Vandaag, het is zondag, heb ik weer eens met het openbaar vervoer
gereisd. Zo om de vier weken reis ik naar Middelharnis om mijn verstandelijk
gehandicapte broer Tinus op te zoeken. Ik stal mijn fiets bij Metrostation
Stadhuis. En daar stap ik om 11.30 op de metro in de richting van Zuidplein. Op
dit tijdstip reizen vind ik heerlijk. Er zijn bijna geen andere reizigers in de
metro. Volop plaats dus om breeduit te zitten. Een enkele keer is het wat
drukker als er bijvoorbeeld een evenement is in Ahoy. Maar propvol is het dan eigenlijk
ook niet.
Op Zuidplein moet ik
overstappen op de bus naar Middelharnis. Dat is bus 163 die als eindbestemming
Ouddorp heeft. De bus vertrekt van Zuidplein om 11.52 uur en ik ben er al om
11.38 uur. Veel te vroeg dus. Ik maak dit reisje nu al bijna drie jaar en
steeds ben ik te vroeg. Steeds opnieuw ben ik weer bang om te laat te zijn voor
bus 138. Ik kàn gewoon een kwartier later van huis gaan maar dat durf ik niet. Wie weet, krijg ik wel een lekke
band of heeft de metro vertraging dan mis ik bus 138 en zie ik vanmiddag mijn
broertje niet. De bus vertrekt precies om 11.52 uur en zit half vol. De reis duurt bijna een uur.
Ik ga een boekje lezen. Want het uitzicht is al drie jaar lang hetzelfde: lege weilanden,
weilanden met schapen of koeien, landbouwgrond, waterpartijen (slootjes en het Haringvliet)
en de brug over het Haringvliet.
Na ruim een half uur lezen
word ik een beetje misselijk. Ik heb er lange tijd geen last van gehad. Toen ik
als tiener met de bus naar school ging, deed ik vaak mijn huiswerk in tram of
bus; vooral het leeswerk. Regelmatig
werd ik stront- en stront-misselijk. Ik
kotste dan meestal mijn boterhammetjes uit, daar waar ik zat of stond. Bij de
eerstvolgende halte stapte ik uit zo vlug als ik kon en het vreemde was: in de
zelfde minuut dat ik uitstapte was mijn misselijkheid verdwenen. Kort nadat ik de tram of bus had verlaten zou
de tramconducteur een grote schep zand over de kots gooien. Dan hadden de
andere passagiers er niet zo’n hinder van.
Ik was dus op weg naar
Middelharnis, zat lekker te lezen en werd een beetje misselijk. Onmiddellijk
stopte ik met lezen. Gelukkig verdween dat nare gevoel snel en monter liep ik
naar de woning van Tinus, mijn broertje.
Om 12.45 uur stapte ik bij
hem binnen. Tinus was weer blij verrast met mijn komst. Alleen is hij teleurgesteld
als hij merkt dat ik onze broer Marco, die een mongool is, niet heb meegenomen.
Ik beloofde Tinus dat ik over vier weken Marco mee neem.
We lopen een rondje bos;
Tinus, vrolijk kirrend in zijn rolstoel.
Ik, duwend en kleumend daarachter. We zingen meestal wat duetten onderweg
zoals: ‘o se wie se wo’; ‘advocaatje ging op reis’ en ‘papegaaitje leef je nog’.
Nu begon ik voor de verandering eens dat lied van Toon Hermans te zingen: ‘Mien
waar is mijn feestneus etc’ en tot mijn stomme verbazing zong hij dat lied ook
uit volle borst mee. 14.50 uur: het was alweer tijd om te vertrekken; huggen;
zoenen.
Om 15.10 uur vertrekt bus
136 weer naar Rotterdam. Stampvol is de bus. Niet iedereen heeft een zitplaats.
Sommige busreizigers, nemen twee
zitplaatsen in beslag. Zij zijn asociaal bezig. Op de plaats bij het raam
zetten ze hun bagage neer en zelf nemen ze plaats aan het gangpad. Vaak gaan ze
dan met een iPad of 1Pod op hun schoot, interessant zitten doen. De muziek tettert
hard in hun oren, ze horen of zogenaamd niets. Dus als je naast ze wil zitten
moet je ze even flink door elkaar schudden; dat ze hun bagage van die zitplaats
afhalen.
Ik zat op de grote bank
achterin de bus rechts bij het raam met mijn rugzak tussen mijn benen. Om 16.30
uur ben ik weer thuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten