Ik ben patiënt bij een
huisartsenechtpaar. De mannelijke dokter is iets prettiger. Geweldig is hij
niet … hij kan er mee door. Hij neemt redelijk de tijd voor je, is vriendelijk.
Het is me alleen wel een paar keer overkomen dat hij zich niet zo goed kon
inhouden. Hij gaat vloeken! Ik vraag me wel eens af of hij Gilles de la Tourette heeft.
Mijn vinger groeide krom.
De dokter had me foto’s laten maken in het ziekenhuis en ik moest hem bellen
voor wat er op die foto’s te zien was. Dat deed ik en de doktersassistente zei
dat het wel mee viel en dat ik het maar
even moest aanzien. Nou, ik heb het een halfjaartje aangezien en die vinger
kon toen haast niet mee krommer. Dat verhaal vertelde ik de dokter en toen
wendde hij zich gepikeerd van me af en zei:’aan zien, aan zien, u laat uw
vinger, godverdomme, toch niet zo alle jezus kromgroeien, dan moet u gewoon eerder bij me langskomen.’
‘Ja,’ zei ik toen, ‘ dan
moet u tegen me zeggen, hoe lang ik het moet aanzien, want toen die foto’s gemaakt werden,
stond die vinger al behoorlijk krom. Weet u wat ik denk dokter,dat u die foto’s
destijds niet eens gezien heeft en dat uw incapabele assistente de foto’s even vlug
vlug bekeken heeft, toen ik belde. Toen heeft zij mij op eigen houtje geadviseerd
om het maar even aan te zien. Want ú, dokter had daar geen tijd voor. Wanneer
ik het nog langer aan had gezien was ik mijn vinger misschien wel kwijt
geraakt.’
Het was duidelijk te zien,
dat de dokter niet blij was met mijn woorden. Er verscheen een zenuwtrekje van
de linkerkant van zijn neusvleugel naar zijn linkermondhoek en tegelijkertijd knipperde
hij onregelmatig met zijn linkeroog.
‘Ik geef toe dat ik hier
wat duidelijker over had kunnen zijn. Jezus Christus! Ik zal u nu meteen verwijzen
naar het ziekenhuis om uw vinger recht te laten zetten.’
En binnen drie weken stond
ie weer recht.
De echtgenote van die
mannelijke dokter is dus ook arts. Met een schijnbaar vriendelijke
toverfeeënglimlach haalt ze haar patiënt op in de wachtkamer. De dokter draait
zich om en loopt naar haar spreekkamer. De glimlach heeft dan plaats gemaakt
voor een asgrauwe sombere blik. Pas als ze de patiënt aankijkt tovert ze de
glimlach weer op haar gezicht. Het straalt er bij haar van alle kanten af: Wat
een vreselijke baan heb ik toch! Maar: ik blijf lachen.
Toen ik nog maar pas bij
dat huisartsenkoppel was, ben ik een paar keer bewust naar die vrouw gegaan.
Nou heb ik meestal nooit iets bijzonders maar die ene keer wel; ze is toen bij
mij vreselijk door de mand gevallen. Ik
had last van mijn aambeien. Dat vertelde
ik haar. Goed, ik geef toe: het is niet het leukste klusje voor een arts maar
ik mag toch wel verwachten van een professionele kracht, dat ze daar mee om
weet gaan. Ik heb het woord ‘aambeien’ nog niet uitgesproken of ik zie haar kokhalzen
en tegelijkertijd zeggen: ‘Ontkleed alleen uw onderlichaam en gaat daar maar op
de tafel liggen. Ik kom er zo aan.’
Jammer dat ik haar gezicht
niet kon zien, toen ze mijn billen uit elkaar moest houden om mijn aambeien te
inspecteren met haar zaklantaarntje in haar mond.
‘Kleedt u zich maar weer
aan.’ ‘Het is niets om u ongerust over te maken, meneer. Ik zal een zalfje
voorschrijven; dagelijks na de stoelgang dun smeren. Tot ziens, meneer. Als u
last blijft houden, zie ik u graag terug.’
Terwijl ze dat zei, kotste
ze haar prachtige eikenhouten bureau onder. Ik kreeg alleen een paar spetters
op mijn t-shirt en op mijn gezicht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten