Ik was 13 toen ik mijn eerste grote treinreis maakte.
Helemaal alleen zonder vader, moeder, tantes broers of zussen. De reis ging van Rotterdam naar
Deventer. Voordat ik vertrok werd me wel honderd keer gezegd dat de treinreis vreemd zou verlopen:
de trein zou in Apeldoorn niet doorrijden maar schijnbaar ……. terugrijden.
Natuurlijk ben ik achteraf wel blij dat me dat zo vaak gezegd is want anders
was ik me wel een hoedje geschrokken en had ik misschien het idee gekregen in
de verkeerde trein te zitten. Om mij
heen waren er wel kinderen die zich druk maakten om de vermeende verkeerde
beweging van de trein:
‘Mama, papa, de trein gaat de verkeerde kant op, dadelijk
komen we misschien niet in Deventer aan.’ Maar aan de geruststellende glimlach van zowel
de vader als de moeder zag ik dat ze wel wisten dat ze in de goede trein zaten.
Ik wist het natuurlijk al lang. Om 10.13 uur kwam ik aan in Deventer. Daar
stond een tot op dat moment voor mij nog onbekende oom op mij te wachten: Oom
Ton. Oom Ton was een boer die woonde in een klein dorpje in de buurt van
Deventer en hij kwam me ophalen met zijn motor. Het was zeker wel 10 kilometer
van het station Deventer. Ik verheugde me zeer op 10 kilometer achterop de motor
te zitten bij Oom Ton. Het was bovendien lekker weer, ik had een korte broek
aan. Het was een mooie zonnige dag. Op
de motor waren we al heel snel aangeland bij de boerderij van Oom Ton en Tante
Wies, die getrouwd was met Oom Ton en heel hard praatte en ook heel hard lachte….waarschijnlijk
was ze het gewend om ook zo luid tegen de dieren op de boerderij te praten. Maar
ze was verder heel aardig.
Ik mocht naar die boerderij omdat mijn ouders arme mensen
waren, ze een groot gezin hadden en er
niet voor konden zorgen dat ik op vakantie kon gaan. Ik ging namelijk drie
weken bij Oom Ton en Tante Wies op vakantie oftewel logeren. De maatschappelijk
werkster in Rotterdam vond mij mager en er zo bleek uit zien en ook zo droevig
kijken dat ze moeite voor mij is gaan doen bij de kerk om mij ergens onder dak
te krijgen om wat gezondheid op te doen. Nu wilde het geval dat een andere
tante van mij, Tante Pop een man had, Oom Hans, die in de oorlog geadopteerd
was door boer Hoofdman, die toevallig ook de vader is van Oom Ton en zo, via het
maatschappelijk werk, de kerk, Oom Hans , oom Ton en mijn droevige blik ben ik
uiteindelijk terecht gekomen in Nieuwe Heeten, zo heet dat dorpje bij Deventer.
IK heb daar aardige dieren leren kennen, varkens, koeien, stieren, kippen,
honden en katten en behalve de hond waren ze allemaal even aardig. Van de
katten hadden ze er blijkbaar genoeg want
toen er 6 nieuwe katjes geboren waren gooide oom Ton ze alle zes dood
tegen een muur.
Ik heb ook nog
geholpen met het binnenhalen van een oogst, ik deed dat voor niks want ze waren
al zo goed om mij voor niks te laten logeren bij hun. Het eten was wel heel erg
onsmakelijk. Ze aten bijna elke dag kruutmoes, een soort karnemelksepap met
kluifvlees. Gatver! En ik moest het allemaal opeten want ik moest aansterken.
Na drie weken kwam mijn vader me ophalen. Daar was denk ik dan net voldoende geld voor.
‘Je ziet er goed uit, jongen,’ zei mijn vader nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten