De eenden hebben niet goed
uitgekeken. Met grote vaart vlogen ze door een van de openstaande ramen van het
Sportfondsenbad. Voor hetzelfde geld vliegen ze tegen een gesloten raam aan en dan liggen ze op de stoep vier meter
lager. Dan kunnen ze het niet meer navertellen.
Het is wel duidelijk te
merken dat deze dieren in het zwembad niet thuis zijn ondanks al dat water. Ze
zijn wel zo slim om niet hard rechtdoor te vliegen, want aan de andere kant van
zwembad staat nooit een raampje open. Alsof ze het weten. Dat moet haast wel
instinctmatig zijn. Want voor zo ver ik weet hebben eendjes geen radar, zoals
duiven.
Het vrouwtjeseendje maakt
opeens een snoekduik in de richting van het kikkerbadje. Met een flinke plons belandt
ze in het water. Haar volgzame partner klapt
bovenop haar, sufferd dat ie er is! Maar gelukkig: alles is nog heel!
‘Gatverdegatver’ kwaakt
het vrouwtjeseendje: ’Wat stinkt dit water. Ik krijg het er benauwd van. Dan
zwem ik nog liever in de Kralingse Plas.’
De naïeve woerd bekommert
zich, als gewoonlijk, nergens om en wil
in deze voor hem nieuwe en avontuurlijke omgeving een nummertje maken met zijn
vrouwtje. Vliegensvlug springt hij op haar rug en bijt zich vast in haar nek.
‘Opgesodemieterd, jij,’ en
ze slaat hem met een venijnige vleugelklap van haar rug af.
‘Jij kan verdomme ook
nergens anders aan denken; zelfs in deze situatie, domme eend.’
‘Weet jij dan wat dat is,
die stank bedoel ik? vroeg de woerd aan zijn vrouwtje?’
‘Als je het mij vraagt,’
kwaakte de vrouwtjeseend, ‘ruik ik chloor, wegwezen dus, kom op, voordat we
onze veren kwijt raken door dat gif.’
Het eendenpaar zwemt vlug
naar de rand van het kikkerbadje en springt op de kant. Het is daar ontzettend
glad. De eenden kukelen van voor naar achter van links naar recht, van voor
naar achter van links naar rechts, van voor …. dan besluiten ze maar te gaan
vliegen, dat gaat natuurlijk beter … ze belanden op de hoge duik. Daar hebben
ze een goed overzicht. Beneden zich horen ze ongeruste geluiden. Van mensen. Mensen
die vanaf de kant en vanuit het water naar het eendenpaartje staan te koekeloeren. Alsof ze nog nooit een
eend hebben gezien. Het vrouwtjeseendje poepte
net over de rand van de hoge duik, precies op het hoofd van de magere,
spierwitte man met de knalrode zwembroek en de kale schedel, die net onder de duikplank
door zwom. Het vrouwtjeseendje deed het per ongeluk. Steeds meer mensen klimmen
uit het diepe. Het zijn voornamelijk bange bibberende mensjes, die hier normaal
babbelend, traag hun baantjes zwemmen.
‘O’, horen de eenden de bange mensjes tegen
elkaar zeggen, ‘dadelijk komen die beesten hier in het water zwemmen’, ‘misschien
bijten ze ons dan wel met die grote gele snavels in de neus of oren’,’zouden we
ze niet kunnen wegjagen?’,’ik ga het water niet in zolang die beesten daar
zitten.’ ‘Ik sta te bibberen van de kou.’ Aha, daar komt de badmeester aan met
een stapel zwemplankjes en zijn zwemhaak.
‘ Okee, jongens,’ zegt de
badmeester tegen het bibberende gezelschap,’ik heb nog wat deuren en ramen opengezet.
Als elk van u nu één zwemplankje naar de
eenden gooit, zullen ze opvliegen. Dan ga ik direct achter ze aan en jaag ze
met mijn zwemhaak naar buiten.’
Dat plannetje lukte. Maar
al met al duurde het toch nog tweeëneenhalf uur eer de badmeester de watervogels
het Sportfondsenbad had uitgewerkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten