donderdag 4 december 2014

MADEN

Ze zijn zich wel netjes komen voorstellen maar ik vertrouw ze voor geen cent, die nieuwe buren van me. Twee zijn zich bij mij wezen voorstellen. Wie zijn die anderen lui dan, die in dat huis ‘weet ik wat’ komen uitspoken. Ze zijn van een andere cultuur, dat wel. Maar dat maakt mijn geen moer uit. Ze zitten net als ik in een tweekamerwoning. Het verschil is dat ik  alleen ben en zij op zijn minst met een stuk of twintig. Er is altijd beweging en kabaal hiernaast. Nu komt er eens een stel binnen, dan gaat er weer stel weg … dat gaat de godganse dag door … en maar smijten met die deur … wat zou daar te halen zijn … of gebracht worden? 
Het dreunt zo vreselijk door in mijn huis. Dat beeldje van de Heilige Maagd Maria, dat op mijn dressoir stond valt in gruzelementen op de vloer; gewoon van de kast afgeschoven door dat onophoudelijke gedreun! Bijna was ook het beeld van de Heilige Antonius naar beneden gekieperd. Hij stond al met z’n tenen over de rand van het dressoir. Ik kon hem nog net redden. Voor mij persoonlijk is dat beeld van de Heilige Antonius waardevoller dan dat van de Heilige Maagd. (Sorry hoor Maria). Dat heeft te maken met het feit dat ik nogal eens vergeet, waar ik iets gelaten heb. Dat heb ik niet alleen nu, daar had ik al jong last van! Als ik weer eens iets kwijt was, mijn bril bijvoorbeeld,  gaf mijn roomse moeder mij het advies te bidden tot de Heilige Antonius: ’Heilige Antonius beste vrind, maak dat ik mijn bril snel vind.’ Geloof het of niet maar in negen van de tien gevallen was het gezochte binnen de minuut gevonden.  (Meestal stond die bril gewoon op mijn neus.)Wat Maria betreft heb ik ook wel eens zoiets uitgeprobeerd: ‘Heilige Maria beste vriendin, bij wie hang ik hem er vanavond eens in,’ maar dat doe ik nooit meer, want of het nu de straf was van de Heilige Maagd zelf of misschien wel van Haar Zoon: ik stond na die bede zeker wel drie maanden droog.
De buren moeten inmiddels met velen zijn.  Er wordt geschreeuwd; even is er stilte en dan wordt er plots weer gezongen en gesprongen. Wat vreten ze daar toch uit?
 Ik zit op mijn houten vloer, die meedeint op de heisa van hiernaast. De ontelbare stukjes Mariabeeld hoef ik niet eens met mijn stoffer op te vegen, ze trillen als het ware vanzelf op mijn blik.
Hé, er beweegt daar wat … in  dat gat onder in de muur tussen mij en m’n buren. Het gat zit vol met krioelende wormachtige wezentjes. Het lijken wel maden, alleen twee keer zo groot als normaal en in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Dat heb ik in al die jaren dat ik hier woon nog nooit gehad.
Hoe harder mijn buren schreeuwen, zingen en springen, hoe meer van dat nare ongedierte mijn huisje binnenkrioelt. Ik probeer de stofzuiger maar die  zit al snel vol en (logisch) die maden krioelen razendsnel de de stofzuiger weer uit. Mijn halve vloer vertoont nu een spel met minieme bewegingen in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Ik spring op om tussen mijn schoenzolen en het laminaat de maden tot pap te vermorzelen. Bij elke sprong schreeuw ik en als ik na een aantal sprongen zie hoeveel ik er al vernietigd heb schreeuw, zing en spring ik nog uitbundiger en zo verpletter ik er meer.  

Hiernaast is het nu rustig en stil.    

woensdag 3 december 2014

ZO VRIENDELIJK

Hij kijkt me uitzonderlijk vriendelijk en zachtaardig aan, met zo’n brede glimlach. We lopen elkaar tegemoet op de waterkoude Zwartjanstraat. Hij knikt haar zo maar ineens toe. Geheel onwillekeurig knikt ze terug. Ze kent die hele man niet. Althans ... ze heeft geen idee waarvan dan. We hebben alle twee geshopt in deze winkelstraat. Nee, ze kent deze man niet, beslist niet, want een man als deze zou ze nooit vergeten. 
Bij de Wibra heeft ze ondergoed gescoord voor haar man en zichzelf.
Niet dat het nou zo’n knàppe man is, zijn oren bijvoorbeeld staan net een ietsje te wijd uit en zijn ogen zijn wel lief maar staan wat flauw.  Hij heeft daarentegen een prachtige, kop met zwart haar en een gebruinde huid alsof hij nog maar net terug is van een zonvakantie. Hij draagt een kunststof reclametasje van Gall&Gall. Er zit wat zwaars in want de handgreep van het tasje rekt flink uit. We zijn elkaar gepasseerd ter hoogte van de Kruidvat. Ze kan moeilijk de nijging bedwingen om om te kijken.
‘Niet nu gelijk al,’ zegt ze tegen zichzelf, ‘nog een paar stappen door ... ja ... nu,’ en ze kijkt om ... staat hij pal achter haar … nog steeds met die glimlach en die vriendelijke doch flauwe ogen.
‘Oh,’ zegt ze, ‘nou dacht ik toch echt dat u de andere kant op ging.’ Hij reageert niet behalve dan met zijn glimlach.
‘Nou, ik woon die kant op, in het Rottekwartier, dus ik ga maar weer eens verder, hè?’ Keurig glad geschoren is hij. Jammer dat hij die weeë oude-mannetjes-after shave van Nivea op heeft. Hij is naast me komen lopen; zijn Gall&Gall zakje houdt hij nu in zijn andere hand.  Mooie donkerbruine regenjas draagt hij, met daaronder een zwarte wollen sjaal ... rare combinatie … hoewel … ’t is winter, dus àla.  Hij blijft naast haar lopen in hetzelfde tempo als zij.
‘Moet u misschien ook in het Rottekwa …..’ nee natuurlijk moet hij niet in het Rottekwartier zijn. Ze kent daar zowat iedereen en hem heeft ze daar nog nooit gezien.
Dan beweegt hij langzaam zijn elleboog naar haar toe en gebaart haar, heel vriendelijk, dat wel, hem een arm te geven … zo aardig … zo lief.
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet! Gearmd loop je met je moeder, je vader, je zus, je man, je dochter, je zoon maar niet met een wildvreemde.
‘Neen, neen hoor, lacht ze zenuwachtig: 'Ik loop wel zo, alleen, zonder u een arm te geven naar huis, dank u wel.'
Heeft ze er verdorie nog moeite mee ook, om nee te zeggen! Dat komt gewoon omdat ie zo'n aangename uitstraling heeft. Hij blijft met haar meelopen tot aan haar portiek. Als ze het trappenhuis in stapt, pakt hij een fles jonge jenever uit zijn Gall&Gall-tasje en geeft die glimlachend aan haar,
Langs het water van de Rotte loopt hij verder in de richting van de Vriendenbrug … het centrum.

‘Er was net Amber Alert,’ zegt mijn man, ‘er is een man van een jaar of veertig, licht verstandelijk gehandicapt, niet op tijd teruggekeerd in zijn woning, in het Oude Westen ... een ongeluk wordt gevreesd.

‘Stop maar,‘ zegt ze 'ik kan je verhaal wel afmaken. Ik bel 0800 - 6070. Luister maar mee.'

dinsdag 2 december 2014

EEN AFGRIJSELIJK GELUID

Vannacht schrok ik wakker van een afgrijselijk geluid. Een schreeuw van een vrouw. Ik zat gelijk rechtop in mijn bed. Deed het licht aan in mijn slaapkamer. Hier was niks aan de hand. De schreeuw leek ook van iets verder weg te komen. Van een verdieping lager. Nu was het muisstil. Misschien ligt er wel iemand voor dood op de trap. Ik heb geen idee wat zich ’s nachts zoal in het trappenhuis afspeelt. Tegenwoordig slaap ik gelukkig weer goed.
 ‘Meestal pas om vier uur ’s nachts komt buurjongen Erdal thuis,’ volgens  buurvrouw Carla.  Het is nu nog niet eens drie uur en het is nu doodstil. Ik ga d’r uit. Eerst check ik even mijn eigen huis. Alles lijkt okee. Voor de zekerheid kijk ik nog even onder de banken; controleer de ramen. Geen vreemde dingen. Ik moet naar buiten. Stel je voor dat er iemand gewond is geraakt. Die kan ik toch niet zo maar laten stikken. Ik ga gewoon in mijn pyjama, op mijn blote voeten, hoewel het stervenskoud is. Kater Thijs, staat voor de voordeur en wat hij anders nooit doet, hij zet zijn voorpoten tegen de deur en krabt alsof hij zijn nagels scherpt. In mijn haast duw ik Thijs met mijn voet opzij. Gruwelijk koud is het in het trappenhuis, alsof hier door niemand gestookt wordt. Rookwolkjes komen uit mijn mond. Mijn voordeur laat ik open staan. Eerst kijk ik even hierboven op de vierde; daar kan de schreeuw net zo goed ook vandaan gekomen zijn. Op de vierde lijkt iedereen in diepe rust.
Het is hier zo waanzinnig koud, de buitendeur van het portiek moet haast wel open staan. Ik ga die deur sluiten. Loop snel door naar beneden. Zie dan dat de deur van de zeer bejaarde mevrouw ’t Hout op de tweede wagenwijd open staat. Alle lichten in haar woning uit.
‘Mevrouw ’t Hout, mevrouw ’t Hout’ roep ik … geen reactie. Ik hoor verder ook geen verdachte geluiden. Doe de lichten aan … ja, ik moet toch wát zien! Ga naar binnen. Ziet er allemaal netjes uit. Haar bed is beslapen. Ik doe de lichten  uit en net als ik de deur op een kier wil zetten, hoor ik geritsel vanuit de keuken. Ik snel er in het donker heen, struikel ergens over … kan me net staande houden, doe het licht aan en zie dan Thijs op het aanrecht smullen van wat restjes op het aanrecht van mevrouw ’t Hout. Hij schrikt zo van mij dat een spurt neemt richting trappenhuis.
‘Jee,’ ik herken de stem van buurman Iwan.
‘Ja,’ zeg ik. Hij komt naar beneden. Iwan had die gil, die bij hem ‘door merg en been ging’ ook gehoord.  
‘Ik loop wel even met je mee, Jee,’ zei Iwan.
De buitendeur stond inderdaad open. Misschien zouden ze buiten wat wijzer worden. Eigenlijk was het veel te koud om dit te doen; ook Iwan was op zijn blote voeten.
Voor de flat stond een ziekenauto geparkeerd. Ik liep er samen met Iwan naar toe.
De ambulancebroeders waren gealarmeerd door mevrouw ’t Hout zelf.
Ze was uit haar bed gevallen en brak daarbij haar arm. Toen had ze alarm geslagen.
‘’t Is een lelijke breuk,’ zei een van de ambulancebroeders, ‘ze heeft erg veel pijn gehad.’ Een pilletje stilde haar pijn inmiddels. Ze gaf mij de sleutel om haar huis af te sluiten.
Er kon gelukkig alweer een lachje bij haar af.

Iwan en ik wensten haar beterschap.

maandag 1 december 2014

Mijn PC

Met een klein schuldgevoel plof ik op de stoel voor mijn pc.
Ik liet mijn vrouw zoëven alleen zitten met Iwan, de buurman. Hij kwam om half zeven ‘even’ langs om naar z’n zus te bellen en dronk een bakkie koffie met ons mee.
Maar na het acht uur journaal zat Iwan nog steeds in onze woonkamer en hij maakte geen aanstalten om naar zijn eigen huis te gaan.
Om deze tijd, schrijf ik bijna altijd de tekst voor mijn blog. Dat wil ik ook vandaag doen. Dus zeg ik tegen mijn vrouw, terwijl ik naar mijn werkkamer loop:
’ik ga eens kijken of ik de inspiratie heb voor een ‘stukkie’’. Ik moet dat laatste twee keer zeggen en dan moet ik ook nog vragen:
‘Hoor je wat ik zeg?’ dan reageert ze pas:
’Ja.’
Dat betekent vrijwel zeker, dat ze er stevig van baalt, dat ik er tussenuit knijp en haar dus met Iwan opscheep. Ze had denk ik liever gehad dat ik tegen Iwan gezegd had:
’Sorry, Iwan, ik ga nu even werken aan mijn blog en mijn vrouw gaat altijd de krant lezen na het acht uur journaal, dus zou je nu naar je eigen huis willen gaan.?’ Op dat idee was ik dus niet gekomen.
Overigens zat ik nauwelijks vijf minuten achter mijn pc of ik hoorde Iwan vanaf de buitendeur naar me roepen:
‘Jee, bedankt voor de borrel hé, en een fijne avond verder.’( Die borrel had hij helemaal nooit gehad; geintje van Iwan.)

De pc op mijn werkkamer noem ik steevast mijn pc. Eigenlijk zeg ik dat niet helemaal juist, want die pc is van ons, van mijn vrouw en mij. Samen hebben wij die compaq betaald. Toch blijf ik die computer mijn  computer noemen. Dat vind ik beter klinken. Mijn vrouw vindt dat niet leuk. Jammer dan … o ja het is natuurlijk ook onze werkkamer, want we betalen ieder de helft van de huur voor onze werkkamer maar wat zeg ik altijd? Mijn werkkamer.

Zo tussen half negen en half tien moet ik m’n stukje schrijven, m’n blog, dat ik tegen middernacht op facebook publiceer. Ik vind het leuk om te doen: m’n blog schrijven. Alleen heb ik soms geen flauw idee waar ik over moet schrijven, zoals nu weer eens.
Niet zo heel veel mensen lezen mijn blog. Het zijn er waarschijnlijk tussen de vijftien en twintig. Dat is inderdaad bar weinig maar dat vind ik niet erg, want ook al zou niemand mij lezen, dan zou ik toch mijn blog wel schrijven … want schrijven doet me gewoon goed … maar dan moet ik natuurlijk wel iets te schrijven weten.

Mijn vaste telefoon staat naast mijn pc. Iemand heeft mij gebeld op die telefoon. Er knippert tenminste een nerveus lichtje in het toestel, dat naar mij lijkt te seinen: ‘luister af …. luister af …. luister af … enz.’ Ik zou niet weten wie mij of mijn vrouw gebeld moet hebben. Natuurlijk, ik kan de voice mail, nummer 1233, even afluisteren, misschien zijn er wel meerdere personen geweest, die ons hebben willen spreken.  Dat zou best kunnen maar ik heb nu absoluut geen belangstelling voor de bellers achter dat nerveus knipperende lichtje.

Ik moet nu toch eindelijk eens met dat blog beginnen.

donderdag 27 november 2014

TRAPPENHUIS (8 SLOT)

‘Last but not least’ zeggen de Engelsen. Vrij vertaald: wel de laatste maar niet de minste. In dit geval gaat dat gezegde helemaal op. Ze worden hier als laatsten genoemd in deze ‘trappenhuis-reeks’ maar in alle opzichten zijn meneer en mevrouw Grijp hèt dominante duo hier. Maar dat geldt uitsluitend wanneer ze hier aanwezig zijn en dat is niet altijd.  Want ze overwinteren zo van oktober t/m januari op Sicilië. Dat maffiose Italiaanse eiland. Saskia Grijp (71) en John Grijp (72) wonen hier vanaf het eerste uur; dat wil zeggen vanaf 1977.
Een prachtige grote tuin hebben ze. Een liefhebber van tuinieren zou er zijn vingers bij aflikken maar  wat doen zij? Het hele tuinoppervlak betegelen met van die grijze dertig bij dertig tegels … in elke hoek van hun grijze tuin een pot met geraniums neerzetten … en precies in het midden een stokroos in een pot plaatsen. Lekker makkelijk toch?
Misschien hebben de Grijpjes wel gedacht: we besteden niet veel tijd aan de tuin en in plaats daarvan organiseren we voor en met onze buren leuke dingen op het trappenhuis.  Voor het WK  voetbal  van 2002  had John, met subsidie van de deelgemeente, een grootbeeldtelevisie gehuurd. Bij warm weer kon die televisie moeiteloos verplaatst worden naar de tuin. Alle trappenhuisbewoners (buren) waren welkom maar uitsluitend voor wedstrijden van het Nederlands elftal. Het huis of de tuin van de Grijpjes was op dat soort momenten afgeladen.
De andere trappenhuizen rondom het binnenterrein klopten ook aan bij de deelgemeente; de bewoners van die andere trappenhuizen wilden ook wel op zo’n groot scherm naar het WK - voetballen kijken.  Grijp was niet erg enthousiast maar hij heeft toegegeven: het beeldscherm werd op het binnenterrein geplaatst. Er kwamen maar liefst 400 mensen kijken. Grijp wilde wel meer geld van de deelgemeente hebben voor stoeltjes en voor consumpties. Daar deed de deelgemeente niet moeilijk over mits de kopers van de consumpties de helft van de inkoopprijs zouden betalen.
Grijp liet er bij welk evenement dan ook dat hij organiseerde, geen enkele  twijfel over bestaan aan wie de mensen dit allemaal te danken hadden. Vòòr de wedstrijd begon, ging hij even (met microfoon) voor het beeldscherm staan en dan zei hij iets dat iedereen allang wist, bijvoorbeeld dat het Nederlands elftal in oranje shirts en witte broekjes zou spelen en Brazilië in  gele shirts en blauwe  broekjes … zoiets dus.
Hij organiseerde ook de ‘Stavast olympiade’ een spelletjesmiddag voor alle bewoners van het trappenhuis. Dat was echt dolle pret. Vrijwel alle buren deden daar aan mee en op elke verdieping gebeurde er wel wat: darten op de begane grond, sjoelen op de eerste verdieping, ketsen (met knikkers) en het voetbalspel op de tweede, biljarten op de derde en op de vierde klaverjassen. Meestal in mei organiseerde John de Olympiade en de deelgemeente zorgde voor drankjes en een hapjes en hoofdsponsor Garage Stavast stelde twee prijsjes beschikbaar:  honderd euro voor de beste man en voor de beste vrouw ook honderd euro.
Dat de hoofdprijzen van onze ‘Stavast Olympiade’ elk jaar weer in dezelfde handen terecht komen, daar kijkt niemand meer van op. Het is nu al weer voor het zesde achtereenvolgende jaar, dat John door het trappenhuis schalt:
 ‘de nummer één bij de dames is Saskia Grijp!’
 Vervolgens horen we Saskia door het trappenhuis schetteren:
’dit jaar, de nummer één bij de mannen: John Grijp!’


Al met al een prettig, levendig trappenhuis, toch?

woensdag 26 november 2014

Trappenhuis (7)

Op de eerste verdieping rechts woont de Familie Ansjoe. De Ansjoetjes hebben twee kinderen, zonen, die al jaren de deur uit zijn. Monika Ansjoe (47)  vertelde me spontaan dat de oudste, Gabriël, in Groningen studeert, iets moeilijks met ruimtevaart. Het is een studie van bijna 9 jaar en hij is nu 7 jaar bezig. Samen met studenten van over de hele wereld is hij nu aan het onderzoeken  hoe op 28 oktober jl het NASA project Meteor Composition Determination Instruments kon gigantisch floppen. Dat zal tevens Gabriëls afstudeerproject worden. Monika verwacht dat hij over anderhalf jaar wel klaar mee zou zijn. En dan ….tja … dan zal hij waarschijnlijk in 4 jaar klaargestoomd worden tot astronaut, gelukkig is dàt een opleiding waar hij wèl gewoon een salaris mee gaat verdienen.
‘Die 9 jarige studie kost me nu al een kapitaal,’ verzucht Monika, ‘en als je dan ziet wat de Nederlandse overheid bijdraagt aan die opleiding: een habbekrats! Hoeveel mijn man en hebben moeten bijlenen? Dat wil je niet weten buurman, dat wil je echt niet weten.’
‘Nou, en dan hebben we onze andere zoon Fedor nog, hij heeft op de theaterschool van Maastricht specialisatie theater, musical en cabaret gedaan. Er staat vier jaar voor die opleiding en hij heeft het ook netjes in vier jaar gedaan. Hij is nu drie jaar klaar en eigenlijk is hij tot een maand terug werkloos geweest. Stilgezeten heeft Fedor alles behalve want hij heeft de ene auditie na de andere gedaan en tussendoor heeft hij  als een soort vrijwilligerswerk, samen met drie werkloze vakgenoten, komische acts gemaakt en gespeeld in verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen en soms ook in jeugd- en vrouwengevangenissen.  Maar goed hij is nu aangenomen  voor een rol in de musical Billy Elliot van  Joop van den Ende Theaterproducties, hou me ten goede, wèlke rol precies weet hij nog niet. Ik merk wel,’zegt Monika, ‘dat hij nu echt in zijn element is: lekker zingen, dansen,springen. Weet  je nog buurman, dat Fedor hier in het trappenhuis, helemaal in z’n uppie, al die pasjes en liedjes deed uit de ’Sound of Music’, hij was gek op die musical. Het zat er vroeg in bij hem.’
Monika is een bezig dametje. Ze werkt een aantal uren per week voor een zorginstelling: ze maakt dan schoon bij mensen, die dat niet meer zelf kunnen doen. Waarschijnlijk houdt dat in het kader van de nieuwe Zorgwet binnenkort op. Wat ze ongetwijfeld zal blijven doen, is oppassen op de twee kinderen van haar zus.
Samen met haar man Fedor Sr. (49), staat Monika op de rommelmarkt. In de regio Groot-Rotterdam is er elk weekend op zijn minst één. Hun specialiteit is kinderkleding uit de jaren zestig en zeventig; voor kids van nul tot tien. Dat loopt echt als een trein! In goedweerperiodes pakken ze met die handel meer geld dan Fedor Sr. verdient als machinist bij de NS. Monika heeft er alles bij elkaar toch nog wel een hoop werk aan, alle kleding  moet tenslotte ook nog netjes gewassen en gestreken worden.
De rolverdeling bij deze handel is dat Fedor Sr rijdt en sjouwt en dat Monika verkoopt; werkelijk een gouden combinatie.

Al met al zijn Monika en Fedor Sr  altijd zo druk in de weer dat we ze zelden zien in ons trappenhuis.

dinsdag 25 november 2014

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6)

jeejeepee zo af en toe: TRAPPENHUIS (6): Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoo...

TRAPPENHUIS (6)

Naast elkaar wonen op de eerste verdieping in de tweekamerwoninkjes Sjaan (68) en Katinka (67). Twee dames, die voor zo ver ik het kan beoordelen niets met elkaar hebben. Ik heb ze nog nooit samen zien lopen of een praatje zien maken. Bij elkaar op bezoek? Denk het niet. Maar om nou te zeggen dat ze elkaar niet mogen, dat is ook weer niet waar, want àls ze elkaar tegen komen, begroeten ze elkaar, volgens mij althans, hartelijk: ze kijken elkaar aan met de hoofden  een ietsje scheef, de ogen een beetje toegeknepen, een vriendelijke glimlach op de lippen en dan hoor ik beiden, bijna tegelijkertijd zeggen: ‘Hallo buurvrouw’ en dus geen ‘Hallo mevrouw de Jong’of ‘Hallo mevrouw van Wieringen’ en al zeker niet ‘Hallo Sjaan’ of ‘Hallo Katinka’, neen: ‘Hallo buurvrouw,’en  dan gaan zij weer verder met hun eigen leven.
Ze zijn ook zo totaal anders die twee. Katinka moet bijvoorbeeld niks hebben van dieren. Nou ja, in principe is Katinka gewoon tegen huisdieren maar ze maakt één uitzondering voor Wodan, de parmantig in zijn kom op haar dressoir  rondzwemmende goudvis. Katinka is wat je noemt erg proper. Van kattenharen en vlooien gruwt ze alleen al bij de gedachte daaraan. Ze zou zich niet thuis voelen in haar eigen huis als daar  ergens in een hoekje een bak zou staan met korreltjes, waarin een poes dan zou moeten poepen en piesen. Zo’n kattenbak grondig te moeten reinigen … dat idee vervult Katinka met walging.  Op zich zal ze echter nooit een dier kwaad doen. Ze heeft zelfs een jaarabonnement op dierentuin Blijdorp, waar je haar,  bij lekker weer, regelmatig vrolijk kan zien rondwandelen met haar kleinkinderen. Ik heb haar trouwens ook wel eens in haar eentje in Blijdorp gezien.  Stond ze bij de gorilla’s, met haar neus tegen het glas gedrukt, fototoestel in de aanslag. Ik heb haar maar niet gestoord en ben doorgelopen naar de hyena’s, mijn lievelingsdieren, wreed en meedogenloos. Hoewel ik van harte hoop nooit een clan hongerige hyena’s tegen te komen tijdens een boswandeling.
Maar dan Sjaan, zij houdt echt van huisdieren. Ze heeft drie katten en twee hondjes en als haar voordeur per ongeluk eens openstaat dan kan je dat goed ruiken ook.
De penetrant scherpe kattenzeiklucht komt overal bovenuit. Ik heb het Sjaan nooit gevraagd maar ze moet haast wel een kater hebben mèt ballen. Die geur houdt àlle andere dieren, kleiner dan een varken, op afstand. Sjaan vertelde me eens dat ze in haar huis zelfs nog nooit last van muggen of vliegen heeft gehad. Uit Sjaans huis komt ook de irritante, weëe, angstklierenwalm van die twee kleine kefferige beffertjes (shih tzu’tjes). Ik hoop altijd maar dat ze haar deur weer snel dicht doet. Het zal Sjaan echt allemaal worst wezen en dat is voor haar makkelijk want zij ruikt het allemaal niet meer. 

Je zou het niet echt verwachten maar in vergelijking met Katinka, haar buurvrouw dus, heeft Sjaan juist een hekel aan dierentuinen. Ze beschouwt dierentuinen als gevangenissen. Dieren, vindt ze,  moeten in vrijheid kunnen leven, in de omgeving waar ze thuis horen. Olifanten in Afrika en Azië, gorilla’s in Afrika, giraffen ook. Van sommige dieren weet Sjaan het niet zeker, zoals de gekko, de leguaan en het vogelbekdier maar dat gaat even googlen, want dat kan ze ook. Eén ding weet Sjaan zeker: haar poezen en hondjes leven bij haar in optimale vrijheid en  in een omgeving waar ze 100% thuis horen.  

maandag 24 november 2014

TRAPPENHUIS (5)

Peter de Graaf (62) woont ook op ons trappenhuis en valt in de categorie: ‘uitzonderlijk opgewekt mens’ en dat, terwijl hij toch best wel wat tegenslag in zijn leven te verwerken heeft gekregen. Hij heeft samen met zijn vriend Tom, gedurende bijna twintig jaar een kleine camping op Rhodos geëxploiteerd maar de laatste drie jaar ging het zò snel bergafwaarts, dat ze failliet gingen. Tja en omdat het die eerste jaren in Griekenland allemaal zo goed ging had hij, samen met Tom,  in Barendrecht een luxueuze villa gekocht. Zo’n huis met een hypotheek van 1,1 miljoen euro, hangt natuurlijk als een baksteen om je nek met dat faillissement net achter de rug en nog geen nieuwe baan. Zijn vriend zat vanzelf in het zelfde schuitje en ook hij had niet zo één, twee, drie een andere job.  Peter had al wel direct na het faillissement besloten om te breken met z’n vriend Tom, althans, ze zouden wel vrienden blijven maar niet meer gaan samenwonen. Peter vond het ietwat te benauwend om altijd maar zo ‘op elkaars lip te zitten’, zoals hij het uitdrukte; eigenlijk precies dezelfde reden die Peter opvoerde toen hij weg ging bij zijn ex-vrouw en zijn zoon. Hoe vervelend hij  ‘benauwende nabijheid’ ook vond,Peter was dolblij, dat hij, voorlopig althans in huis kon bij zijn ex. (Zijn zoon was inmiddels het huis uit). Zijn ex woonde toen en nu nog steeds trouwens aan de overkant van de Rotte, in Crooswijk.  Gelukkig hoefde Peter niet zo lang te wachten op zijn huidige woning, bij ons op het trappenhuis. Hij woont er nu al bijna tien jaar. Het is zo vreemd ik kom hem bijna nooit tegen in het trappenhuis, àltijd op straat altijd op de fiets en altijd met zijn helmpie op.  

Elk jaar in juni gaat Peter een weekje fietsen en kamperen.  Zijn tentje, tasjes en bidons  vastgebonden  op de fiets en als zijn vriend Tom, gearriveerd is, dan gaan ze op weg. Richting Nijmegen (120 km!) gaan ze meestal en daar ontmoeten ze weer andere vrienden en dan blijven ze daar bij lekker weer een weekje hangen en gaan dan weer terug naar Rotterdam. Ik zorg in die periode voor zijn planten. Ik schrijf nadrukkelijk planten want plantjes kan je die bakbeesten niet noemen. Er staan bij hem twee lijvige chinese rozen, een tot aan het plafond reikende gatenplant, een lijvige, gemeen stekende christusdoorn en een ficus giganticus. Het doet me deugd te zien dat de planten er bij terugkomst van Peter minstens zo goed uitzien als toen hij vertrok. Als dank nodigt Peter mij en mijn vrouw uit voor een lekker etentje, Tom is er dan ook altijd bij. Elk jaar verrast hij  ons wèèr. Peter is een echt uitstekende kok. Dit jaar koos hij voor een heerlijke griekse vleesschotel met orza salade en gegrilde bospeentjes met als dessert: galaktoboureko melktaart … verrukkelijk! Als hij geheel in stijl had willen blijven, had hij ons een Grieks wijntje geserveerd maar Peter  koos voor een Franse rode wijn: een bordeaux-tje, een  Saint Emilion, een prima keuze overigens bij dit gerecht.  

zondag 23 november 2014

TRAPPENHUIS (4)

Over de bewoner recht naast ons in een tweekamerwoning heb ik het een paar dagen geleden al gehad, dat is Iwan. Naast Iwan woont Bertus. Over Bertus is weinig te vertellen. Ja, hij is broodmager, een meter negenenzestig lang en hij weegt nauwelijks 65 kilo. Veel te weinig natuurlijk voor een vent van 58. Sinds twee maanden zit hij in de w.w. en dan zou je denken: heeft ie eindelijk de rust om zo af en toe wat bij te eten, zal hij vast wel een beetje aankomen, maar nee hoor, zo voor het oog  blijft Bertus een en dezelfde gratenbaal.  Vanaf zijn twintigste tot zijn achtenvijftigste heeft hij in het Sportfondsenbad zwemles gegeven aan iedereen, die het maar wilde (of moest) leren. Bertus zit nu in de w.w. omdat de gemeente Rotterdam zo nodig moet bezuinigen. Nu heeft de gemeenteraad besloten om uitgerekend Bertus zijn zwembad dicht te gooien. Bertus was daar dus niet meer nodig. En dan te bedenken dat  naar schatting bij hem zo’n 25.000 mensen geslaagd zijn voor het diploma A , 10.000 voor het diploma B, 5.000 voor het diploma C en dan nog onbekend (groot) aantal voor het diploma Reddend Zwemmen.
De laatste jaren heeft hij voornamelijk gewerkt met allochtone mannen. Een heel gemotiveerde groep, volgens Bertus, die allochtonen en dan vooral de moslims. Ja, Bertus mocht ze graag die moslimmannen, hij liet ze graag baantjes trekken en ze deden het zèlf ook zo graag!Bertus had ook heel graag nog gewerkt met allochtone vrouwen maar dat kon nu eenmaal niet omdat het grootste deel van die allochtone vrouwen dames, moslima is. Daarom heeft de Zwemraad moeten besluiten om de hele groep allochtone vrouwen aan een zwemjuf toe te wijzen.
 Toen Bertus nog werkte zagen we hem maar hoogst zelden op de trap. Eigenlijk kam hij alleen op dinsdagochtend boven water. De dinsdag was zijn vrije dag, dan ging hij naar de Jumbo voor zijn boodschapjes. Tegenwoordig komen we Bertus wel vaker tegen natuurlijk.
Het verhaal gaat, dat Bertus ooit wel eens een paar brutale apen uit ons trappenhuis heeft weggejaagd. Ze waren onze  brievenbussen aan het leegjatten. Hij heeft heel boos gekeken en dreigend gezwaaid met zijn honkbalknuppel en weg waren die rot-apies. Het was heel effectief, want  die gassies zijn hier nooit meer gesignaleerd. Zelf zou Bertus zo’n verhaal nooit vertellen. Zo zit hij niet in mekaar. Daar is hij gewoon te bescheiden voor.


Onder Iwan woont, ook in een tweekamerwoning,  een oudere dame en ik weet niet zeker waar ze vandaan komt. Ik heb het haar nog nooit gevraagd en ze heeft het me nooit uit zichzelf verteld. Ik vermoed dat ze uit Servië komt. Haar leeftijd moet ik schatten: bijna zeventig jaar is ze, denk ik. Ze is niet meer goed ter been want ze heeft een invalidenwagentje. Maar nu ik dit schrijf bedenk ik me dat ik haar nog nooit in dat invalidenwagentje voortgeduwd heb zien worden. Ze gebruikt het alleen als boodschappenwagentje. Als ze hijgend achter haar met boodschappen volgestouwde invalidenwagentje, ons trappenhuis binnen loopt heeft ze me nu al een paar keer gevraagd: ‘Buurman, wilt u de liftdeur even voor me open doen. Dank u wel.’  Ik zou trouwens ook niet weten wie haar in die invalidenwagen voort zou moeten duwen. Maar ja ze loopt zo te zien toch nog redelijk goed genoeg. Dus …. Ja, er komt wel regelmatig iemand van de een of andere hulpinstantie, Aafje (?) bij haar over de vloer maar dat is alleen maar om haar kousen aan en uit te doen, tenminste dat denk ik. Dat zal ook wel zijn langste tijd gehad hebben want het zou me helemaal niet verbazen, als met die nieuwe zorgwet, binnenkort de Servische (?)buurvrouw bij ons als goede buur komt aankloppen of we bij haar willen komen om haar kousen aan en uit te doen; nou en dan kunnen we er op wachten dat ze komt vragen of we haar, ook in het kader van die nieuwe zorgwet, in haar invalidenwagentje willen voortduwen

zaterdag 22 november 2014

TRAPPENHUIS (3)

Van de achtentachtig jarige mevrouw ’t Honk heeft niemand last. Vanaf 1977 woont ze al op dit trappenhuis; op de tweede verdieping.  Sinds kort beweegt ze zich voort met behulp van een rollator. Ze had last van duizelingen en was al een paar keer gevallen. Haar behandelende artsen vonden het veiliger om haar voortaan achter een rollator aan te laten lopen.
Op een bepaalde manier is mevrouw ’t Honk de ideale huurder, want, zo heb ik begrepen,  klachten meldt ze niet en de huur betaalt ze trouw en zo is ze  ook de ideale buurvrouw, want haar hoor je niet en ze zal zelf nooit bij haar buren klagen, ook al veroorzaken die overlast,  herrie of stank, zoals die Marokkaanse familie van boven.
Dat wil niet zeggen dat mevrouw ’t Honk zo vreselijk verdraagzaam is … nee, ze is gewoon bang voor de huisbaas en als de dood voor de buren en dat snap ik ook wel. De mensen accepteren tegenwoordig niet meer zo makkelijk kritiek; men voelt zich al snel op de pik getrapt en is sneller agressief dan voorheen. Ik kan me dondersgoed voorstellen dat mevrouw ’t Honk, als achtentachtig jarige, agressie zo veel mogelijk mijdt.  Dat zal ook de reden zijn, dat ze zich zo min mogelijk in  het trappenhuis vertoont. Ik woon hier zelf nu ruim acht jaar en ik ben haar om precies te zijn, drie keer in de lift en twee keer op straat tegen gekomen, waarvan een keer onlangs, met haar rollator. Onze benedenburen, Kees en Liesbeth, wonen hier nu krap zes jaar  en toen ik met mijn vrouw bij hen op bezoek was, want we komen daar zo af en toe wel eens, vroegen ze aan mij wie er toch naast hun in het trappenhuis woonde … Kees en Liesbeth hebben mevrouw ’t Honk dus zelfs nog nooit gezien in die zes jaren!
Bezoek heb ik ook nog nooit bij haar zien komen of gaan. Mevrouw ’t Honk vind ik nou echt zo iemand, die al een paar jaar dood in haar huisje ligt, voordat ze gevonden wordt, vrees ik.

Liesbeth en Kees zijn diametraal anders dan mevrouwtje ’t Honk: zwaaien, lachen, een gezellig praatje en belangstelling: ‘hé hallo, gaat het goed met je?’. Heel behulpzaam zijn ze ook, want wij hebben bijvoorbeeld geen auto en zij wel en als we soms eens iets te vervoeren hebben, hoeven we maar een kik te geven of Kees staat voor ons  klaar. Ik mag onderhand wel zeggen dat, mijn  vrouw en ik inmiddels een soort van vertrouwensband opgebouwd hebben met Kees en Liesbeth, want we verzorgen hun twee hamsters, Snip en Snap en de papegaai  Alfredo, wanneer zij ergens in Europa bivakkeren. En dat komt nogal eens voor, want het zijn echte levensgenieters die twee.  Kees en Liesbeth belonen ons altijd rijkelijk voor onze bewezen diensten: òf ze nemen ons mee naar een top-musical zoals bijvoorbeeld ‘Soldaat van Oranje’ òf ze bereiden voor ons viertjes een copieuze maaltijd. De laatste keer had ik dat eigenlijk niet verdiend, omdat ik Snap uit zijn kooitje had laten ontsnappen; dat was op zich zo erg nog niet, want,  toen ik heen en weer zat te wippen op de schommelstoel hoorde ik opeens een zacht gekraak, een licht paniekerig kreuntje:  Snap, geplet tussen de schommelstoel en een plavuis. We hebben dit ongelukje niet aan Kees en Liesbeth durven opbiechten maar toen  wèl een nieuwe Snap gekocht, die blijkbaar zò veel op hem leek, dat Kees en Liesbeth hem in eerste instantie niet miste. Pas toen Snap  een nestje jongen wierp kwam het bedrog aan het licht: dèze Snap was een vrouwtje.

vrijdag 21 november 2014

TRAPPENHUIS (2)

In het huis waar mijn overleden bovenbuurvrouw woonde,  is  sinds kort  een jonge asielzoeker (30) uit Irak komen wonen. Rawan heet hij. Hij is een bijzonder frisse, vrolijke jongeman, die bijzonder gemotiveerd aan de inburgeringskursus begon. Zelfs het kleine beetje Nederlands, dat hij al leerde brengt hij gelijk al in praktijk door mij, halverwege de middag, opgewekt te begroeten met ‘goedemorgen mieneer’... het gaat om de intentie en die is goed. Gisteren stond Rawan bij de deur van ons trappenhuis, zijn band te plakken.
’Lekke band?’ vraag ik (naar de bekende weg).
‘Ik één keer maken, band goed … dan band wèèr doet: pfffffffff’.’Hij werd er duidelijk een beetje niet goed van.  Ik begrijp dat Rawan wil zeggen, dat hij twee keer achter elkaar een lekke band had. Dat kwam waarschijnlijk omdat ie was vergeten de buitenband te controleren op nietjes, spijkertjes of stukjes glas. Logisch dat hij zoiets niet doet, hoe moest Rawan dat nou weten, want in Irak had hij nooit wat gehad met fietsen. Met een combinatie van gebarentaal en Engels doe ik hem voor hoe hij die buitenband moet controleren. Ik stuit bij dat voordoen al meteen op een venijnig, scherp stukje glas. Met mijn hevig bloedende middelvinger wijs ik hem aan waar het stukje glas zit. Kan hij het er zelf  uitpeuteren. Rawan weet nu in ieder geval waar die twee lekke banden vandaan komen.  Ik ga als de donder naar boven om mijn vinger te ontsmetten en te verbinden.
‘Bedankt, hè, mieneer.’
Aardige  jongen. Wat ik alleen niet zo fijn aan hem vind, is dat hij, elke vrijdagmiddag zo rond twaalf uur zijn geluidsinstallatie zo knalhard zet. Ik kan mijn eigen muziek dan gewoon niet meer horen.  Ik ben toen maar even naar boven gegaan en vroeg hem (in ’t Engels):
‘Rawan, kan je je muziek wat zachter zetten?’ Daarop zegt hij, heel bijdehand: ’Dat is geen muziek; dat zijn koranteksten.’
‘Ja hoor, Rawan,’ zeg ik, ‘ het maakt me echt helemaal niks uit  of het nou muziek is of dat het koranteksten zijn, je geluid staat gewoon erg hard, zet het alsjeblieft wat zachter, zodat ik mijn muziek weer kan horen.’
‘Okee mieneer.’ Hij doet zijn deur dicht en zet zijn versterker op een lager volume. Sedertdien heb ik nooit geen last meer gehad van een vrijdagse geluidsexplosie bij Rawan.
In de vierkamerwoning tegenover mij in het Trappenhuis woont de Marokkaanse familie El Morabet. Het gezin bestaat uit vader, moeder en vijf kinderen. De vader zien we eigenlijk zelden in het trappenhuis. Toen mijn vrouw en ik nog maar pas onze huidige woning hadden, vertelde mevrouw El Morabet, in tranen en in heel gebrekkig Nederlands, dat  meneer El Morabet haar verlaten had …. ‘andere vrouw,’ zei zij. Nu vertoont meneer El Morabet  zich sporadisch weer hier … de relatie zal dan wel weer hersteld zijn, denk ik.
Bij de familie El Morabet ligt altijd een bonte verzameling uitgetrapte schoenen schots en scheef voor de voordeur. Zo tegen etenstijd, als iedereen thuis is, liggen er toch minimaal 14 schoenen kris-kras door elkaar.
Tegen het wandje naast die schoenenverzameling staan soms één of meerdere vuilnisbakzakken opgesteld. Soms staan die vuilnisbakzakken een, twee of drie dagen, een enkele keer staan ze vier of vijf dagen en dan gaan ze echt stinken. In het hele trappenhuis hangt dan een penetrante geur, die voortkomt uit het rottingsproces in de vuilnisbakzakken van de familie El Morabet. Dan belt een van de buren, meestal Carla, aan bij de familie El Morabet en zij vraagt  beleefd of  de vuilniszakken naar de vuilcontainer gebracht kunnen worden omdat die zakken anders waarschijnlijk uit zichzelf naar buiten zullen schuifelen.

Meestal staan die vuilniszakken dan binnen het half uur in de vuilcontainer. Met excuses. Zo zijn ze ook weer wel.  Ze hadden er gewoon geen erg in gehad.   

donderdag 20 november 2014

TRAPPENHUIS

Bijna acht jaar huren mijn  vrouw en ik een woning aan de Rottekade. Het is een vierkamerwoning op de derde verdieping met uitzicht op het riviertje, waaraan Rotterdam zijn naam te danken heeft: de Rotte. Gedurende deze acht jaren hebben we hier met plezier gewoond.  Er was, zeg maar, sprake van iets als ‘duurzaam woongenot’.  Onze woning is zoals gezegd op de derde verdieping en is bereikbaar via een trappenhuis, waar ook nog dertien andere woningen op uitkomen.  Er zijn daar twee verschillende type woningen: acht tweekamer woningen (elk geschikt voor bewoning door een persoon) en zes vierkamer woningen (elk geschikt voor maximaal zes personen).  Met zo veel personen op één trap wonen en het toch leefbaar houden, is een opgave waar we met elkaar al die jaren glansrijk in zijn geslaagd.
Niet zo gezellig maar wel erg makkelijk  zijn buren, die je niet of nauwelijks hoort of ziet. Mijn bovenbuurvrouw, ze zal een jaar of vijfenzestig geweest zijn, heb ik in zeven jaar tijd, hooguit drie keer gezien en alle drie de keren was het in de lift en alle drie de keren was het heel koud en dat zeiden we ook tegen elkaar: ’wat is het koud, hè?! ’Een jaar terug is ze plotseling overleden … kanker.  Karel, huurder van een tweekamerwoning, heeft haar gevonden … Karel en zij waren zo’n beetje met elkaar bevriend, niks bijzonders verder, gewoon bevriend … die dag zou hij naar de Jumbo gaan voor haar … het zou mij niet verbazen als ze haar voordeur expres voor hem op een kiertje heeft laten staan … dan hoefde er geen deur geforceerd te worden.
Karel was, logisch, nogal verdrietig vanwege het verlies van zijn beste en enige vriendin in het  trappenhuis; eenzaam was hij ook sindsdien. Vroeger, ik zal maar zeggen twee jaar terug, was er een soort  vriendenclubje in het trappenhuis.  Een vriendenclubje van drie vrijgezellen: Helma, die nu dus dood is, Karel en Carla, die woonde tegenover Helma. De drie aten en kookten zeer geregeld met elkaar; ook keken ze wel eens bij elkaar naar de tv. Maar omdat Carla vond dat zij uiteindelijk het meeste werk moest opknappen, is ze ermee gestopt. Ze is toen ook uit dat vriendenclubje gestapt en sindsdien gaat ze veel met mijn vrouw om. Net als mijn vrouw, is zij zo’n felle tante. Samen maken zij het onze woningbouwvereniging bijzonder lastig, met acties tegen de huurverhoging en hoge stookkosten; niet alleen zij natuurlijk, ook andere huurders voeren actie.
Carla is niet alleen fel maar ook moedig. Waar andere mensen er voor kiezen om hun mond maar dicht te houden, trekt zij haar mond juist open: zo zat er eens in de trein een dame loeihard te praten in haar mobieltje. Op de gezichten van menige treinreiziger was de ergernis daarover af te lezen. Niemand deed iets maar Carla stond op en vroeg beleefd aan de luidruchtige dame of ze wat zachter wilde gaan praten, omdat ze nu geen gesprek kon voeren met haar vriendin. De dame reageerde alsof zij was gestoken door een wesp:
‘Bemoei je daar niet mee, dat is mijn zaak….’ Maar toen puntje bij paaltje kwam, ging de dame steeds iets minder luid praten.  

Zo moedig is die Carla!  

woensdag 19 november 2014

SAMENSPRAAK

Ze wil heel graag en heel goed Nederlands leren praten en schrijven. Grazyna, een dertig jarige  Poolse vrouw. Ze heeft zich aangemeld voor een project van ’t Gilde Rotterdam genaamd ‘Samenspraak’. Als vrijwilliger werk ik daar nu  ongeveer drie jaar en ná een Marokkaanse vrouw, een Somaliër en een Turk begeleid te hebben, doe ik nu ‘Samenspraak’ met de Poolse Grazyna. Het is de bedoeling van ‘Samenspraak’ dat een Nederlander en een nieuwe Nederlander anderhalf  à twee uur per week gedurende minimaal een jaar Nederlands met elkaar praten.  
De Poolse taal is een heel andere taal dan het Nederlands. Het is een Slavische taal met een totaal andere structuur als de onze. Dus moeilijk aan te leren voor Pools-taligen.
Met Grazyna ben ik nu ruim anderhalf jaar bezig. Zij is een slimme, academisch opgeleide vrouw, afgestudeerd op de Erasmus Universiteit en ze spreekt uitstekend Pools (vanzelf) en Engels.  
Het is hartstikke jammer dat het Grazyna niet lukt om werk op haar opleidingsniveau te vinden. Zij wijt dat zelf aan haar gebrekkige Nederlands.
Ook al is het onder haar niveau, Grazyna wil graag werken, want net als de meeste Poolse mensen in Nederland wil ze beslist niet haar ‘hand ophouden’ voor de een of andere uitkering. Bij ‘Gall en Gall’ werkt ze nu als verkoopmedewerkster èn ze heeft er zelfs zo af en toe een part-time baantje bij als assistent van een keel-, neus- en oorarts.
Grazyna zegt dat ik de eerste was met wie ze Nederlands is gaan praten. Het kostte haar veel moeite in het begin, erg onzeker was ze, om alles wat ze wilde vertellen in het Nederlands te doen. Ik stimuleerde haar door haar te zeggen: ‘durven; gewoon durven!’ Durven fouten te maken en daardoor gaat ze met sprongetjes vooruit ... en zo gebeurt het ook.
In vloeiend Pools-Nederlands vertelde ze verhalen over de soms stroef lopende relatie met haar Turkse vriend, de bijzondere band met haar tweelingzus en de ontluikende liefde tussen haar jongere zus Marta en Aleksy. Soms moest ik haar even onderbreken voor de nodige correcties.
Ik werkte ook een grammaticaboekje met haar door op NT2-niveau (=Nederlands als tweede  taal); dat heeft eigenlijk niks met Samenspraak te maken, want, dat wil alleen maar dat we ‘praten met elkaar’.  Grammaticale kennis vind ik gewoon belangrijk en daarom besteed ik er aandacht aan … verboden is dat niet.
Grazyna leest nu ook, in het boek ‘het Diner’ van Herman Koch. Dat boek is speciaal bewerkt voor  mensen, die de Nederlandse taal niet of nog niet zo goed beheersen. Zij is bijzonder ijverig met dat boek aan de slag gegaan. Woorden die ze niet kent zoekt ze op in een woordenboek en die neemt ze op in haar woordenschat. Tegen het eind van de uurtjes Samenspraak  lezen we twee bladzijden uit ‘het Diner’. Ik lees die bladzijden eerst, dan kan ze de juiste uitspraak horen en dan leest zij.  Tot slot gaat zij me vertellen wat er op die twee gelezen bladzijden allemaal gebeurd is.

De tijd is om, Samenspraak voor deze week zit er op.
Nou, Grazyna, tot de volgende week maar weer.’
‘O, ik bijna vergeten,’ zegt Grazyna; ze rent naar de keuken en komt terug met een doosje:
‘Is lekker Poolse kersencake … heel lekker … voor jou en Winny … tot volgende week.’

‘Dank je wel, Grazyna.’ 

dinsdag 18 november 2014

MAFFIA

Sinds een jaar of vijf woont  in ons trappenhuis een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders.  Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik  nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid. Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt. Ik  doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn ontstoken knieën, ten gevolge van het  te abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator, een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote  kapotte glazen vaas was door hem op een strategische plekje  precies tussen het gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten, toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe zich daartegen te verdedigen.  Zijn koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat huis van Leo  …… niet te geloven ….. alsof er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in huilen uit.


  

maandag 17 november 2014

DE BAL


Het regende deze zondag al vanaf ….ja, eigenlijk wist Driss niet precies vanaf hoe laat het vandaag regende, want  al toen hij wakker werd plensde het en dat doet het nu nog steeds. Toen hij uit zijn bed kwam zaten zijn zonen, Zuhair van 11 en Karim van 9 jaar, zoals gewoonlijk, nog in hun pyjama voor de tv. 
Ze keken naar het Sinterklaas-journaal, een herhaling van gisteravond. Het viel Driss op dat niet alle Pieten zwart waren. Sommigen waren geel, blank of stroopwafelig en er was er zelfs een bij, die er uitzag als een clowntje. Driss vond het er eerlijk gezegd een beetje lullig en rommelig uitzien allemaal. Slap. Die zwarte glimmende Pieten, van vroeger,  toen Driss in Nederland kwam wonen, Pieten met die knalrode lippen, hadden wel iets stoers. Toen liepen ze ook nog te zwaaien met een roe; dat vond Driss eigenlijk wel een beetje te dreigend, onnodig eigenlijk. Zuhair en Karim zijn een tijdje behoorlijk bang geweest van die Pieten. Toen hadden ze nog een schoorsteen in hun huis en die twee jongens dachten, dat Zwarte Piet daar doorheen zou komen vallen. De meeste Pieten van nu hadden gelukkig niks dreigends meer, ze waren gewoon grappig of acrobatisch en verrukkelijk waren de pepernoten die ze uitdeelden.
‘Dat was het Sinterklaas journaal voor vanavond’, zei een mevrouw op de tv.
 ’Hé,’ zei Driss, ‘die mevrouw ken ik nog van zeker 15 jaar geleden, ja hoor, dat is Dieuwertje Blok, die presenteerde toen jullie nog heel jong waren, ook al dit journaal. Tjonge, wat heeft ze een oud koppie gekregen, zeg … ze ziet er nog steeds wel leuk uit,  maar toch  … oud.’
Moeder Aïsha is inmiddels ook wakker: ‘Goedemorgen heren.’ De jongens zeggen niks terug; gaan helemaal op in de tv. Ook Driss, hij mompelt, nauwelijks verstaanbaar: ‘Morg’n.’ Aïsha gaat in het tv-beeld van haar zonen staan en zegt dan op plagerige toon nog eens: ’Goedemorgen, jongens,’ …. ‘Goedemorgen mam,’  ga nou weg daar; zo kan ik niks ziehien.
Aisha laat Driss een foto zien waar hij op staat: een vijftien jaar jongere Driss. Driss is apetrots en wil de jongens die foto laten zien maar zij zijn niet geïnteresseerd.
Aísha laat Driss op een plagerig toontje weten dat de man op die foto er toch wel heel ‘anders’ uitziet dan de Driss van vandaag.
Ja, logisch toch,’ schampert Driss, die er verder wijselijk maar het zwijgen toe doet.
Aisha maakt ondertussen een lekker ontbijtje klaar: gebakken eitjes in olijfolie, warme broodjes, smeerkaas en muntthee.
‘Jongens, televisie uit, eten.’ Wat Aïsha heeft klaargemaakt ruikt zo heerlijk; het is niet te versmaden.
Onder de brunch vatten de mannen het plan op om straks na het eten te gaan voetballen op het veldje bij de Rozebottelweg. Ondanks dat het nog steeds flink regent hebben ze er alle drie zin in. Aisha vindt het ook prima. Dan heeft ze even het rijk alleen. Kan ze in alle rust het huis aan kant maken.
Van huis is het hooguit vijf minuten lopen naar het voetbalveldje.  Ze lopen over het trottoir en tikken elkaar om beurten de bal toe. Zo zijn ze er nog sneller. Meestal zijn er wel meer gasten op het pleintje aan het ballen maar vandaag is het rotweer … vandaar.
Driss gaat in de goal staan en de jongens nemen om de beurt een strafschop. Wie Driss voor de tiende keer passeert moet gaan keepen. Dat is nog niet zo gemakkelijk want Driss is ten eerste een prima keeper en ten tweede het goaltje is klein. Pas na een kwartiertje lukt het Zuhair pas om zijn vader voor de tiende keer te passeren.
Driss speelt boosheid en geeft de bal een enorme zwieper richting ‘verweggiestan’.

‘Okee, okee, ik haal hem zelf wel even,’ zegt Driss tegen zijn sputterende zoons. De bal is inmiddels een behoorlijk end weg. Driss ziet de bal over het betonnen muurtje langs de spoorweg stuiteren.  Hij klimt op het muurtje. Kijkt naar links; kijkt naar rechts. Hij springt van het muurtje op de treinrails. Pakt de bal en schopt hem over  het muurtje naar Zuhair en Karim, die achter hem aan zijn gehold. Dan hoort hij roepen: ‘Papa, papa vlug, papaaaaaa….’ en dan dat helse oorverdovende getoeter …  van die trein, die hun papa grijpt.

zondag 14 september 2014

WITTE DE WITH

Op het terras van café ‘de Witte Aap op de Witte de Withstraat zit  ik een biertje te drinken. Ik bestel een kleintje pils. De barman blijkt geen Nederlands te verstaan en ik krijg een halve liter bier. Daar moet ik natuurlijk ook voor betalen: viereneenhalve euro; niet te weinig ….  maar goed … het is vandaag feest op de Witte de With … dus redeneren de biertappers hier waarschijnlijk: we maken er ook gelijk feestprijzen bij.

‘Is deze stoel nog vrij, meneer?’ vraagt een oudere dame van pakweg vijfenzeventig.
Ze wijst naar die ene stoel bij mijn tafeltje.
‘Ja, is vrij, mevrouw, kom er  gezellig bij zitten.’  Aan elke hand heeft ze een goed gevulde king-size Wibra tas.
‘Goed, ik ga eerst even een biertje halen.’ Ze zet haar tassen op de stoel. ‘Past u even op mijn spullen?’’
Dan ziet ze me de laatste slokken van mijn bier wegklokken.
‘ Eh, wilt u ook een biertje … zal ik gelijk voor u meenemen?’
‘Nou … lekker, alleen eh,  niet nog es zo’n grote als deze … doe maar een kleintje pils.’

Gezellig vandaag op de Witte de Withstraat en omgeving … een dichter op een zeepkist … een Afrikaanse dans- en djembégroep … een kerk op de Schiedamse Vest met prachtige gemozaïekte muurtjes … , in de oude Heksenketel op de Baan is toneel:  ‘Wachten op Godot’ van Becket.’

‘Alstublieft, één biertje voor u en één voor mij,’ ze gaat zitten, ‘proost (ze drinkt haar pilsje bijna in een teug leeg) sorry hoor maar  ik had me toch een dorst. Weet u wat dit is hier … dit gedoe … ’
 ‘Ja,’ zeg ik, ‘allemaal moderne kunst.’ ‘Ik ben net naar een toneelstuk geweest van Samuel Becket, ‘Wachten op Godot’ heet het en het wordt gespeeld door mensen die bij de GGZ lopen, zeg maar psychiatrische patiënten. Was wel goed om zien … anders … maar wel goed.’
‘Okee,’ zegt ze, ‘dat is dus modern …. anders … ik zou hier nooit geweest zijn als ma niet hoognodig wat nieuw ondergoed nodig had. Dat wat ze nog in de kast heeft liggen is niet toonbaar meer. Volop gaten in haar hempjes en broekjes. Vlekken, die er, zelfs al blijf je er een uur op boenen en ook al gebruik je Biotex of groene zeep, nog niet uitgaan. Ik dacht, ik ga nu maar gelijk eens een flink aantal sets ondergoed kopen voor ma. Dan ga ik es naar de Wibra. Daar is dat spul toch het voordeligst. Ga ik op zondag, denk ik, dan is het ook het rustigst in de stad, qua mensen bedoel ik dan. Maar dat viel me toch een beetje tegen. Ik kwam uit Metro Beurs en liep ik dus naar de Wibra, toen hoorde ik ineens Afrikaanse muziek en ik zag veel drukte in deze straat. Als ik  straks die hempjes en broekjes heb gekocht voor ma, dacht ik, ga ik daar toch es even kijken. Van die Afrikaanse dans heb ik echt genoten; ik hou zelf ook erg van dansen …. rumba, chachacha, jaaa de tango ook … houdt u ook van dansen?’
‘Ja, ik hou van wild …. vrij dansen … zonder al die verplichte pasjes.’
‘O,’ zegt ze en ze kijkt me een beetje bedenkelijk aan, ….. ‘ma kan niet meer zo lang alleen blijven. Tegenwoordig ben ik het, als ouwe dochter, die voor haar zieke bejaarde moeder moet gaan lopen zorgen. Thuiszorg doet geen kl… sorry  … Thuiszorg doet niks meer voor ma. Nou, ik moet gaan …. dag meneer.’ (en ze geeft me een hand).
‘Dag,’ zeg ik, ‘vergeet u dat geld niet mee te nemen … voor dat pilsje dat u voor me meenam.’
‘Joh, schei jij nou effe gauw uit … neem er nog maar lekker een van mij. Tot ziens!’

Met een ietwat schommelende tred loopt ze de Witte de Withstraat op en verdwijnt langzaam in de bescheiden menigte.

zaterdag 13 september 2014

EEN DIKKE PIL

Het zou een mooie onbewolkte septemberdag worden: 23 graden. Dat zei die Gerrit van het weer in het acht uur journaal. Voor mij is dat echt geen reden om al zo vroeg mijn nest uit te komen … weer of geen weer half acht is gewoon te vroeg … ik ben wel klaarwakker, dat wel  … lig maar een beetje in mijn bed te woelen en naar de klok te kijken … is het ineens al negen uur, dan mòèt ik toch wel even geslapen hebben …mijn vrouw is al uit bed … ik moet er uit om te piesen … neem ook gelijk een slokkie water, want ik heb een vreselijk droge strot ... vanavond maar niet zo veel zuipen, Jee … daarna duik ik gewoon mijn bed weer in.
Weer is de tijd razendsnel gegaan. Het was net nog maar negen uur en nu zomaar ineens bijna tien uur; acht minuten voor tien om precies te zijn.
‘Pas om tien uur, geen minuut eerder ga ik opstaan,’ zeg ik tegen mezelf.  Het wordt zeker geen minuut eerder, want om tien uur blijf ik gewoon liggen … en om vijf over tien  … en ook nog om tien over tien en pas om dertien over tien, als ik die heerlijke geur ruik van de koffie, die mijn vrouw aan het zetten is, gooi ik de deken van mij af, stap uit mijn bed, zet mijn bril op mijn neus, kleed me aan en geef mijn plantjes water. Dan ontbijten, koffie, krantje en mompel ik in mezelf: ‘… en nog een wasje doen …’

Mijn vrouw zegt: ’Hé Jee, je bent toch niet vergeten dat ik vandaag met Sam heb afgesproken?’
‘Nee,’ lieg ik, ‘dat ben ik niet vergeten, hoor, je gaat vanmiddag toch pas weg?’
‘Ik ga om twaalf uur weg, over een half uurtje dus, Jee en jij kookt vandaag, hè?’
Sam gaat mijn vrouw vandaag een rondleiding geven door Leiden. Hij woont inmiddels twee jaar in Leiden dus hij weet wel het een en ander over die stad te vertellen.
‘Ja, ik kook vandaag.’ (Dat was ik stomweg vergeten.)

… en een donker wasje moet ik nog doen. Het is mooi wasdroogweer. Als de was hangt, dan fiets ik in tien minuten naar het park, want ik had sowieso geen zin in een lange fietstocht. Dan zie ik wel in het park waar ik zin in heb: of een wandeling rond het meer of een lekker relaxed plekkie opzoeken in het bos en daar op een bankje in mijn boek gaan zitten lezen. Ik ben nu bezig in een boek van John Irving: ‘Tot ik jou  vind.’
Boeiend boek. Maar vreselijk dik. Een dikke pil van maar liefst 830 bladzijden. Ik schiet er haast niet in op omdat ik er eigenlijk alleen in lees voor het slapen gaan. Daarom neem ik dat boek nu mee in mijn rugzak; misschien kan ik straks in het park een paar uurtjes lezen in dat boek.

In het park heb ik al snel wat gevonden: een bank met uitzicht op een weids gazon, een meer, een fiets- en wandelpad, niet te veel af en aan lopende mensen. Een prima plek om flink wat bladzijden te verslinden van ‘Tot ik jou vind.’ Ik ga er even goed voor zitten.

Dan komen met gierende banden, op nog geen tien meter van mijn bank, politiewagens tot stilstand. Steeds duidelijker klinkt er geraas van een naderende helikoper. Politieagenten en hun honden stevenen af op een jongen en een meisje die hand in hand in de richting van het meer lopen. Ze bieden geen verzet als ze aangehouden worden. Een agent zet ze tegen een houten schuttinkje.

Ik moet bij dat bankje weg van de politie. Wat daar nou gaande is? Geen idee! Morgen lees ik het wel in de krant.

In het park heb ik nu geen zin meer en fiets naar huis … thuis op het balkon lees ik wel verder. Wanneer ik bijna thuis ben zie ik die helikopter opstijgen en vliegen in de richting van het centrum. 

vrijdag 12 september 2014

PARKJE

‘Speelweide‘ staat te lezen op het ene bord langs het gazon met hier en daar een wipkip; aan een overhellende tak van een oude boom hangt een dik touw, waaraan een autoband is bevestigd. Even verderop, langs datzelfde gazon, in datzelfde parkje staat in grote letters op een ander aanwijzingsbord luid en duidelijk:‘Geen hondenuitlaatplek’. Om het helemaal duidelijk te maken is op dit laatste bord nòg een bord geplaatst: een rond bord met een dikke rode rand waarin de met een rood kruis doorgestreepte afbeelding van een zwarte schijtende hond. Kan het duidelijker? Oprotten dus met die honden! Hier moeten kinderen kunnen spelen zonder dat ze onder de kak komen te zitten.
Staat me daar op dat gazon toch een fraai duo hondenbezitters lekker met elkaar te beppen! Ze hebben hun hond niet los lopen op het gazon. Neen, ze hebben hem of haar, dat heb ik in de gauwigheid even niet kunnen beoordelen, aan een lijn lopen van naar schatting vijftig meter. Nou, wat is dan het verschil tussen los en aan zo’n lange lijn? Geen van beiden heeft natuurlijk een plastic zakkie bij zich en als ze het wel bij zich hebben, dan hebben ze geen idee waar ze de drollen van hun trouwe viervoeters moeten oprapen om de doodeenvoudige reden dat het duo alleen maar aandacht heeft voor elkaar.
Hij is een  schriel mannetje van een jaar of zestig, grijskaal, met een ruimzittende oranje bermuda, witte, harige beentjes, geitenwollen sokken, sandalen en een openhangend blauwwit geruit overhemd, waar zijn dikke pens onvoordelig uitpuilt. 
Zij is een dikke vijftiger, blond, opgestoken haar, goed gebruind, beetje aan de dikke kant; ze draagt een voor haar leeftijd iets te kort blauw rokje, een strak hemdje en geen beha; ze loopt op gele crocs. 
Allebei staan ze te roken met de rug naar de huisdieren; hun riemen zijn inmiddels flink in de klit geraakt.  Het interesseert de hondenbezitters duidelijk helemaal niks, dat ze iets doen wat niet is toegestaan. Heerlijk ontspannen babbelen met elkaar.  Ze zijn niet eens op hun hoede, dat er wel eens een agent of een boswachter voorbij zou kunnen komen. Ze hòèven ook helemaal niet op hun hoede te zijn, want ze weten donders goed, er komt toch niemand controleren. Nòòit.

Elders in het park staan wel agenten; zes bij elkaar maar liefst. Drie politiewagens en een geel  - blauwe ambulance staan in de buurt. In dit deel van het park mògen helemaal geen auto’s komen. Maar dit is waarschijnlijk een noodsituatie. De dienstwagens staan alle vier op fiets- of voetpaden van het parkje geparkeerd. De agenten en drie politiehonden staan in een halve cirkel om een jeugdig stel heen, dat tegen houten schuttinkje hangt. Het is een soort hippie stel, kralen, kettingen en ook nog eens poepbruin; vast net van vakantie terug. De jongen en het meisje trekken zich niets aan van de politie en de honden. Ze staan gewoon met elkaar te vrijen alsof er niets aan de hand is. Van de agenten mogen ze blijkbaar hun gang gaan. De politiehonden daarentegen reageren daar duidelijk anders op, want die slaan aan bij de minste of geringste beweging van het stel.

Een geraas komt alsmaar naderbij …  een helikopter … hij landt honderd meter achter het stel. Alle zes de politieagenten (en de honden) lopen gezamenlijk op het stel af en voert het mee in de richting van de heli. De jongen en het meisje lopen gewillig voor de agenten uit en stappen de helikopter in. Twee agenten gaan met ze mee.   De overige politieagenten, de honden en de ambulancewerkers  gaan naar hun wagens terug en rijden (met te hoge snelheid) in verschillende richtingen weg. De heli is inmiddels opgestegen en vliegt  in de richting van het stadscentrum.

donderdag 11 september 2014

ZIEK

Echt ziek ben ik haast nooit, tenminste lichamelijk ziek, bedoel ik.  Mazelen heb ik gehad, herinner ik me nu ineens. Een of twee jaar was ik, geloof ik. Maar echt veel weet ik er ook niet meer van. Toen zat, dacht ik,  mijn hele lijf onder de rooie pukkeltjes en opengekrabde jeukbultjes en gedroogde korstjes. Jezus, ik geloof dat ik toen de ergste jeuk van mijn hele leven had, tot nu toe, ook. Tegenwoordig kan je daartegen ingeënt worden. Dat is dan een van de nadelen als je in 1950 geboren bent: dat dat toen nog niet kon.
Geelzucht heb ik  ook gehad. Ik was een jaar of negen. Wat ik me nog heel goed weet te herinneren is, dat ik er vreselijk geel uitzag, niet te geloven zo geel. Het leek wel alsof mijn hele lijf ingesmeerd was met banaan-kerriesaus. Ook zal ik nooit vergeten dat mijn ontlasting toen geel was. Heel speciaal was …… nee, ik moet het anders opschrijven: normaal sliep ik altijd in mijn eigen kleine kamertje op de bovenverdieping. Maar nu, met geelzucht en banaan-kerriesaus over mijn lijf, mocht ik in de woonkamer ziek-liggen-zijn. Mijn bed was dus speciaal van boven naar beneden gesleept. Wie dat gedaan had weet ik niet want mijn vader was zeeman en hij was toen, zeker weten, op zee … ergens tussen New York en Rotterdam. Wie zou dat dan gedaan hebben; alléén kon mijn moeder het niet. Dus iemand moet geholpen hebben met dat bed naar beneden te brengen. De buurman … zou op zich kunnen maar ze zei altijd, dat ze hem een grote bek vond hebben, dus dan gaat ze het denk ik ook niet aan hem vragen. Ik denk dat de kapper haar geholpen heeft … dat kappertje, hij knipte mijn moeder bij ons thuis, een leuk klein mannetje met een rode snor en een rode sik (oftewel: ‘een rode pratende kut’ in de volksmond); ja, het klikte wel tussen mijn moeder en dat mannetje, dus ze zal het wel aan hem gevraagd hebben. En toen denk ik heeft hij het ook gedaan samen met haar.
Voor de rest had ik meestal niet zo veel. Ja, ik heb wel drie kier angina gehad. Dat is een soort keelontsteking, die volgens mij alleen mensen krijgen, die veel te veel roken. Op mijn vijftiende begon ik met roken, eerst half zware shag en dan ging ik al heel snel over op zware van de Weduwe van Nelle en Brandaris. Van mijn vijftiende tot mijn dertigste heb ik zo’n twee pakjes shag per week gerookt en drie zeer pijnlijke keelontstekingen angina gehad.  Bij zo’n keelonsteking was het zo dat je absoluut niet in staat was om te slikken … je krijgt niks naar binnen geen eten … geen drinken.  Dat betekende dus, dat alle speeksel uitgespuugd moest worden. Als ik angina had, zette ik daarom, als ik ging slapen  altijd een spuugkom naast mijn bed; per ongeluk stapte ik dan wel eens middenin die kom wanneer ik ’s nachts moest piesen … ellende. De dokter schreef me steeds een  penicilinekuur voor en die hielp geweldig; maar het duurde toch zeker wel een week voordat ik weer normaal kon slikken.

Geestelijk ben ik weliswaar niet zo sterk maar lichamelijk ben ik de laatste jaren kerngezond; tot opeens de linkerpink moeilijk ging doen: hij trekt krom en er groeit gestaag een bobbel in. Een specialist in Franciscus stelde de diagnose: Ziekte van Dupuytren! Over een paar weken wordt ik  eraan geholpen op de afdeling plastische chirurgie. Dan  heb ik hopelijk weer een normale pink. 

woensdag 10 september 2014

THIJS

Ons huisdier, de kater Thijs, rood, cypers en gecastreerd irriteert me mateloos. En die irritatie neemt met de week toe. Waarom? Gewoon omdat hij zich irritant ten opzichte van mij gedraagt. Om te beginnen stuift hij al meteen als ik ons huis binnenstap, weg naar de voor hem gemakkelijkste plaats om onzichtbaar te zijn voor mij.  Het heeft geen enkele zin om te proberen Thijs pakken te krijgen. Dat weglopen van hem dat vind ik echt heel jammer. Ik wou dat hij me eens duidelijk kon uitleggen waarom die dat deed.
Een oud collega van me vertelde me eens dat de beste manier om een kat te lokken, was op een zachte vriendelijke toon in zijn richting praten, het maakt niet uit wat je zegt als het maar zacht en vriendelijk klinkt:
‘Vuile vieze rot kat, heb je nu alweer gekotst op het vloerkleed?’
Dit laatste moet je, als zoiets echt gebeurt, natuurlijk niet zo lief zeggen, dan schiet het zijn doel voorbij. Thijs moet er dan van schrikken, dus moet je het wel bulderen. .
‘Ja,’ zeg ik  dan liefelijk tegen Thijs, ‘baasje gaat vandaag je poep-en-pies-bakkie weer eens helemaal spik en span schoonmaken; hij laat al je inmiddels keihard geworden drolletjes en die natte steentjes soepel in de vuilnisbak glijden en dan doet hij een hele zak vol superschone blauw - witte pearls in je bak.   
En dan is de bak nog niet eens klein halfuurtje verschoond of Thijs presteert het om ernaast te zijken. Ik bulder dan:
‘Thijs, heb je nou alweer naast de kattenbak gezeken?’
Ik weet wel, dat bulderen geen zier helpt, hij wordt er waarschijnlijk alleen nog maar nerveuzer van en dan gaat hij misschien nog wel meer naast de pot piesen. En dat betekent ook dat ik weer heel wat dagen lief, zacht en vriendelijk tot hem moet spreken; anders blijft hij voor me wegrennen. 
Doelbewust pesten zal ik Thijs nooit doen. Ik heb echter de indruk dat hij dat wel bij mij doet: als ik ’s  nachts in de badkamer moet zijn. Om de een of andere reden laat Thijs me keer op keer vreselijk schrikken door, nog in het pikkedonker, razendsnel uit die badkamer  weg te schieten. Ik wen daar nooit aan.
Ik wil ook echt wel leuke goede dingen over hem vertellen. Nou, als ik zie hoe mijn vrouw en hij met elkaar omgaan: als ik in de woonkamer naar een televisieserie zit te kijken, dan denkt Thijs waarschijnlijk dat hij niet bang voor mij hoeft te zijn. In ieder geval gaat hij dan heel relaxed op de stoelleuning naast mijn vrouw ook mee zitten kijken naar die serie.
Mijn vrouw borstelt hem ook iedere dag; dat zal ook best een goede band scheppen. Als mijn vrouw uit bed komt of ze komt thuis van weggeweest dan wordt ze luid en duidelijk begroet en hij houdt niet op met kwaken (want daar lijkt het geluid dat hij voortbrengt nog het meeste op) en cirkeltjes om haar draaien totdat zij hem uitbundig geaaid heeft.
Op zich zou ik wel zo’n goede relatie willen hebben met Thijs als mijn vrouw heeft.
Ach ja, ik zal wel een jaloerse zeurpiet zijn.


dinsdag 9 september 2014

VOETBALLEN

Voetballen betekent eigenlijk alles voor me. Bijvoorbeeld: meestal zit ik ’s avonds rond negen uur een stukkie te schrijven zoals dit maar  deze avond is er een wedstrijd van het Nederlands Elftal (tegen Tsjechië) en die wordt gespeeld tussen tussen kwart voor negen en half elf. Dus kan ik dan niet schrijven. Daarom moet ik het nu doen; en nu is het daar veel te laat voor. Het zal dus wel een klote stukkie worden, dat kan haast niet anders. Het is nu al elf uur …
Wat een klootzak zeg, die Janmaat, om die bal zo terug te koppen op zijn eigen keeper en dan nog wel in de allerlaatste minuut… zijn kopbal komt tegen de paal … en de terugstuitende bal is dan een makkelijke prooi voor de Tsjechische aanvaller, die scoort en Tsjechië wint met  2 – 1. Een ouderwetse klote wedstrijd van het Nederlands elftal was dat dus ga ik er vanaf nu geen woord meer aan vuil maken. Vanaf nu alleen nog maar leuke dingen, op een na.
Voetbal is het enige waarmee ik alles kan vergeten. Heb ik de grootst mogelijke heibel met collega’s of met mijn baas en eet, drink en slaap ik al tien dagen slecht, gegarandeerd; als er op elfde dag een goede voetbalwedstrijd op tv is dan vergeet ik zeker twee maal drie kwartier alles en zelfs ook tijdens dat kwartiertje van de rust zit ik niet te tobben.
De eerste foto waar ik als min of meer normaal mensje op sta, ben ik te zien zoals een voetballer op een elftalfoto staat: met zo’n beetje gemeen lachje (‘pas maar op ik ga toch wel van je winnen) en zittend op mijn hurken. Alleen op die foto, en dat zie je bij voetballers op een elftalfoto meestal nooit, heb ik een bal in mijn handen … mij eerste leren bal!
Erg jammer was dat de dag, dat die foto genomen werd, mijn zusje haar Eerste Heilige Communie deed. Daarom moest ik de hele dag in een wit overhemd met een flikkerstrikje lopen en ook in  een  net kort broekje, grijze sokjes en bruine sandalen, want het was ook altijd warm weer met Eerste Communies toentertijd tenminste want het wat toch altijd met Hemelvaartsdag toch? Een bril had ik ook op die foto op … dat klopt ook want volgens de dokter had ik destijds een bril nodig, eerst dacht ik nog: dat zie je toch nooit een voetballer met  een bril maar toen bedacht ik me, dat in de tijd dat die foto van mij genomen werd, in de jaren vijftig,  er genoeg voetballers en ook keepers waren, die met een bril op voetbalden of keepten natuurlijk. De keeper van Sparta, mijn lievelingsclub, droeg altijd een bril. Dat was dus ook in de vijftiger jaren.

Mijn iets  oudere neef Klaas stond ook op die bewuste foto. Hij stond ook echt zoals een voetballer staat op een elftalfoto. Een ietwat stoer lachje, een beetje voorover gebogen en met zijn handen leunend op mijn schouders. Maar Klaas heb ik er af afgeknipt. Niet dat we niet lekker met elkaar konden ballen, daar gaat het niet om. We deden boompjesvoetbal, putjesvoetbal, de bal tegen de stoeprand gooien, de bal zo hoog mogelijk schieten, we namen penalties op elkaar, de ene keer was ik keeper dan weer hij. Neen, ik heb hem eraf geknipt, omdat hij een keer, toen we samen op mijn kamer waren, wilde zien of ik ook haar op mijn lul had en hoeveel.

maandag 8 september 2014

HELD

Hij heeft op 8 september 2014 zeker alle Nederlandse kranten gehaald en misschien komt hij vanavond ook nog bij Pauw of Humbert Tan. Voor mij is die man een regelrechte held: Hans Boland. Hij is vertaler van beroep. Vertaler vanuit het Russisch naar het Nederlands Hij vertaalde onder andere werken van Dostojevski, Achmatova en Poesjkin. Voor deze vertalingen èn voor zijn verdiensten op cultureel en onderwijskundig gebied, is hem de hoogste Russische culturele onderscheiding toegekend.
Uit politieke overwegingen heeft Hans Boland, die hoge onderscheiding geweigerd. Op 4 november zou hij de prijs in ontvangst kunnen nemen uit handen van president Poetin.
DUS WAAROM IS DEZE BOLAND VOOR MIJ NU DE ABSOLUTE HELD?  
BOLAND BEDANKTE VOOR DIE EER DIE PRIJS TE ONTVANGEN UIT HANDEN VAN POETIN!!
Dat hij de prijs zou krijgen, hoorde hij van de cultureel attaché op de Russische ambassade. Hans noemt die attaché, een  keurig ontwikkelde man, precies het tegenovergestelde van Poetin. Hij heeft er nog een paar dagen over nagedacht, omdat hij die ambassademan niet voor het hoofd wilde stoten. Maar hij heeft toch besloten om zich niet voor het karretje van Poetin te laten spannen, zoals onze koning Willem Alexander wèl heeft gedaan door zijn bezoek aan Poetin in het Kremlin. Poetin stak bij die gelegenheid z’n middelvinger op naar het Westen.
Hans Boland noemt Poetin een gevaar voor de wereldvrede; hij veracht en haat de werkwijze van de Russische president. Voor Boland is Poetin volstrekt verwerpelijk en absoluut niet beter dan Hitler of Stalin.
Als hij de prijs zou accepteren, zou hij verraad plegen aan zijn ouders, die hem principieel hebben opgevoed. Het zou verraad zijn aan de dichteres Anna Achmatova, symbool van het Russisch verzet tegen Stalin. Het zou verraad zijn aan Poesjkin, die een provocateur was, een sociaal onmogelijk figuur, maar hij was oprecht en iedereen vergaf hem. Hans zegt dat Poesjkin leeft in zijn geest en hij zou het walgelijk vinden als zijn naam en de naam van Poesjkin met die van Poetin in verband zou worden gebracht.
Hans Boland heeft in de jaren negentig, zes jaar in Rusland gewoond. Hij heeft toen een aantal gedichten aangeboden aan een literair tijdschrift, twee werden niet geplaatst uit zelfcensuur. De redactie was bang, dat er een bom zou ontploffen op kantoor. Het waren gedichtjes over antisemitisme … antisemitisme is in Rusland nog altijd verschrikkelijk.
Op 4 november, de dag van de officiële prijsuitreiking, wordt Hans, samen met zijn partner in het Kremlin verwacht.  Jawel, samen, met z’n partner: Hans is homo en heeft een relatie met een 31 jarige man uit Indonesië. Dat wist Poetin, die homohater, vast niet. Kort geleden heeft Boland een roman geschreven: ‘De zachte held’; hij is van plan om op die vierde november relaxed  in die roman te gaan zitten lezen, als een stil protest tegen Poetin.
Waarschijnlijk zal hij  nooit meer worden toegelaten tot Rusland. Bij een bezoek eerder dit jaar heeft hij al min of meer van het land afscheid genomen.  Maar Poesjkin laat hij zich niet afpakken. Momenteel zit hij hartstochtelijk brieven van Poesjkin te vertalen.


deels uit:
Volkskrant

8-9-2014

zondag 7 september 2014

FLOWERPOWER

Achteraf gezien was ik veel en veel liever thuis gebleven. Als ik alleen al zie dat er op NED 1 ’50 jaar Tros in Ahoy’ was , met cabaretier Hans Liberg (!!), die terugblikt op de hoogtepunten van 50 jaar Tros.
Maar ja, mijn vrouw en ik zaten nu al in de kantine van onze volkstuinvereniging. Daar was een flowerpower feest. Van de ruim driehonderd leden van de vereniging waren er nauwelijks veertig komen opdagen, waarvan er nog geen dertig gekleed waren in de flowerpower stijl, terwijl dat toch uitdrukkelijk door de organisatie gevraagd was.
Veel mannen en vrouwen hadden lange-haren pruiken op. Verder werden kleurrijke jurken en bloesjes gedragen veelal in bloemrijk dessin, alsook, opvallende hoofddoekjes en opzichtige sieraden, kettingen, armbanden en ringen. Wij, mijn vrouw en ik dus, hadden ook beantwoord aan het verzoek van de organisatie.
Mijn vrouw zag er uit zoals de Amerikaanse zangeres Janis Joplin er uit zou zien als ze nu nog zou leven. Joplin is van 1943 dus ze zou nu 70 zijn.  Ze droeg een veelkleurig hoofddoekje, à la Joplin, en in haar haar stak een rode roos; verder had ze een bloemenbloesje aan, een rode, met bloemen geborduurde omslagdoek en een zwarte broek. 
Ik zag er uit als de nu 70 jarige Keith Richard.  Ik liep rond op zwarte laarzen met ultra spitse punten; rode jeans met daarboven een zwart t-shirt en daarop een grillig gekleurd gillet. Om mijn hals droeg ik een ketting, geregen van minuscule witte en rode kraaltjes en om mijn hoofd had ik een shawl geknoopt, zoiets wat Keith Richards ook vaak doet ‘on stage’. Het voordeel van die sjaal om mijn hoofd was, dat zowel mijn kaalheid als mijn grijsheid aan het zicht werden onttrokken. Vandaar natuurlijk dat ik van een van de vrouwelijke feestgangers te horen kreeg dat ik nu ook ineens weer mooi geworden was. Van haar kon ik dat helaas niet zeggen. Ze had zich in een donkergroene lange jurk, zonder kraak of smaak,  gehuld en een zwart zweetbandje om haar hoofd gespannen. Dat was het dan. Misschien wilde ze er wel tien jaar ouder uit zien. Daar was ze uitstekend in geslaagd.
Een bijna onherkenbaar verklede medevolkstuinder, Frans, speelde niet onverdienstelijk deejay. Hij wist precies welke muziek hij moest draaien op dit flowerpower feestje: Pink Floyd, Led Zeppelin, Rolling Stones, Beach Boys, James Brown enzovoorts. En wat minstens zo goed was van deze deejay: hij liet je trommelvliezen heel. Het fijne daarvan was weer dat er met de muziek als achtergrond lekker met elkaar gebabbeld kon worden, als je daar tenminste  behoefte aan had.
Eigenlijk vond ik er geen ene bal aan, aan dat feestje. Misschien was ik wel de enige hoor. Want toen ik zo in mijn eentje in de kantine om me heen stond te kijken, toen zag ik  toch meestal  glimlachende hoofden, die naar elkaar keken, met elkaar spraken, nipten aan een glas wijn of lurkten aan een flesje bier. Ik lurkte aan mijn pilsje, bewoog mijn hoofd lichtjes op de maat van de muziek en keek een beetje wat om me heen.
Op muziek van de band, bestaande uit enkele muzikale volkstuinders, werd levendig gedanst. Ook door mijn vrouw en mij. Mijn vrouw danst  nog heel goed, al zeg ik het zelf, heel soepel. Ik zelf dans dan wel levendig maar ook wel erg vals; uit de maat noemen ze dat bij dansen, nietwaar? De band speelde soms heel goed en soms ook heel vals maar dat kon niemand ze natuurlijk kwalijk nemen want in feite waren die musici gewoon volkstuinders.
Mijn vrouw en ik hadden het met elkaar nog even over die flowerpower tijd: over hoe goed we ons al de songs uit die tijd nog weten te herinneren.
We aten wat stukjes kaas en worst. Zij dronk een glaasje rode wijn en ik een flesje bier. Toen dansten (slepen) we nog even op  ‘The house of the rising sun’ van the Animals. Voor mij mocht het nu afgelopen zijn. Met de anderen in de feestzaal kon ik al de hele avond geen contact krijgen.  Mijn vrouw lukte dat wel. Nu eens babbelde ze hier, dan weer daar.
Mij bekroop de afgrijselijke gedachte dat ik tot één uur in de nacht hier zou moeten blijven. Althans, zolang  als dit feest zou duren. Misschien, hopelijk stoppen ze er wel eerder mee. Tot één uur ga ik het absoluut niet redden.
Mijn vrouw verloste me:‘Het is nu half elf Jee, zullen we gaan?’

‘Nu al?’ zei ik..........’Nou ja, okee dan ….. laten we maar gaan.’

zaterdag 6 september 2014

BEN

 Drie weken geleden kon Ben, mijn kleinzoon, alleen nog maar achteruit kruipen. Vandaag kruipt hij eerst een stukkie áchteruit en dan schiet hij  wel een meter vóóruit … en dan …  valt hij om. Met zijn hoofdje op het harde zeil … en tja dan is het (heel hard) huilen geblazen … even maar want opa heeft hem liefdevol opgetild en aait hem over zijn zere bolletje. Hij is al gauw weer over de schrik heen en grist, misschien wel als wraak, mijn bril van mijn neus … laat de bril gelijk los en laat hem op de grond stuiteren. Gelukkig is tie nog heel.
Eens in de veertien dagen, op vrijdag, zijn mijn vrouw en ik, oppasopa en -oma. Dat doen we nu ruim vijf maanden. Ben is nu zeven maanden. In die zeven maanden is heel wat gebeurd met Ben en dat is maar goed ook, het hoort ook zo want stilstand is achteruitgang.

Vandaag zijn voor mij ‘opeens’ de beginnetjes zichtbaar in zijn onderkaak van twee snijtandjes. Ja, werkelijk ‘opeens’, want ik had hem, doordat er een vakantie tussendoor kwam, drie weken niet gezien. Ben is duidelijk nog niet aan die tandjes gewend. Met een uiterst komisch gek bekkie, zit hij met zijn bovenkaakje op die voor hem vreemde nieuwe tanden te ‘knarsen’.  Ja, het lijkt echt een soort knarsen alleen, het maakt nog geen geluid .
Drie weken terug blijft  de kleine man zitten als ik hem in de zit-houding zet en nu gaat ie gewoon vanzelf vanuit de kruiphouding zitten en kijkt hij me aan met een blik van:
‘Kijk eens opa. Ik zit! Goed van mij hè?!’
Inmiddels is zijn menukaart ook danig uitgebreid. Waren er eerst dagelijks vrijwel uitsluitend borstvoeding en flesjes melk, tegenwoordig heeft Ben een behoorlijk gevarieerd menu:  ’s morgens brood en een flesje, ’s middags brood met kaas en fruithapjes (gepureerd fruit), een halve banaan (halverwege de middag) en ’s avonds een prakje aardappelen, worteltjes met kip en een Danoontje toetje. Vooral dat toetje vindt Ben erg aantrekkelijk want het is hem al twee keer gelukt  om dat met een snelle beweging van tafel te meppen .. splatsh … daar lag het  opengebarsten yoghurtje naast de kinderstoel.

’s Middags bij lekker weer een paar uurtjes door Dordrecht wandelen met Ben in de MaxiCosi vind ik persoonlijk een van de leukste opamomenten van het oppassen. Mijn vrouw en ik worden nogal een nagekeken als we met de wandelwagen op stap zijn. Maakt niet uit man of vrouw, jong of oud, met goedkeurende, lachende blikken worden we gadegeslagen. Vind ik wel mooi. Ik moet alleen wel eerlijk zeggen dat ik dat zelf nooit zo gedaan heb.
Op weg naar  de kinderboerderij dook er zelfs een aardige vrouw met haar hoofd in de MaxiCosi:
‘O, wat een schatje … (ik lach, knik bevestigend, oma ook, Ben lacht) ,
een jongen toch, hè  … (ja, nou en of ..)
zes maanden … (neen zeven; Ben kijkt boos ; ze schatten Ben meestal te jong)
‘Mooi kindje …’ mag ik een foto maken?
Ik kijk even naar oma; zij knikt dus het is goed. Ze  vraagt of ze nòg een foto mag maken ….. dat mag ook van ons … maar dan is het genoeg geweest … we gaan weer verder.


Volop beesten in kinderboerderij ‘Ezeltje prik’ … logisch natuurlijk  ...  maar de enthousiaste aandacht van Ben gaat, vreemd genoeg niet uit naar die beesten maar naar de mensen: ouders en kinderen. Ben kraait van plezier en zit druk met zijn armpjes en beentjes te spartelen. Oma heeft de wandelwagen stil gezet bij een varkensverblijf waar ook wat ganzen rondwaggelen. Twee ganzen waggelen onze kant op. Bij ons aangekomen, gakken ze ter hoogte van Bens oortjes, boosaardig hard, en uiterst schel. Zijn gezichtje vertrekt van schrik en uiterste traag ontwikkelt zich een heel zware huilbui; zo een heb ik er nog niet meegemaakt. Het duurt lang, voordat oma hem getroost heeft. Uiteindelijk wordt hij stil als hij in zijn MaxiCosi op zijn speentje kan gaan liggen sabbelen.  Echt van de schrik bekomen lijkt hij  pas na een minuut of tien; zolang heeft Ben in zijn slaap nog liggen nasnikken.