een politieagent, dat doet er ook niet
toe. Het was snel duidelijk dat hij dood was. Een natuurlijke dood. Hartstilstand. Nu ik zo voor dat bejaardenhuis sta, zie ik
hem weer even helemaal voor me: als een lieve, rustige, oude man …. vreemd, want
voor mijn gevoel is hij zo eigenlijk nooit geweest.
Ik plof even neer op een bankje naast ‘de Nieuwe Plantage’. Op
een bankje verderop zit een jongeman van een jaar of twintig. Hij is bezig een
joint te draaien … (hé, dat blowen is toch ook begonnen in de hippietijd,
schiet me ineens te binnen) … Ik groet hem. Hij groet mij terug: ‘Goedemiddag
meneer’.
Over mijn bankje hangt een goor groen colbertje met smeerolievlekken en vogelpoep.
‘Is dat jasje van jou?’ vraag ik, besmuikt lachend.
‘Nee hoor, meneer, dat is mijn jasje niet.’
O, shit, geeft hij nog zo netjes antwoord ook op die stomme vraag
van mij! Genant.
Ik had hem die vraag nooit moeten stellen.
Ik vertel hem over
mijn vader; hij zegt dan:
‘Ja, zo gaat het in het leven. De dood hoort er bij. Iedereen
gaat een keertje dood, hè meneer’, en hij neemt een flinke
haal van zijn joint.
‘Ja, zo is het,’ zeg ik. Ik vraag me af of ik me nog zal excuseren
voor die lullige vraag aan hem over dat jasje; ik besluit het maar zo te laten.
‘Tot ziens, hè.’zeg ik.
‘Tot ziens meneer.’
Ik vervolg mijn weg naar de markt.
Op de markt kom ik langs een kraam waar de mooiste sjaaltjes
te koop zijn; talloze kleurrijke sjaaltjes in een grote bak. Ik ben een tijdje
bezig een hippe sjaal uit te zoeken, als ik de verkoopster van de kraam hoor
zeggen, dat ze maar één euro per stuk kosten. Laat ik eens gek doen, dan neem ik er drie. Knoop ik zaterdag ook nog een sjaaltje om mijn been.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten