vrijdag 6 maart 2015

ARTSEN

Ik ben patiënt bij een huisartsenechtpaar. De mannelijke dokter is iets prettiger. Geweldig is hij niet … hij kan er mee door. Hij neemt redelijk de tijd voor je, is vriendelijk. Het is me alleen wel een paar keer overkomen dat hij zich niet zo goed kon inhouden. Hij gaat vloeken! Ik vraag me wel eens af of hij  Gilles de la Tourette heeft.
Mijn vinger groeide krom. De dokter had me foto’s laten maken in het ziekenhuis en ik moest hem bellen voor wat er op die foto’s te zien was. Dat deed ik en de doktersassistente zei dat het wel mee viel en dat ik het maar even moest aanzien. Nou, ik heb het een halfjaartje aangezien en die vinger kon toen haast niet mee krommer. Dat verhaal vertelde ik de dokter en toen wendde hij zich gepikeerd van me af en zei:’aan zien, aan zien, u laat uw vinger, godverdomme, toch niet zo alle jezus kromgroeien, dan moet u  gewoon eerder bij me langskomen.’
‘Ja,’ zei ik toen, ‘ dan moet u tegen me zeggen, hoe lang ik het  moet aanzien, want toen die foto’s gemaakt werden, stond die vinger al behoorlijk krom. Weet u wat ik denk dokter,dat u die foto’s destijds niet eens gezien heeft en dat uw incapabele assistente de foto’s even vlug vlug bekeken heeft, toen ik belde. Toen heeft zij mij op eigen houtje geadviseerd om het maar even aan te zien. Want ú, dokter had daar geen tijd voor. Wanneer ik het nog langer aan had gezien was ik mijn vinger misschien wel kwijt geraakt.’
Het was duidelijk te zien, dat de dokter niet blij was met mijn woorden. Er verscheen een zenuwtrekje van de linkerkant van zijn neusvleugel naar zijn linkermondhoek en tegelijkertijd knipperde hij onregelmatig met zijn linkeroog.
‘Ik geef toe dat ik hier wat duidelijker over had kunnen zijn. Jezus Christus! Ik zal u nu meteen verwijzen naar het ziekenhuis om uw vinger recht te laten zetten.’
En binnen drie weken stond ie weer recht.

De echtgenote van die mannelijke dokter is dus ook arts. Met een schijnbaar vriendelijke toverfeeënglimlach haalt ze haar patiënt op in de wachtkamer. De dokter draait zich om en loopt naar haar spreekkamer. De glimlach heeft dan plaats gemaakt voor een asgrauwe sombere blik. Pas als ze de patiënt aankijkt tovert ze de glimlach weer op haar gezicht. Het straalt er bij haar van alle kanten af: Wat een vreselijke baan heb ik toch! Maar: ik blijf lachen.
Toen ik nog maar pas bij dat huisartsenkoppel was, ben ik een paar keer bewust naar die vrouw gegaan. Nou heb ik meestal nooit iets bijzonders maar die ene keer wel; ze is toen bij mij vreselijk door de mand gevallen.  Ik had last van mijn  aambeien. Dat vertelde ik haar. Goed, ik geef toe: het is niet het leukste klusje voor een arts maar ik mag toch wel verwachten van een professionele kracht, dat ze daar mee om weet gaan. Ik heb het woord ‘aambeien’ nog niet uitgesproken of ik zie haar kokhalzen en tegelijkertijd zeggen: ‘Ontkleed alleen uw onderlichaam en gaat daar maar op de tafel liggen. Ik kom er zo aan.’
Jammer dat ik haar gezicht niet kon zien, toen ze mijn billen uit elkaar moest houden om mijn aambeien te inspecteren met haar zaklantaarntje in haar mond.
‘Kleedt u zich maar weer aan.’ ‘Het is niets om u ongerust over te maken, meneer. Ik zal een zalfje voorschrijven; dagelijks na de stoelgang dun smeren. Tot ziens, meneer. Als u last blijft houden, zie ik u graag terug.’

Terwijl ze dat zei, kotste ze haar prachtige eikenhouten bureau onder. Ik kreeg alleen een paar spetters op mijn t-shirt en op mijn gezicht.    

Geen opmerkingen:

Een reactie posten