Het regent pijpenstelen in
Gorkum. Er staat een gure wind en de temperatuur is rond het vriespunt. Het is
half zeven ’s avonds. De kleine man, hooguit 1,69 m, is gezien het koude weer
veel te schaars gekleed: een grijs zomerkostuum, een wit overhemd, een stropdas
met exotisch motief en een paar rode snowboots. Je zou haast zeggen hij is
vandaag vanuit de tropen hier aangevlogen en is snel bij van Haren nog een paar
snowboots wezen scoren.
Bibberend eet hij een
stokbrood, dat haast net zo lang is als zijn arm; er zit voor zover ik het kan
zien, sla, tomaat , ei op en ik zie wat plakjes kaas uit het brood flappen.
‘Goedemiddag meneer mag ik u wat vragen’, zegt hij tegen
mij met volle mond, ‘klopt het dat dit perron 1 is van station Gorkum?’ Ik vind
het een wat rare vraag, want als je toch al op station Schiedam, bent ga je
toch niet nog eens aan iemand vragen of dit misschien station Schiedam is. We
kijken elkaar aan, de man en ik. Volgens mij verklappen zijn pretoogjes, dat
hij mij in het ootje aan het nemen is.
‘Waar moet u naar toe,
meneer,’ vraag ik.
‘Nergens, nou eh …. Ik
moet vanavond hier in Gorkum zijn. Ik wacht hier nog even op een collega van
mij. Zij komt met de trein uit Den Bosch; dit is toch perron 1 van station
Gorkum, nietwaar? Hij rilt van de kou. Er vallen
wat plakken tomaat en schijfjes ei uit zijn stokbrood, op het perron, de man
geneert zich niet om dat op te rapen en in zijn mond te stoppen. Zijn lippen
zijn behoorlijk blauw.
‘Ja, dat heb ik u toch net
gezegd, bent u soms dronken?’vraag ik hem.
‘Soms wel, maar nu niet.
Nu u er toch over begint,’ zei hij ‘ik kan wel een borrel gebruiken. Kan ik u
iets aanbieden? Hier schuin tegenover het station is een leuk café, café de Sport.’
‘Over drie minuten komt mijn
trein naar Dordrecht hier aan,’ zeg ik.
‘Hé. Dat is nou toevallig,
die collega van mij komt ook over drie minuten aan uit Den Bosch. Dat moet dan
haast wel de zelfde trein zijn, denkt U ook niet?’ zegt hij.
‘Ja, dat moet haast wel,’
zeg ik om er vanaf te zijn.
De man schiet al aardig op
met het verorberen van zijn stokbrood, hij laat een luide boer en zegt tegen
mij: ‘Ik zit meer dan vol van dit stokbrood, kan ik u een plezier doen met dat
kleine stukje dat nog over is?’
‘Nou heel graag! Geef maar
op,’ zeg ik gretig, ‘ik rammel van de honger en ik krijg niet eerder de kans om
te eten dan rond een uur of elf vanavond.’
Helaas is dat stuk
stokbrood ‘erg moeilijk binnen te houden’. Het idee dat ik een stuk van het stokbrood
moet afbijten, waar dat kleine kereltje net met zijn bruine tanden, speeksel en
zijn tong tegenaan gezeten heeft, staat mij erg tegen. Het ei is ook nog es bedorven.
Dus mieter ik het brood tussen de rails, onder de zojuist binnenrollende trein
uit den Bosch.
De zo langzamerhand totaal
verkleumde kleine man en zijn collega begroeten elkaar allerhartelijkst. Ze geven
elkaar een hug en in haar enthousiasme tilt ze hem een stukje op. Zij is een
stuk groter dan hij (1.90 m) ook veel zwaarder
èn zij is beter gekleed op de huidige weeromstandigheden. Het kleine
mannetje kan zich lekker opwarmen in de bontjas van zijn collega. Dat vindt ze
geen enkel probleem.
Mijn trein vertrekt inmiddels
uit Dordrecht. Ik zwaai nog even naar die twee op het perron. Alleen zij zwaait
terug. Hij ziet natuurlijk niks in die bontjas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten