Normaal gesproken dammen we een paar potjes op de woensdagmiddag,
Peter en ik. De ene keer bij, mij de andere keer bij hem thuis. Vandaag zou ik
eigenlijk een thuiswedstrijd spelen maar het lijkt mij een beter idee niet
binnen te blijven zitten Het is zalig weer!
Een eindje fietsen bijvoorbeeld, wat fruit en drinken mee, ja, dat lijkt
me wel wat. En dan nemen we ook dambord en damstenen mee; wie weet kunnen we
onderweg nog ergens, op een schaduwrijk plekje een potje doen. (Want dammen doe je in ‘potjes’, toch?!)
Zo aan het eind van de ochtend word ik gebeld door Peter; ik
durf d’r om te wedden dat ie een
rotsmoesje heeft: hij wil niet komen dammen … meestal geeft ie zijn vissen de
schuld … let maar op.
‘ Jee, moet je eens luisteren, ik zit er eerlijk gezegd al
de hele ochtend tegenaan te hikken maar ik vind het potdorie veelste warm om de
godganse middag bij jou binnen te gaan zitten schuiven. Ik stel voor, Jee, om gewoon eens een keertje over te slaan
… ik moet mijn vissen nu toch eindelijk weer
eens een lekkere beurt geven; het is echt al veelste lang geleden dat ik hun
aquarium schoongemaakt heb …. en ’s middags staat de zon nooit op het aquarium,
lekker koel dus daar. Sorry, Jee, volgende
week weer dammen!
‘Peter, ‘ zeg ik, ‘groot gelijk, voor binnen dammen is het
geen weer maar we kunnen ook … en dan vertel ik hem mijn ideetje voor deze
middag. Peter is gelijk om.
‘Grandioos idee, Jee, ik ga gelijk wat spulletjes bij elkaar
pakken … neem jij je damspel mee?’
Peter repte met geen woord
meer over zijn behoeftige vissen.
‘Nee, neem jouw damspel maar mee, jouw bord is wat steviger,
stabieler. Zien we elkaar dan bij jou voor de deur om één uur?’
‘Okido, Jee, vergeet je je pet niet, met die kale knar van
je, ha ha. Zonder gekheid, de zon is nog scherp hoor, je zit zo met een knalrode
brandende kop. Hé, tot één uur.’
Het is nog ruim voor één uur als Peter al druk in de weer is
rondom zijn mountain bike. Nu eens zit hij op zijn knieën, dan weer op zijn
hurken, soms staat hij ook even op en loopt hij om zijn fietsje heen. Het lijkt
wel alsof hij die fiets jaren niet gebruikt heeft. Hij controleert of er nog voldoende
lucht in de banden zit; of zijn remmen het nog goed doen; of zijn stuur en
zadel stevig vastzitten en of zijn bel het nog doet. Hij controleert zijn bel
zo fanatiek, dat zijn vrouw ongerust naar beneden komt om te kijken of er wat aan
de hand is.
Naast zijn mountain bike, op het trottoir, ligt nog van
alles klaar voor onderweg: een bidon, een pakje brood, een banaan, bandenplakspullen,
regenkleding en zijn fototoestel. Vóór Jee zich meldt, klaar om te vertrekken,
heeft Peter alles al in zijn fietstassen gestopt.
‘Prima ideetje van jou, echt top, Jee! Ik ga nog even naar
boven me verkleden… ben zo weer terug.’
Niet veel later is Peter weer bij zijn fiets, gekleed in een
veel te strak kanariegeel wielrenshirt (rugnummer 1 …..) en dito
wielrennersbroek, zo een met een zeemleren kruis. Verder behoort tot zijn
outfit: een Ray Ban zonnebril, kekke schoentjes (met toeclips) en een grijze helm
waar een klein grijs paardenstaartje eigenwijs onderuit wappert. Jee zou het liefst
die outfit meteen driftig van zijn lijf rukken maar hij houdt zich in:
‘Kijk nou toch eens aan, uitslovertje dat je d’r bent! Kan
dat nou echt niet een tandje minder, jongen? We gaan toch zeker vanmiddag de
Mont Ventoux niet bedwingen!’
Peter grinnikt een beetje om de woorden van Jee. Nu, zo naast
Peter staand, voelt Jee zich opeens wat
onzeker met dat opoefietsje van hem,
zijn wapperende streepjesoverhemd, de kaki
driekwartbroek, het Heinekenpetje op zijn kale kop en die grote, blote voeten
in Jezussandalen.
‘Luister eens Peter, wat natuurlijk kan … als ik nou boven een
tafeltje haal, kunnen we toch ook, onder het genot van een drankje en een
hapje, hier samen op straat een lekker potje dammen?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten