zondag 1 maart 2015

STOKBROOD

Het regent pijpenstelen in Gorkum. Er staat een gure wind en de temperatuur is rond het vriespunt. Het is half zeven ’s avonds. De kleine man, hooguit 1,69 m, is gezien het koude weer veel te schaars gekleed: een grijs zomerkostuum, een wit overhemd, een stropdas met exotisch motief en een paar rode snowboots. Je zou haast zeggen hij is vandaag vanuit de tropen hier aangevlogen en is snel bij van Haren nog een paar snowboots wezen scoren. 
Bibberend eet hij een stokbrood, dat haast net zo lang is als zijn arm; er zit voor zover ik het kan zien, sla, tomaat , ei op en ik zie wat plakjes kaas uit het brood flappen.
‘Goedemiddag  meneer mag ik u wat vragen’, zegt hij tegen mij met volle mond, ‘klopt het dat dit perron 1 is van station Gorkum?’ Ik vind het een wat rare vraag, want als je toch al op station Schiedam, bent ga je toch niet nog eens aan iemand vragen of dit misschien station Schiedam is. We kijken elkaar aan, de man en ik. Volgens mij verklappen zijn pretoogjes, dat hij mij in het ootje aan het nemen is.
‘Waar moet u naar toe, meneer,’ vraag ik.
‘Nergens, nou eh …. Ik moet vanavond hier in Gorkum zijn. Ik wacht hier nog even op een collega van mij. Zij komt met de trein uit Den Bosch; dit is toch perron 1 van station Gorkum, nietwaar? Hij rilt van de kou.  Er  vallen wat plakken tomaat en schijfjes ei uit zijn stokbrood, op het perron, de man geneert zich niet om dat op te rapen en in zijn mond te stoppen. Zijn lippen zijn behoorlijk blauw. 
‘Ja, dat heb ik u toch net gezegd, bent u soms dronken?’vraag ik hem.
‘Soms wel, maar nu niet. Nu u er toch over begint,’ zei hij ‘ik kan wel een borrel gebruiken. Kan ik u iets aanbieden? Hier schuin tegenover het station is een leuk café, café de Sport.’
‘Over drie minuten komt mijn trein naar Dordrecht hier aan,’ zeg ik.
‘Hé. Dat is nou toevallig, die collega van mij komt ook over drie minuten aan uit Den Bosch. Dat moet dan haast wel de zelfde trein zijn, denkt U ook niet?’ zegt hij.
‘Ja, dat moet haast wel,’ zeg ik om er vanaf te zijn.
De man schiet al aardig op met het verorberen van zijn stokbrood, hij laat een luide boer en zegt tegen mij: ‘Ik zit meer dan vol van dit stokbrood, kan ik u een plezier doen met dat kleine stukje dat nog over is?’
‘Nou heel graag! Geef maar op,’ zeg ik gretig, ‘ik rammel van de honger en ik krijg niet eerder de kans om te eten dan rond een uur of elf vanavond.’
Helaas is dat stuk stokbrood ‘erg moeilijk binnen te houden’. Het idee dat ik een stuk van het stokbrood moet afbijten, waar dat kleine kereltje net met zijn bruine tanden, speeksel en zijn tong tegenaan gezeten heeft, staat mij erg tegen. Het ei is ook nog es bedorven. Dus mieter ik het brood tussen de rails, onder de zojuist binnenrollende trein uit den Bosch.
De zo langzamerhand totaal verkleumde kleine man en zijn collega begroeten elkaar allerhartelijkst. Ze geven elkaar een hug en in haar enthousiasme tilt ze hem een stukje op. Zij is een stuk groter dan hij (1.90 m) ook veel zwaarder  èn zij is beter gekleed op de huidige weeromstandigheden. Het kleine mannetje kan zich lekker opwarmen in de bontjas van zijn collega. Dat vindt ze geen enkel probleem.

Mijn trein vertrekt inmiddels uit Dordrecht. Ik zwaai nog even naar die twee op het perron. Alleen zij zwaait terug. Hij ziet natuurlijk niks in die bontjas.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten